ECLI:NL:RBDHA:2023:1228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
09/997113-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Corruptie en fraude bij aanbestedingen van basisscholen in Leidschendam-Voorburg

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder omkoping, valsheid in geschrifte, oplichting, witwassen, belastingfraude en het voorhanden hebben van wapens. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar, alsook een geldboete van € 15.000,-. De zaak betreft corruptie en fraude bij bouwopdrachten voor basisscholen, waarbij publieke middelen die bestemd waren voor de huisvesting van scholen middels oplichting verkregen en (deels) witgewassen zijn. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als feitelijk leidinggever van diverse rechtspersonen verantwoordelijk was voor de gepleegde feiten. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie en de geldigheid van de dagvaarding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele feiten waarvoor hij werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelen het vertrouwen in de integriteit van de publieke sector had geschaad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/997113-14
Datum uitspraak: 9 februari 2023
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1966 [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 20 september 2021 (regie), 19 januari 2023 (inhoudelijke behandeling) en 26 januari 2023 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Hoek en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. P. de Haas en mr. M. Nagtegaal (hierna: de verdediging) naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 19 januari 2023. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding met betrekking tot feit 1 (partieel) nietig is, aangezien het gedeelte ‘naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 1] in strijd met zijn plicht in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten’ niet of onvoldoende in de tenlastelegging is verfeitelijkt. Naar de mening van de verdediging komt aan die bewoordingen, die zien op een essentieel onderdeel van de delictsomschrijving, te weten de tegenprestatie voor de gedane gift of belofte, onvoldoende feitelijke betekenis toe, zodat de dagvaarding niet voldoet aan de in artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gestelde eisen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van dit verweer van de verdediging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Volgens artikel 261, eerste lid, Sv behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog worden gehouden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen (HR 21 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1030). Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ‘opgave van het feit’ wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn (HR 14 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0452), verder niet innerlijk tegenstrijdig (HR 14 oktober 1975, ECLI:NL:HR:1975:AB4802en HR 8 december 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0641) en overigens voldoende feitelijk.
Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten aanzien van de dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten (HR 14 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD2057). Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de bewoordingen van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt (idem). Ook de inhoud van de door de verdediging overgelegde pleitnota mag in de beoordeling van het nietigheids-verweer worden meegenomen (HR 20 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2348), evenals de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting (HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP8410).
Gezien de onderhavige tenlastelegging, waarbij de aan de verdachte verweten gedraging is omschreven, in samenhang met de inhoud van het complete dossier, moet de verdachte in staat worden geacht de tekst van de tenlastelegging te begrijpen. In de kern komt het erop neer dat volgens het openbaar ministerie de in de tenlastelegging genoemde giften en diensten zijn gedaan aan [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) om de relatie met [medeverdachte 1] in stand te houden en te bestendigen en om voor [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) en [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) een zakelijke voorkeur te verkrijgen bij het verstrekken van (bouw)opdrachten door [bedrijf] , [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) Het feit dat in de tenlastelegging niet nader is omschreven wat [medeverdachte 1] zou hebben gedaan of nagelaten, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot nietigheid van de tenlastelegging. Voorts is mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat het voor de verdachte en de verdediging niet duidelijk was tegen welke verdenking de verdachte zich moest verdedigen.
De tenlastelegging behelst naar het oordeel van de rechtbank een voldoende duidelijke opgave van de feiten nu de tekst van de tenlastelegging voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 Sv voldoet en verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de verdediging.
De dagvaarding is daarom, ook ter zake van feit 1, geldig.

4.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie (partieel) niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte en heeft daartoe de navolgende gronden aangevoerd.
a. Volgens de verdediging is er sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces, nu [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) belastende verklaringen heeft afgelegd over de verdachte, die de verdachte betwist, terwijl de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld deze getuige te ondervragen. In het licht hiervan is de verdediging benadeeld. Ook heeft de verdediging [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), medewerkster van de gemeente Leidschendam-Voorburg, die meerdere malen in de tenlastelegging wordt genoemd, niet kunnen horen.
De verdediging stelt dat de onmogelijkheid om het ondervragingsrecht effectief uit te oefenen te wijten is aan de trage voortgang van de opsporingsautoriteiten. Daarom is artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) geschonden, nu de verklaringen wel gebruikt kunnen worden voor het bewijs terwijl er geen mogelijkheid is (geweest) om de getuigen te ondervragen. Deze schending levert een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op. [getuige 1] is immers overleden en [getuige 2] kan vanwege haar medische toestand niet gehoord worden. Door deze inbreuk is het recht op een eerlijk proces in ernstige mate aangetast.
Verder is het onderzoek en het dossier onvolledig, waardoor er ook geen sprake meer is van een eerlijk proces. De verdediging heeft daartoe onder meer aangevoerd dat niet alle sms-berichten in het dossier zitten, waardoor mogelijk sms-berichten die ontlastend voor de verdachte zijn, niet in het dossier zijn gevoegd.
b. De redelijke termijn is in ernstige mate overschreden.
c. Het recht op strafvervolging ten aanzien van feit 1 en feit 7 voor wat betreft de ten laste gelegde ploertendoder is verjaard.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld.
Ad a.
Het verweer van de verdediging dat er sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces, dient te worden verworpen. De verklaringen van [getuige 1] zijn niet ‘sole and decisive’ en worden in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Voorts heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd waarom er door het niet hebben kunnen horen van [getuige 2] geen sprake meer is van een eerlijk proces.
Ad b.
Een overschrijding van de redelijke termijn kan niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie leiden, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
Ad c.
Het recht op strafvervolging ten aanzien van feit 1 is niet komen te vervallen door verjaring. Volgens de huidige wetgeving is de verjaringstermijn twaalf jaren. Bij verandering in de wetgeving is het huidige recht van toepassing bij de beoordeling of een strafbaar feit is verjaard.
Feit 7 voor wat betreft de ten laste gelegde ploertendoder is volgens de officier van justitie wel verjaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ad a. eerlijk proces
Niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Dat sprake is van een vormverzuim door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren, is niet gesteld en ook niet gebleken.
Bij een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte die niet onder het bereik van artikel 359a Sv valt, komt de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging niet in aanmerking, behoudens in het uitzonderlijke geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Daarbij moet het in de eerste plaats gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. In de tweede plaats moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het EVRM – ‘the proceedings as a whole were not fair’. (Vgl. HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2059 en HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889).
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van het uitzonderlijke geval als in bovengenoemde maatstaf bedoeld en overweegt daartoe het navolgende.
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het niet kunnen ondervragen van een (belastende) getuige leiden tot schending van artikel 6 EVRM en tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Om een schending te kunnen vaststellen is onder meer van belang of het bewijs in beslissende mate (‘solely or to a decisive degree’) is gebaseerd op de verklaring van deze getuige (EHRM 15 december 2011, [naam] en [naam] , nrs. 26766/05 and 22228/06, NJ 2012/283).
De rechtbank constateert dat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om [getuige 1] , die (deels) belastend over de verdachte heeft verklaard, te horen en te ondervragen. [getuige 1] is begin maart 2019 overleden, kort nadat de verdediging de rechter-commissaris had verzocht om [getuige 1] te mogen horen. [getuige 1] kan dus ook niet meer worden gehoord.
Voor zover [getuige 1] belastend over de verdachte heeft verklaard en de rechtbank deze verklaring tot het bewijs zou bezigen, vormen de verklaringen van [getuige 1] naar het oordeel van de rechtbank niet het enige of beslissende bewijsmiddel, zoals blijkt uit de overige redengevende bewijsmiddelen die hierna nader aan de orde zullen komen. Het niet kunnen ondervragen van [getuige 1] levert in dit geval hoe dan ook dus geen schending van het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces op. Gelet hierop kan in het midden blijven of het naar zeggen van de verdediging laattijdige verstrekken van het einddossier aan de verdediging door de officier van justitie een rol heeft gespeeld bij het niet kunnen horen van [getuige 1] .
Met betrekking tot het niet kunnen horen van [getuige 2] vanwege haar slechte gezondheidstoestand overweegt de rechtbank dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd waarom er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces. Dat is ook niet zonder meer duidelijk. [getuige 2] is niet eerder door de Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: FIOD) gehoord en heeft geen belastende verklaring tegen de verdachte afgelegd.
Tevens is niet gebleken dat de FIOD of de officier van justitie ontlastende onderzoeksgegevens niet aan het dossier heeft toegevoegd en dat het onderzoek onvolledig is geweest waardoor geen sprake zou zijn van een eerlijk proces.
Het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is vanwege een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv dan wel schending van artikel 6 EVRM wordt verworpen.
Ad b. overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, vanwege het in ernstige mate overschrijden van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft in een arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) als uitgangspunt voorop gesteld dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de strafvervolging kan leiden, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Die overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Ad c. verjaring strafvervolging
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat het recht tot strafvervolging ten aanzien van feit 1 is verjaard, overweegt de rechtbank het navolgende.
Ten tijde van de ten laste gelegde periode was het strafmaximum voor overtreding van artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) twee jaar gevangenisstraf. Volgens artikel 70, eerste lid, sub 1 Sr vervalt het recht tot strafvervolging door verjaring in zes jaren voor misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Artikel 328ter Sr is op 1 januari 2015 gewijzigd, waarbij het strafmaximum is verhoogd naar vier jaren. Volgens artikel 70, eerste lid, sub 2 Sr vervalt het recht tot strafvervolging door verjaring in twaalf jaren voor misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld.
In geval van verandering van wetgeving met betrekking tot de verjaring geldt als uitgangspunt dat deze verandering direct van toepassing is, met dien verstande dat een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd (vgl. HR 29 januari 2010 ECLI:NL:HR:2010:BK1998).
In deze zaak is de start van de verjaringstermijn het einde van de tenlastegelegde periode, te weten juli 2013. Dat maakt dat feit 1 vóór de wetswijziging onder het oude recht zou zijn verjaard na zes jaren, dus na juli 2019. Het feit was daarom nog niet verjaard toen het strafmaximum werd verruimd op 1 januari 2015, waardoor het huidige recht van toepassing is. De verjaringstermijn is daarom twaalf jaren en het recht op strafvervolging is dan ook nog niet vervallen door verjaring. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van feit 1.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte ten aanzien van feit 7 met betrekking tot de ploertendoder, nu het recht tot strafvervolging van dit feit is verjaard.
Voor het overige ten laste gelegde is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
5. De bewijsbeslissing [1]
5.1
Inleiding
Aanleiding onderzoek
De tenlastegelegde feiten volgen op een onderzoek door de FIOD naar – kort gezegd – vermeende malversaties bij de aanbesteding van verbouwingen en onderhoud aan schoolgebouwen. Directe aanleiding van het onderzoek was de ontvangst van een proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid, waarin gewag werd gemaakt van fraude bij een aanbesteding. [2]
Op 20 februari 2015 heeft [bedrijf] aangifte gedaan tegen onder andere de verdachte van valsheid in geschrift, oplichting, verduistering en niet-ambtelijke omkoping. [3]
Samenvatting ten laste gelegde feiten
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan in totaal zeven feiten, gepleegd in de periode tussen 1 oktober 2011 en 25 januari 2015. Het gaat – samengevat – om omkoping van een bestuurder/voorzitter van het College van Bestuur van [naam] (feit 1 primair en subsidiair); het voorhanden hebben en gebruikmaken van een vervalst rekeningafschrift (feit 2 primair en subsidiair); het oplichten van de gemeente Leidschendam-Voorburg en [naam] (feit 3 primair en subsidiair); het opmaken van twee valse offertes (feit 4 primair en subsidiair); het witwassen van een geldbedrag (feit 5 primair en subsidiair); het plegen van belastingfraude (feit 6 primair en subsidiair); en het verboden bezit van een werpmes, een gaspistool en een ploertendoder (feit 7). De verdachte zou deze feiten hebben gepleegd in persoon dan wel als feitelijk leidinggever.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde en dat het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 5 primair, 6 primair en 7 (met uitzondering van de ploertendoder) ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten. Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de verweren van de verdediging.
5.4
De beoordeling van de tenlastelegging
5.4.1
Bespreking van de feiten
Hierna zullen de verdenkingen per feit worden besproken. Alvorens daartoe over te gaan, zal de rechtbank eerst enkele algemene vaststellingen en overwegingen wijden aan de verschillende betrokken (rechts)personen; de bekostiging en aanbesteding van werkzaamheden aan schoolgebouwen; en de samenwerking tussen de (ondernemingen van de) verdachte en een bestuurder van [naam] .
Aangezien de verdachte – met uitzondering van feit 7 – verweten wordt (primair dan wel subsidiair) feitelijk leiding te hebben gegeven aan een strafbare gedraging van een rechtspersoon, zal de rechtbank ook het relevante beoordelingskader uiteenzetten en enkele algemene vaststellingen doen over de juridische en feitelijke positie van de verdachte bij [naam] .
De rechtbank overweegt als volgt.
[bedrijf]
De verdachte was – via [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) – enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [naam] . In het handelsregister waren als activiteiten van [naam] onder andere opgegeven: advisering op het gebied van financiële dienstverlening en advisering met betrekking tot aankoop en beheer van vastgoed. [4] Met ingang van 15 maart 2016 is [naam] ten gevolge van een faillissement opgeheven. [5]
[bedrijf]
De verdachte was eveneens – ook weer via [bedrijf] – enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf] . Als bedrijfsactiviteiten waren in het handelsregister onder andere opgegeven: het verrichten van consultancydiensten op het gebied van de bouw en het aannemen en uitbesteden van bouwprojecten. [6]
De verdachte beschouwde [naam] en [bedrijf] als één en hetzelfde bedrijf. [7]
Fiscale eenheid
[bedrijf] , [naam] en [bedrijf] vormden, tezamen met drie andere vennootschappen (waarvan de verdachte eveneens al dan niet via [bedrijf] enig aandeelhouder en bestuurder was [8] ), een fiscale eenheid voor de omzet- en vennootschapsbelasting. [9]
[bedrijf]
is een stichting die ten tijde van de ten laste gelegde feiten het bestuur voerde over vijftien schoolvestigingen, waaronder de basisscholen [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . [bedrijf] is gevestigd in Leidschendam. [10] [medeverdachte 1] was vanaf 1 oktober 2010 de algemeen directeur van [bedrijf] . Per 1 oktober 2012 fungeerde hij als voorzitter van het College van Bestuur van [bedrijf] . [11] [medeverdachte 1] hield zich bezig met huisvesting en financiën en beschikte over zelfstandige tekenbevoegdheid. [12]
Bekostiging en aanbesteding huisvestingswerkzaamheden
[bedrijf] ontving in de ten laste gelegde periode geld van de gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna: de gemeente) voor de huisvesting van de scholen die het bestuurde. De gemeente maakte geld vrij uit het Gemeentefonds voor de bouw van nieuwe schoolgebouwen, het vervangen van oude schoolgebouwen en voor uitbreiding en tijdelijke huisvesting van scholen. [13] [bedrijf] was – als bevoegd gezag van de scholen – verantwoordelijk voor de aanbesteding van de werkzaamheden die daarmee verband hielden. Voor vergoeding van de kosten van die werkzaamheden deed [bedrijf] een aanvraag bij de gemeente die daartoe (vooraf) een financiële voorziening kon toekennen. Bij de aanbesteding van werk diende [bedrijf] , krachtens een gemeentelijke verordening, het aanbestedingsbeleid van de gemeente te volgen. [14]
Het aanbestedingsbeleid van de gemeente was neergelegd in een document, waarin ook de uitgangspunten en beginselen uiteen waren gezet. Het aanbestedingsbeleid had onder andere tot doel dat gemeenschapsgeld op controleerbare en verantwoorde wijze werd besteed. Als uitgangspunt gold dat de aanbestedingsprocedure transparant moest zijn en dat collusie moest worden voorkomen. Onder dat laatste werd verstaan het heimelijk samenspannen, zoals het maken van mededingingsbeperkende afspraken, ongeoorloofd vooroverleg en verboden prijsafspraken. De gemeente wilde met het aanbestedingsbeleid de eerlijke mededinging bevorderen, zodat de ondernemers een eerlijke kans hadden om een opdracht gegund te krijgen. Voor werken waarmee een bedrag van meer dan € 100.000,- gemoeid is, diende schriftelijk aan tenminste drie ondernemers een offerte te worden gevraagd. [15]
Hoewel het beleid de ruimte bood om bij de aanbesteding andere overwegingen te betrekken dan de offerteprijs, zoals kwaliteit, koos [bedrijf] in de praktijk steeds voor de offerte met de laagste prijs. [16]
Overeenkomst [bedrijf] - [naam]
[bedrijf] maakte sinds 2011 bij de inkoop en aanbesteding van contracten gebruik van de diensten van [naam] . Afgesproken werd dat [naam] zou [bedrijf] zou adviseren en ondersteunen bij de aanbesteding van (onder andere) huisvestingswerkzaamheden en die aanbesteding ook zou uitvoeren. Bij de aanbesteding van werk van meer dan € 2.500 zou [naam] drie offertes opvragen en inzicht geven in de onderliggende kosten van leveranciers. [naam] had volgens de afspraak met [bedrijf] ook een rol bij de betaling van de werkzaamheden. [naam] zou de kosten voor omvangrijke werkzaamheden op basis van voorschotnota’s factureren en in depot houden om daaruit – bij uitvoering van de werkzaamheden – de facturen van de leveranciers te betalen. Deze overeenkomst tussen [bedrijf] en [naam] was ondertekend door [medeverdachte 1] namens [bedrijf] en door de verdachte namens [naam] . [17]
De overige leden van het College van Bestuur noch (nadien) de Raad van Toezicht van [bedrijf] waren/was op de hoogte van deze overeenkomst. [18]
De verdachte en [medeverdachte 1] hadden contact per SMS en e-mail, en bespraken gewoonlijk een keer per veertien dagen tijdens een etentje in een Voorburgs restaurant lopende zaken. [19]
Werknemers [naam] ingezet bij [bedrijf]
Overeengekomen werd dat [naam] (hierna: [naam] ) door [naam] zou worden ingezet bij [bedrijf] als inkoopconsultant. Al eerder, in april 2011, was afgesproken dat [naam] (hierna: [naam] ) bij [bedrijf] de reeds lopende inkoopcontracten zou beoordelen. [20]
[naam] was niet de enige die namens [naam] bij [bedrijf] werkzaam was. [naam] (hierna: [naam] ) was als ZZP’er ingehuurd door [naam] en werkte vanaf 28 maart 2011 tot 1 januari 2014 als bouwkundig adviseur voor [bedrijf] . [21] Per 1 januari 2014 werd hij rechtstreeks door [bedrijf] betaald. [naam] was als projectleider huisvesting verantwoordelijk voor het begeleiden van het meerjarig onderhoud aan de schoolgebouwen en nieuw te bouwen huisvesting. Hij was niet bevoegd om zelfstandig opdrachten te verstrekken. [22]
In 2012 werd ook [naam] , in loondienst bij [naam] , bij [bedrijf] ingezet. Hij werkte voor 50% voor [bedrijf] en voor 50% bij [bedrijf] . Bij [bedrijf] hield hij zich als medewerker huisvesting bezig met het reguliere onderhoud aan schoolgebouwen. Bij [naam] hield hij zich tot de zomervakantie van 2013 bezig met de planning en voorbereiding van werk voor [bedrijf] en daarna (bij de verbouwing van een gebouw aan de [adres] in Voorburg) als hoofduitvoerder van [bedrijf] . [23]
Beoordelingskader strafbare gedraging rechtspersoon
Ten aanzien van die feiten waarbij de verdachte verweten wordt (primair dan wel subsidiair) feitelijk leiding te hebben gegeven aan een strafbare gedraging van [naam] , als bedoeld in artikel 51, tweede lid, Sr dient de rechtbank i) eerst te beoordelen of [naam] een strafbaar feit heeft begaan, en als dat het geval is, of ii) de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan dit strafbare feit.
Bij de beoordeling of [naam] een strafbaar feit heeft begaan, dient de vraag beantwoording of de verweten gedragen aan [naam] redelijkerwijs kan worden toegerekend. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een algemene regel laat zich niet formuleren. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank ontleent dit beoordelingskader aan HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003: AF7938 (
Drijfmest-arrest) en HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
Verderop zal de rechtbank steeds per feit – daar waar relevant – aan de hand van dit beoordelingskader de vraag beantwoorden of [naam] al dan niet een strafbaar feit heeft begaan.
Beoordelingskader feitelijk leidinggeven
Als de voorgaande vraag tot een bevestigend antwoord leidt, zal de rechtbank – steeds weer: per feit – beoordelen of al dan niet bewezen is dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedraging van [naam] .
Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijk leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijk leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijk leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Onder omstandigheden kan aan het voor de feitelijk leidinggever geldende opzetvereiste eveneens zijn voldaan indien hij de werkzaamheden van de onderneming zo heeft georganiseerd dat hij ermee rekening heeft gehouden dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet konden worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard ging met het begaan van strafbare feiten (vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).
Feitelijke positie van de verdachte
Wat betreft de feitelijke positie van de verdachte binnen [naam] acht de rechtbank van belang dat de verdachte degene was aan wie [naam] en [naam] verantwoording schuldig waren. [24] Ook [naam] rapporteerde aan hem. De verdachte is door [naam] ook omschreven als degene die bij [naam] de directie voerde: ‘Hij was echt de baas van het hele bedrijf’. [25]
Dat gold ook voor betalingen. [naam] heeft verklaard: ‘Ik heb me over een aantal betalingen weleens afgevraagd of dat allemaal wel klopt, maar [verdachte] zijn wil is wet en dus werd er gewoon betaald. Hij had gewoon veel invloed en er was gewoon geen weigering mogelijk’. [26]
Anders dan de verdachte ter zitting heeft verklaard, blijkt uit het dossier dat de verdachte tot in zeker detail op de hoogte was van en betrokken was bij de dagelijkse gang van zaken wat betreft de samenwerking tussen [bedrijf] en [naam] . Zo gaat het in het SMS-verkeer met [medeverdachte 1] – dat een periode van meerdere jaren beslaat – over uiteenlopende zaken, zoals de planning voor het plaatsen van kozijnen, de betaling van facturen (of het uitblijven ervan) van onderaannemers, en het uitbrengen van offertes. [27]
Hieronder volgt de bespreking per feit. De rechtbank begint met de bespreking van feit 3, daarna volgt feit 1, dan feit 2, en daarna feiten 4 tot en met 7.
5.4.2
Feit 3 (oplichting van de gemeente en [bedrijf] )
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van basisschool [naam]
Op 30 januari 2012 heeft [bedrijf] een formulier ‘Aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting gemeente Leidschendam-Voorburg’ naar de gemeente verstuurd. Dit betrof een aanvraag tot opneming in het programma van 2013 voor de vervanging van de buitenkozijnen van de Openbare Basisschool [naam] aan [adres] te Leidschendam (hierna: basisschool [naam] ). [naam] stond op het formulier vermeld als contactpersoon. Het formulier is ondertekend door [medeverdachte 1] . [28]
[bedrijf] heeft op 12 maart 2012 een offerte aan [bedrijf] , ter attentie van [naam] , verstuurd voor het vervangen van de kozijnen bij basisschool [naam] voor een totaalbedrag van € 176.373,54 (excl. btw). [29]
[bedrijf] heeft op 14 maart 2012 een offerte aan [bedrijf] , ter attentie van [naam] , verstuurd voor het vervangen van de kozijnen bij basisschool [naam] voor een totaalbedrag van € 204.247,58 (excl. btw). [30]
[bedrijf] heeft op 23 maart 2012 een offerte aan [bedrijf] , ter attentie van [naam] , verstuurd voor het vervangen van de kozijnen bij basisschool [naam] voor een totaalbedrag van € 107.781,38 (excl. btw). [31]
[bedrijf] heeft op 12 april 2012 een offerte aan [bedrijf] verstuurd voor het vervangen van de kozijnen bij basisschool [naam] voor een totaalbedrag van € 165.000,- (excl. btw). Voorts stond in deze offerte vermeld dat de kozijnen aan de achterzijde van het gebouw nog in prima staat waren en dat de werkzaamheden zich concentreerden aan de voorzijde. De totaalprijs voor het vervangen van de kozijnen aan de voorzijde betrof € 99.850,- (excl. btw). [32]
Op 19 april 2012 heeft [naam] drie offertes aan [getuige 2] van de gemeente gestuurd. De drie offertes betroffen de offertes van [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] . [33] De laagste offerte (van [bedrijf] ) werd niet meegestuurd.
Op 4 juni 2012 heeft een bilateraal overleg tussen de gemeente en [bedrijf] plaatsgevonden met betrekking tot het programma onderwijshuisvesting 2013. Bij het overleg was onder andere namens [bedrijf] [naam] aanwezig. Tijdens het overleg is met betrekking tot het vervangen van de kozijnen van basisschool [naam] besproken dat na bouwkundige beoordeling slechts het bouwkundig noodzakelijke werd goedgekeurd. Alleen de kozijnen die er zeer slecht aan toe waren, werden vervangen. Besloten werd dat [bedrijf] (aangepaste) offertes diende aan te leveren. [34]
[bedrijf] heeft op 24 augustus 2012 een aangepaste offerte aan [bedrijf] , ter attentie van [naam] , verstuurd voor het vervangen van de kozijnen aan de schoolpleinzijde bij basisschool [naam] voor een totaalbedrag van € 64.630,98 (excl. btw). De btw bedroeg € 12.279,89. [35] Het offertebedrag inclusief btw bedroeg € 76.910,87.
[bedrijf] heeft op 30 augustus 2012 een offerte aan [naam] verstuurd voor het vervangen van de kozijnen aan de voorzijde bij basisschool [naam] voor een totaalbedrag van
€ 61.215,30 (excl. btw) en € 74.071,- (incl. btw). [36]
Op 30 augustus 2012 heeft [naam] twee aangepaste offertes voor vervanging kozijnen aan schoolpleinzijde aan [getuige 2] van de gemeente gestuurd. De twee offertes betroffen de offertes van [bedrijf] en [bedrijf] . [37]
Op 1 oktober 2012 heeft een medewerker van de gemeente per e-mail aan [naam] meegedeeld dat het vervangen van de kozijnen (definitief) op het jaarprogramma is geplaatst. [38]
Op 14 januari 2013 heeft de gemeente per brief aan [naam] van [bedrijf] meegedeeld dat – onder andere – het vervangen van kozijnen en houtrotherstel aan basisschool [naam] voor een bedrag van € 74.071,- in het jaarprogramma van 2013 is opgenomen. [39]
Op 8 maart 2013 heeft [naam] een factuur met het factuurnummer [nummer] aan [bedrijf] gestuurd met als omschrijving ‘Voorschot vervangen kozijnen voorzijde [naam] ’ met een totaalprijs van € 74.071,01 (incl. btw). [40]
Het bedrag van voornoemde factuur is op 19 maart 2013 door [bedrijf] overgemaakt naar de bankrekening van [naam] . [41]
Op 8 mei 2013 is er een overeenkomst getekend tussen [bedrijf] en [naam] voor het leveren en monteren van kozijnen voor basisschool [naam] voor een bedrag van
€ 55.647,90. [42]
Bij brief van 25 januari 2015 heeft de gemeente aan [bedrijf] laten weten dat zij zal overgaan tot betaling van € 74.071,- (incl. btw) voor de werkzaamheden aan basisschool [naam] . [43]
Ten aanzien van basisschool [naam]
Op 30 januari 2012 heeft [bedrijf] een formulier ‘“Aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting gemeente Leidschendam-Voorburg’ naar de gemeente verstuurd. De aanvraag betreft een aanvraag tot opneming in het programma van 2013 voor de vervanging van het restant van de buitenkozijnen entreepartij en buitenbergingen van de [naam] aan [adres] te Voorburg (hierna: basisschool [naam] ). [naam] stond op het formulier vermeld als contactpersoon. Het formulier is ondertekend door [medeverdachte 1] . [44]
[bedrijf] heeft op 18 januari 2012 een offerte aan [bedrijf] , ter attentie van [naam] , verstuurd voor het vervangen van de kozijnen bij basisschool [naam] voor een totaalbedrag van € 77.500,- (excl. btw). Tevens is in deze offerte een stelpost voor asbestsanering opgenomen van € 12.000,- (excl. btw). [45]
[bedrijf] heeft op 12 maart 2012 een offerte aan [bedrijf] , ter attentie van [naam] , verstuurd voor het vervangen van de kozijnen bij basisschool [naam] voor een totaalbedrag van € 86.620,40 (excl. btw). [46]
[bedrijf] heeft op 12 april 2012 een offerte aan [bedrijf] verstuurd voor het vervangen van de kozijnen bij basisschool [naam] voor een totaalbedrag van € 71.995,- (excl. btw). [47]
Op 19 april 2012 heeft [naam] op verzoek van de gemeente twee offertes aan [getuige 2] gestuurd. De twee offertes betroffen de offertes van [bedrijf] en [bedrijf] . [48]
Op 4 juni 2012 heeft een bilateraal overleg tussen de gemeente en [bedrijf] plaatsgevonden met betrekking tot het programma onderwijshuisvesting 2013. Bij het overleg was namens [bedrijf] [naam] aanwezig. Tijdens het overleg is met betrekking tot het vervangen van het restant van de buitenkozijnen van basisschool [naam] besproken dat het bouwkundig noodzakelijk was en dat de aanvraag slechts gedeeltelijk werd goedgekeurd. De kozijnen waren matig tot slecht en de deuren van de twee bergingen waren slecht. Het schoolbestuur had alleen recht op een vergoeding voor de twee bergingen. Hiervoor diende er voor 15 juli 2012 een (aangepaste) offerte aangeleverd te worden. [49]
Op verzoek van [naam] heeft [bedrijf] op 28 augustus 2012 een offerte aan [bedrijf] , ter attentie van [naam] , verstuurd voor het vervangen van de bergingskozijnen aan basisschool [naam] voor een totaalbedrag van € 14.272,- (excl. btw). Tevens is in deze offerte een stelpost voor asbestsanering opgenomen van € 2.500,- (excl. btw). [50]
[bedrijf] heeft op 30 augustus 2012 een offerte aan [bedrijf] verstuurd voor het vervangen van de kozijnen van de bergingen bij basisschool [naam] voor een totaalbedrag van
€ 12.500,- (excl. btw). Tevens is in deze offerte een stelpost voor asbestsanering opgenomen van € 1.995,- (excl. btw). [51]
Op 30 augustus 2012 heeft [naam] op verzoek van de gemeente voor het vervangen van de kozijnen van de bergingen bij basisschool [naam] twee offertes aan [getuige 2] gestuurd. De twee offertes betroffen de offertes van [bedrijf] en [bedrijf] . [52]
Op 14 januari 2013 heeft de gemeente per brief aan [naam] van [bedrijf] meegedeeld dat – onder andere – het vervangen van het restant van de buitenkozijnen en asbestsanering (entree en buitenbergingen) aan basisschool [naam] voor een bedrag van € 101.634,- in het jaarprogramma van 2013 is opgenomen. [53]
Op 8 maart 2013 heeft [naam] een factuur met het factuurnummer [nummer] aan [bedrijf] gestuurd met als omschrijving ‘Voorschotnota vervangen kozijnen basisschool [naam] ’” met een totaalprijs van € 101.634,- (incl. btw). [54]
Het bedrag van voornoemde factuur is op 19 maart 2013 door [bedrijf] overgemaakt naar de bankrekening van [naam] . [55]
Op 7 mei 2013 is er een overeenkomst getekend tussen [bedrijf] en [naam] voor het leveren en monteren van kozijnen voor ‘ [naam] ’" (de rechtbank begrijpt uit de omschrijving in combinatie met de naam van de school dat het moet gaan om basisschool [naam] ) te Voorburg voor een bedrag van € 53.591,14. [56]
Bij brief van 25 januari 2015 heeft de gemeente aan [bedrijf] laten weten dat zij zal overgaan tot betaling van € 94.647,- (incl. btw) voor de werkzaamheden aan basisschool [naam] . [57]
Ten aanzien van beide scholen
Op 24 oktober 2013 heeft [medeverdachte 1] een e-mailbericht aan de verdachte en [medeverdachte] gestuurd met als onderwerp ‘Te bespreken onderwerpen’. In het e-mailbericht staat onder andere:
“Ik zou ook nog meelezen met een opzet voor de combinatiebouwes. Jullie hoofdgedachte overleg met [naam] zodat ik ook daar een bedrijfsvoering voor zou maken.” [58]
In de periode van 30 maart 2011 tot en met 13 juli 2014 hebben [medeverdachte 1] en de verdachte veelvuldig contact via sms met elkaar. [59]
Op 12 april 2012 heeft [medeverdachte 1] een e-mailbericht aan de verdachte gestuurd. Als bijlage bij het e-mailbericht is gevoegd het verslag bestuurlijk overleg tussen [bedrijf] en de gemeente van 2 april 2012. In het e-mailbericht wordt door [medeverdachte 1] gemeld:
“Alleen voor Jullie!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
Niet te gebruiken naar anderen, niet (uit) citeren” [60]
[naam] (hierna: [naam] ) is de directeur/eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf] . Half maart 2012 werd [naam] benaderd door [medeverdachte] . Zij vroeg of [naam] naar basisschool [naam] en basisschool [naam] wilde gaan om te kijken welke kozijnen er vervangen moesten worden. Vervolgens heeft [naam] een prijsopgave gemaakt en die naar [medeverdachte] gestuurd. Op 10 mei 2013 heeft [naam] met [naam] de contracten ondertekend voor de werkzaamheden aan basisschool [naam] en basisschool [naam] . In deze contracten stonden dezelfde bedragen als in de prijsopgaves.
[bedrijf] en [bedrijf] waren volgens [naam] één bedrijf. [naam] had van beide bedrijven een visitekaartje. De ene keer moest [naam] factureren aan [naam] en de andere keer aan [bedrijf] . Ook de betalingen liepen door elkaar heen. Het bedrijfsadres van beide bedrijven was ook hetzelfde. [naam] heeft later de stukken met betrekking tot basisschool [naam] en basisschool [naam] bij de gemeente opgevraagd. Het viel [naam] direct op dat op de offerte van [bedrijf] een aanzienlijk hoger offertebedrag stond vermeld, dan het aan hem in opdracht gegeven bedrag voor dat project. [naam] had in dit geval geoffreerd voor ongeveer
€ 50.000,- voor het werk aan [naam] en daar tegenover stond een offerte van € 101.000,- voor hetzelfde werk, dat uitgevoerd zou worden door [naam] . [61]
[naam] heeft ook verklaard dat de contracten van te voren op het kantoor van de verdachte met [naam] , [medeverdachte] , de verdachte en [naam] werden doorgenomen. [naam] gaf dan een plan van aanpak en uitleg over de tekeningen. Ook werden de financiën besproken. [62]
[naam] (hierna: [naam] ), lid van het College van Bestuur van [bedrijf] , heeft tegenover onderzoeksbureau [naam] verklaard dat [bedrijf] werd geadviseerd door [naam] . Op enig moment kwam [naam] erachter dat [naam] en [naam] gelieerd waren aan [bedrijf] . Ook was een bedrijf dat offertes voor [bedrijf] uitbracht, te weten [bedrijf] , gelieerd aan [bedrijf] . Van deze verwevenheid was [naam] niet op de hoogte. Voorts was [naam] niet op de hoogte dat [bedrijf] voorschotnota’s had betaald aan [bedrijf] . [63]
[naam] heeft verklaard dat de offertes die betrekking hadden op [bedrijf] werden opgemaakt door [naam] . De uiteindelijke beslissing om een bepaalde partij de opdracht te gunnen werd gedaan door de verdachte. [64] Bij [bedrijf] werden de offertes bij [naam] ingeleverd. [medeverdachte 1] controleerde of de offertes aan de uitvraag beantwoordden. [65]
[naam] heeft verklaard dat hij bij [naam] en bij [bedrijf] met twee petten op zat. Hij was in feite bij [bedrijf] zijn eigen werk aan het creëren dat hij in de middag voor [bedrijf] zat voor te bereiden. Bij [bedrijf] moest [naam] verantwoording afleggen aan [naam] en de verdachte. Bij [bedrijf] moest [naam] verantwoording afleggen aan [medeverdachte 1] . [naam] heeft ook verklaard dat hij de offertes voor [bedrijf] opmaakte. [66] Voorts heeft [naam] verklaard dat hij de offertes daarna bij [bedrijf] moest goedkeuren. [medeverdachte 1] wist dat [naam] voor [bedrijf] , [bedrijf] en [bedrijf] werkte. Ook was [medeverdachte 1] op de hoogte dat de verdachte gelieerd was aan [bedrijf] en [bedrijf] , aldus [bedrijf] . [67]
[naam] heeft verklaard dat hij bij [bedrijf] verantwoording schuldig was aan [medeverdachte 1] . Bij [bedrijf] was hij verantwoording schuldig aan de verdachte. Door [naam] werden de offertes aan [bedrijf] beoordeeld. De offertes werden daarna in voortgangsgesprekken met [medeverdachte 1] besproken. [naam] was ook aanwezig bij dit soort gesprekken. [medeverdachte 1] was verantwoordelijk voor de aanbesteding en eindverantwoordelijk voor de gunning. [medeverdachte 1] gaf ook toestemming tot uitbetaling van de voorschotnota’s. [bedrijf] was een aannemersbedrijf dat door [bedrijf] is gestart en was veelvuldig bij projecten van [bedrijf] betrokken. [naam] vond het vreemd dat [bedrijf] ook offertes uitbracht voor projecten bij [bedrijf] . Hij vond het ook vreemd dat [bedrijf] vaak de laagste aanbieder van een offerte was. [naam] vond het ook een gekke situatie dat hij de offertes van [bedrijf] moest beoordelen, aangezien hij voor zijn werkzaamheden bij [bedrijf] door [bedrijf] werd betaald, maar [medeverdachte 1] wist hiervan. [68] [naam] heeft ook verklaard dat hij een keer per week en soms een keer per twee weken op het kantoor van [bedrijf] kwam om met de verdachte en [medeverdachte] lopende projecten terug te koppelen en af te stemmen. De verdachte wilde weten waar [naam] mee bezig was, omdat hij ook vaak overleg had met [medeverdachte 1] . [69]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat het klopt dat hij samen met [naam] offertes heeft goedgekeurd. De offertes kreeg hij van [bedrijf] . [medeverdachte 1] wist dat [naam] meedacht over de offertes. [medeverdachte 1] was op de hoogte dat [naam] zowel voor [bedrijf] als voor [bedrijf] en [bedrijf] werkte. [naam] en [naam] keken de ingebrachte offertes en adviezen na. [naam] is op voordracht van [bedrijf] of [bedrijf] bij [bedrijf] gekomen. Ook heeft [medeverdachte 1] via [bedrijf] Van [naam] ingehuurd. [70] [medeverdachte 1] heeft schriftelijk het volgende verklaard.
“Zoals gezegd was [bedrijf] ervoor verantwoordelijk om te zorgen dat er 3 offertes kwamen. Toen [verdachte] vroeg of hij ook mee mocht bieden op kleinere onderhoud/bouwklussen heb ik gezegd dat dat alleen kon als er een zelfstandige onderneming zou komen die niet door hem geleid zou worden. Hierop is er een nieuwe BV opgericht: [naam] .” [71]
De verdachte heeft verklaard dat hij de directeur was van [bedrijf] en op een gegeven moment [bedrijf] heeft opgericht om bij aanbestedingen vaste kosten te kunnen besparen. Binnen [bedrijf] zat een bouwteam dat de opdrachten uitvoerde. Ook heeft hij verklaard dat [naam] en [naam] voor zowel [bedrijf] , [bedrijf] als voor [bedrijf] werkten. [72]
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte als natuurlijk persoon [bedrijf] en/of de gemeente heeft opgelicht. Uit de bewijsmiddelen volgt niet de betrokkenheid van de verdachte als natuurlijk persoon hierbij. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf] en [bedrijf] , samen met [medeverdachte 1] , zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting van [bedrijf] en de gemeente. [bedrijf] heeft zich voorgedaan als een onafhankelijk adviseur waardoor bij [bedrijf] en de gemeente een onjuiste voorstelling van zaken is ontstaan.
[bedrijf] en [bedrijf] hebben tegenover [bedrijf] verzwegen dat [bedrijf] een zusteronderneming van [bedrijf] was en dat de personen die via [bedrijf] bij [bedrijf] werkzaam waren, [medeverdachte] , [naam] en [naam] ook de belangen van [bedrijf] en daarmee [bedrijf] dienden. [naam] was ingehuurd door [bedrijf] en legde verantwoording af aan de verdachte, daarnaast werkte hij via [bedrijf] voor [bedrijf] als bouwkundig adviseur. Bij [bedrijf] ontving hij de offertes die werden uitgebracht voor projecten. [naam] besprak de offertes met [medeverdachte 1] en [naam] en bij [bedrijf] besprak hij de lopende projecten met de verdachte en [medeverdachte] . Ook [naam] had twee petten op. Hij werkte als medewerker huisvesting bij [bedrijf] , terwijl hij in loondienst van [bedrijf] was. Bij [bedrijf] was hij verantwoordelijk voor het opmaken van de offertes, terwijl hij bij [bedrijf] medeverantwoordelijk was voor het beoordelen van de ingediende offertes, waaronder die van [bedrijf] . Verder was ook [naam] niet alleen werkzaam voor [bedrijf] maar via [bedrijf] ook als consultant voor [bedrijf] , waar zij ondersteuning bood bij de offertetrajecten. Via [naam] , [naam] en [medeverdachte] waren [bedrijf] en [bedrijf] op de hoogte van de offertes van de concurrerende bedrijven en konden de offertes van [bedrijf] hierop worden aangepast, waardoor [bedrijf] een lagere prijs kon offreren dan de andere bedrijven. Zo heeft [bedrijf] voor de werkzaamheden voor basisschool [naam] de laagste offerte uitgebracht. Bij basisschool [naam] heeft [naam] de offerte van [bedrijf] , de offerte met de laagste prijs, niet voorgelegd aan [bedrijf] en de gemeente, waardoor de offerte van [bedrijf] , die wel werd overgelegd, de offerte met de laagste prijs was.
[medeverdachte 1] was van voornoemde situatie op de hoogte. Hij is als voorzitter van het College van Bestuur van [bedrijf] een samenwerkingsovereenkomst met [bedrijf] aangegaan. Hij was op de hoogte van het feit dat [bedrijf] een zusteronderneming was van [bedrijf] en dat [medeverdachte] , [naam] en [naam] werkzaam waren voor [bedrijf] maar daarnaast ook de belangen dienden van [bedrijf] / [bedrijf] bij wie zij ook werkzaam waren. [medeverdachte 1] was ook degene die de definitieve gunning van de opdrachten en de betalingen van de voorschotnota’s goedkeurde. [medeverdachte 1] stond in nauw contact met de verdachte en stuurde hem onder andere verslagen van vertrouwelijke besprekingen tussen [bedrijf] en de gemeente. Voorts had [medeverdachte 1] betrokkenheid bij het opzetten van een bedrijfsvoering van [bedrijf] . Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] als medepleger kan worden aangemerkt. Deze verwevenheid tussen [bedrijf] en [bedrijf] en de dubbelrol van [naam] , [naam] en [medeverdachte] was niet bekend bij de overige leden van het College van Bestuur noch bij de Raad van Toezicht van [bedrijf] .
Door misbruik te maken van deze situatie hebben [bedrijf] en [bedrijf] , samen met [medeverdachte 1] , [bedrijf] en de gemeente, aan wie [bedrijf] de offertes in het kader van het aanbestedingsbeleid voorlegde om vergoeding te ontvangen, bewogen tot het aangaan van overeenkomsten met [bedrijf] en de afgifte van de ten laste gelegde geldbedragen ten behoeve van basisschool [naam] en basischool [naam] . Na gunning van de opdrachten aan [bedrijf] heeft [bedrijf] de offerteprijs van [bedrijf] op voorschotnota’s van [bedrijf] aan [bedrijf] betaald. Vervolgens is [bedrijf] een overeenkomst aangegaan met [bedrijf] voor het verrichten van de aan [bedrijf] gegunde opdrachten bij basisschool [naam] en basisschool [naam] voor een veel lager bedrag dan geoffreerd door [bedrijf] . Dergelijke gedragingen verdragen zich niet met de werkwijze van een onafhankelijk adviesbureau.
Ten laste is gelegd dat deze gedragingen door de rechtspersoon [bedrijf] zijn verricht en dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. Volgens het hiervoor opgenomen beoordelingskader (zie 5.4.1), dient de rechtbank i) eerst te beoordelen of [bedrijf] een strafbaar feit heeft begaan, en als dat het geval is ii) of de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan dit strafbare feit.
Strafbaar feit door [bedrijf] en [bedrijf]
Voornoemde gedragingen van [medeverdachte] , [naam] en [naam] kunnen [bedrijf] en [bedrijf] redelijkerwijs toegerekend worden. De gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van [bedrijf] en [bedrijf] . [naam] en [naam] waren werkzaam bij [bedrijf] en/of [bedrijf] . Bovengenoemde gedragingen passen ook in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] en [bedrijf] en waren ook dienstig aan [bedrijf] en [bedrijf] . [naam] en [naam] hadden – in ieder geval – het voorwaardelijk opzet op de oplichting. Zij hebben immers verklaard dat zij hun dubbele rol bij [bedrijf] / [bedrijf] en [bedrijf] dubieus vonden. [naam] heeft voorts – zonder aanwijsbare reden – een offerte met de laagste prijs niet doorgestuurd naar de gemeente.
Feitelijk leidinggeven
De verdachte was de directeur van [bedrijf] en [bedrijf] . De verboden gedraging is het onvermijdelijke gevolg van het door de verdachte geïnitieerde en in de loop der jaren vormgegeven beleid van [bedrijf] , te weten de frauduleuze samenwerking met [bedrijf] bij de aanbesteding van bouwwerkzaamheden, waarbij hij [bedrijf] – zoals hieronder duidelijk wordt – [medeverdachte 1] , de voorzitter van het College van Bestuur van [bedrijf] , giften heeft laten betalen en diensten heeft doen aanbieden. [bedrijf] deed zich daarbij voor als onafhankelijk adviseur, terwijl dat in de praktijk geenszins het geval was: [bedrijf] ’s zusterbedrijf [bedrijf] werd telkenmale het door [bedrijf] uitgeschreven werk gegund. [bedrijf] en [bedrijf] waren onderling verbonden en werden door de verdachte zelfs als één geheel beschouwd. [medeverdachte] , [naam] en [naam] werkten voor zowel [bedrijf] / [bedrijf] als [bedrijf] . Die onderlinge verwevenheid diende evenwel onvermeld te blijven, gelet op de uitgangspunten van het gemeentelijke en door [bedrijf] uit te voeren aanbestedingsbeleid.
De verdachte moet dan ook geacht worden aan de verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven. Op grond van het vorenstaande had de verdachte ook het opzet op de verboden gedragingen.
Conclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht het onder 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.4.3
Feit 1 (omkoping [medeverdachte 1] )
De bewijsmiddelen
In het onderzoek naar omkoping van [medeverdachte 1] is het volgende naar voren gekomen over werkzaamheden aan de privéwoning van [medeverdachte 1] aan [adres] in Zoetermeer en over de aan- en verkoop van auto’s door [medeverdachte 1] .
Uitbouw
Uit e-mailberichten tussen [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) en [medeverdachte 1] in de periode april 2012 tot en met juni 2012 volgt dat [bedrijf] aan [medeverdachte 1] een voorstel deed voor een uitbouw van de woning van [medeverdachte 1] aan [adres] in Zoetermeer (e-mail aan [medeverdachte 1] met De verdachte en [medeverdachte] in de cc), dat [medeverdachte 1] akkoord was met de opzet van het voorstel voor de uitbouw, en dat [bedrijf] hier vervolgens de vergunning voor regelde (e-mail aan [medeverdachte 1] met de verdachte in de cc). [73]
Op 2 en 3 augustus 2012 stuurde Hillen per e-mail alle tekeningen voor de verbouwing voor het [adres] aan [medeverdachte] op haar [bedrijf] e-mailadres en vermeldde daarbij dat hij die ook naar de verdachte had gestuurd. [74]
Op een factuur van [bedrijf] gericht aan [bedrijf] t.a.v. de verdachte met factuurnummer [nummer] van 6 juni 2012 wordt voor dakopbouw [medeverdachte 1] Zoetermeer € 560,- (excl. btw) in rekening gebracht. [75] Over de facturering verklaarde [bedrijf] : “Ik heb gefactureerd aan [verdachte] van [bedrijf] . [verdachte] was mijn opdrachtgever. Ik heb een factuur gemaakt waarop de werkzaamheden vermeld stonden van de scholen en waarbij de dakopbouw is opgenomen. Op verzoek van [verdachte] heb ik deze factuur gewijzigd. De kosten van de dakopbouw zijn er door mij uitgehaald.” [76]
Op 6 augustus 2012 stuurde [medeverdachte] naar [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) een e-mail, met als onderwerp 'tekeningen dakopbouw [naam] ', met de vraag of hij een prijs kon maken voor een klant van de verdachte voor een dakopbouw op basis van de tekeningen van [bedrijf] . Op 24 augustus 2012 e-mailde [medeverdachte] naar [bedrijf] dat de offerte er goed uitzag, dat hij de opdracht kreeg en dat zij met [bedrijf] wilde afspreken om de voorwaarden door te nemen. [77]
Op 2 oktober 2012 stuurde [bedrijf] [medeverdachte] per e-mail de eerste termijnnota. [78] In het dossier zit een factuur van 27 september 2012 gericht aan [bedrijf] , t.a.v. [verdachte] , factuurnummer [nummer] , afgedrukt op blanco papier. Op deze factuur staat:
“Hierbij laten wij u een termijnnota toekomen, volgens onze open begroting van 11 september 2012 groot € 33.152,80 excl. btw bedraagt en uw opdracht hierop.
Betreft: dakopbouw aan [adres] in Zoetermeer. Een eerste termijnnota van € 10.000,00.
Totaal € 10.000,000,
btw 19% € 1.900,00
totaal € 11.900,00”. [79]
In het dossier zit ook een factuur met factuurnummer [nummer] van 27 september 2012 op briefpapier van [bedrijf] gericht aan [bedrijf] t.a.v. de verdachte. De factuur stemt inhoudelijk overeen met die van 27 september 2012, behalve dat de vermelding “betreft: dakopbouw aan [adres] in Zoetermeer” ontbreekt. [80]
Na diverse e-mailberichten van [bedrijf] aan [medeverdachte] dat de eerste termijnnota nog niet was betaald, e-mailde [medeverdachte] op 15 oktober 2012 aan [bedrijf] dat zij de aanmaning in verband met niet-betaling door zou sturen naar de verdachte omdat sprake was van meerwerk van bijna 50%.
Op 26 oktober 2012 stuurde [bedrijf] de tweede termijnnota per e-mail aan de verdachte. Diezelfde dag e-mailde [bedrijf] de verdachte met de mededeling dat er nog steeds niets betaald was en dat hij mocht eisen dat uiterlijk die dag de twee termijnen betaald zouden worden. [81]
Op 7 november 2012 e-mailde [naam] aan [medeverdachte] met onderwerp ' [naam] ', dat de nota 30-10-2012 betaald was en vroeg [medeverdachte] vervolgens aan [naam] of zij de nota kon inboeken. [naam] was werkzaam op de administratie zo heeft de verdachte ter zitting verklaard. [82]
Op 8 november 2012 vroeg [bedrijf] per e-mail aan de verdachte wanneer de tweede termijn zou worden betaald.
Op 10 januari 2013 e-mailde [bedrijf] de verdachte dat de betaling voor de laatste termijn van het werk [adres] in Zoetermeer nog niet binnen was. [83]
[bedrijf] heeft over zijn werkzaamheden op het [adres] in Zoetermeer verklaard dat de eerste keer dat hij aan de [adres] is geweest in augustus 2012 was en dat de verdachte en [medeverdachte 1] daarbij waren. Verder heeft hij verklaard dat hij de opdracht van de verdachte heeft gekregen en dat alle facturen naar het bedrijf van de verdachte zijn gegaan en dat hij over de betaling veel contact heeft gehad met de verdachte. Hij heeft de verdachte facturen gestuurd voor een totaal bedrag van € 35.088,60. [84]
Tijdens het onderzoek zijn ook sms-berichten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte over de verbouwing aangetroffen. Zo sms’te de verdachte op 13 augustus 2012 aan [medeverdachte 1] : “Lijk me handig donderdag of zo de bouwer wil even bij je huis komen kijken bel [naam] anders even tot later.” Op 17 augustus 2012 stuurde [medeverdachte 1] aan de verdachte een sms met de volgende tekst: “Goeie vent. (…) Hij gaat nu offerte maken. [naam] krijgt die tweede helft van volgende week.” [85]
Lamellen en uitvalscherm
Uit e-mailverkeer tussen [medeverdachte 1] en medewerkers van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) volgt dat [medeverdachte 1] op 11 maart 2012 akkoord is gegaan met een offerte van [bedrijf] voor een uitvalscherm en op 3 juni 2012 met een offerte voor lamellen. [86] [bedrijf] heeft in een factuur met [nummer] van 10 mei 2012 gericht aan ‘Fam. [medeverdachte 1] , [adres] Zoetermeer’, een bedrag van € 4.063,06 (incl. btw) in rekening gebracht [87] en in een factuur met [nummer] van 10 mei 2012 een bedrag van € 475,- (incl. btw). [88]
Op 26 juli 2012 e-mailde [medeverdachte 1] aan [medeverdachte] dat zij nog twee betalingen hadden open staan van [bedrijf] van in totaal € 4.500,-, dat [bedrijf] al twee keer had gebeld over de betaling en dat [medeverdachte] hem moest laten weten wat de stand van zaken was. [89]
Op 23 augustus 2012 is door [bedrijf] € 475,- overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf] met vermelding factuurnummer [nummer] . [90] Op 24 augustus 2012 is door [bedrijf] € 4.063,- overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf] met vermelding factuurnummer [nummer] . [91]
Aan- en verkoop auto’s
In februari 2012 heeft [medeverdachte 1] een Chevrolet type Traverse gekocht. Uit het verkoopdossier van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) komt naar voren dat [Familie lid] (de rechtbank begrijpt: de broer van de verdachte) op 21 februari 2013 een koopovereenkomst heeft getekend voor de aankoop van een Chevrolet type Traverse met het kenteken [nummer] en hierbij een voertuig van het merk Ford, type Mondeo met kenteken [nummer] heeft ingeruild voor € 8.000,-. Het te betalen bedrag was € 32.000,-. [92] De ingeruilde Ford Mondeo stond op dat moment op naam van [bedrijf] . (hierna: [bedrijf] ) [93]
Uit e-mailcorrespondentie op 21 en 22 februari 2013 volgt dat [naam] een factuur met factuurnummer [nummer] had opgesteld, gericht aan [bedrijf] voor € 32.000,- (€ 40.000,- -/- € 8.000,- voor inruil). Vervolgens heeft [naam] een aangepaste factuur met factuurnummer [nummer] , gericht aan [medeverdachte 1] in plaats van aan [bedrijf] , en die gestuurd aan [medeverdachte] met de vermelding ‘hierbij de aangepaste factuur’. [medeverdachte] heeft die aangepaste factuur gestuurd naar de verdachte, die de factuur heeft doorgestuurd naar [medeverdachte 1] . [94]
Op 26 februari 2013 heeft [medeverdachte 1] een bedrag van € 31.000,- overgemaakt naar [bedrijf] met omschrijving ' [bedrijf] debnr. [nummer] factnr. [nummer] 1000 cash bij aflevering'. [95] De Chevrolet type Traverse is op 28 februari 2013 op naam gesteld van [medeverdachte 1] . [96]
Na de aankoop van de Chevrolet type Traverse heeft [medeverdachte 1] zijn Chrysler Grand Voyager met kenteken [nummer] verkocht. Met ingang van 28 maart 2013 is de Chrysler op naam gekomen van [bedrijf] te Den Haag (hierna: [bedrijf] ). Op 12 april 2013 is voor de Chrysler Grand Voyager een creditfactuur opgemaakt met vermelding ‘ [verdachte] , [adres] te [plaats] ’ (de rechtbank begrijpt: [Familie lid] ). De factuur betrof de inkoop van de Chrysler Grand Voyager door [bedrijf] voor een bedrag van € 5.000,-. Op 16 april 2013 is door [naam] € 5.000,- overgemaakt naar de rekening van [bedrijf] [97]
Op 5 juni 2013 en op 24 juli 2013 is vanaf de bankrekening van de partner van [medeverdachte] een bedrag van € 5.000,- overgemaakt naar [medeverdachte 1] zonder vermelding van een omschrijving. [98]
Op 14 februari 2013 sms’te de verdachte naar [medeverdachte 1] : “je bent zo stil meeste al ben je blij maar nu hoor ik je niet niets over de auto maar misschien ben je druk”. [medeverdachte 1] antwoordde: “Ben juist wel blij met ons autoritje. Benieuwd hoe ver je kunt komen. [nummer] Chrysler grand voyager met deukje in achterbumper [99] .
Op 22 februari 2013 sms’te de verdachte aan [medeverdachte 1] : “is het allemaal nog gelukt heb je de info van de auto al binnen, waarna [medeverdachte 1] antwoordde: “ [naam] stuurt me die info nog toe”. En later die dag, nadat [medeverdachte 1] een e-mail heeft ontvangen, zo volgt uit de sms-berichten, sms’te de verdachte: “en ben je gelukkig nu, klopt allemaal toch”, waarop [medeverdachte 1] antwoordde: “yep, heel mooi bedrag; nu mijn Chrysler nog mooi inruilen en zaak is rond. Thans”. de verdachte sms’te vervolgens: “heb ik ook al geregeld” waarna [medeverdachte 1] antwoordde: “maakt me nieuwsgierig”. [100]
Op 14 juni 2013 sms’te [medeverdachte 1] aan [medeverdachte] : “ [naam] . Je zou de 10K overmaken voor de koop van mijn auto. Ik hen er maar 5 gehad. Ik ga ervan uit dat dit weekend de andere 5 betaald zijn/worden”. Op 14 juli 2013 sms’te [medeverdachte 1] aan [medeverdachte] : “ [naam] , ik zie dat ik nog steeds maar 5000 binnen heb voor de auto. Je zou vorige week toch de andere helft over maken?”. [101]
[medeverdachte] heeft hierover verklaard dat [Familie lid] , de broer van de verdachte, [medeverdachte 1] heeft begeleid bij de aankoop van de Chevrolet Traverse en dat [medeverdachte 1] zijn Chrysler Grand Voyager heeft verkocht aan de verdachte of [bedrijf] . [medeverdachte] heeft op verzoek van de verdachte € 10.000,- overgemaakt naar [medeverdachte 1] door van [bedrijf] respectievelijk [bedrijf] geld over te maken naar haar bankrekening, vervolgens naar de rekening van haar partner en vervolgens dit geld middels twee stortingen van € 5.000,- over te maken naar de rekening van [medeverdachte 1] . [102]
Tijdens de doorzoeking van het kantoor van [medeverdachte 1] bij [bedrijf] en het kantoor van de verdachte bij [bedrijf] / [bedrijf] is een zogenaamd ‘marge-overzicht’ aangetroffen. Op dit overzicht dat blijkens de ingevoerde posten in ieder geval ziet op de periode van 10 augustus 2011 tot en met 1 maart 2014, staan in de kolom ‘kosten’ kostenposten en bedragen, waaronder zonnescherm 4.063, zonnescherm 475, bouw 35.089, auto 8.000, auto 7.000, zoals hierna opgenomen: [103]
[medeverdachte] heeft verklaard dat het marge-overzicht afkomstig is van [bedrijf] en is opgemaakt om een overzicht te krijgen wat [bedrijf] aan marge had. Zij heeft zich van een aantal betalingen wel eens afgevraagd of dat allemaal wel klopte, maar de verdachte zijn wil was wet en dus werd het gewoon betaald, zo verklaarde [medeverdachte] . [104]
[naam] , voorzitter van de Raad van Toezicht van [bedrijf] , heeft verklaard dat [medeverdachte 1] bij [bedrijf] geen melding heeft gemaakt van ontvangen giften of diensten voortkomend uit zijn werkzaamheden bij [bedrijf] . [105]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er sprake is geweest van omkoping van [medeverdachte 1] . De kern van de verdenking, zoals hiervoor in 3.3. verwoord, is dat de verdachte diensten heeft verleend en via [naam] giften heeft gedaan aan [medeverdachte 1] om de relatie met [medeverdachte 1] te behouden en te bestendigen en om voor [bedrijf] en [bedrijf] een zakelijke voorkeur te verkrijgen bij het verstrekken van (bouw)opdrachten door [bedrijf] .
Anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking
[medeverdachte 1] was in de ten laste gelegde periode eerst bestuurder, later voorzitter van het College van Bestuur van [bedrijf] . [medeverdachte 1] had in die hoedanigheid een (niet-ambtelijke) dienstbetrekking bij [bedrijf] .
Het doen van een gift of dienst
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat [bedrijf] in opdracht van de verdachte voor [medeverdachte 1] rekeningen heeft betaald die betrekking hebben op verbeteringen aan zijn ( [medeverdachte 1] ) privé woning, te weten € 35.089,- aan [bedrijf] respectievelijk € 4.063,- en € 475,- aan [bedrijf] . Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat [bedrijf] in opdracht van de verdachte onder de noemer van andere projecten de kosten heeft betaald van Hillen voor ontwerptekeningen en het regelen van de vergunning voor de verbouwing aan de woning van [medeverdachte 1] . De verdachte was degene die [bedrijf] en [bedrijf] de opdracht gaf en hij onderhield zelf contact met hen over de verbouwplannen en de kosten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de broer van de verdachte bij de aankoop van de Chevrolet type Traverse een Ford Mondeo die toebehoorde aan [bedrijf] heeft ingeruild voor een bedrag van € 8.000,- waardoor [medeverdachte 1] een voordeel heeft genoten van € 8.000,- op het aankoopbedrag van de Chevrolet type Traverse. Vervolgens heeft de broer van de verdachte voor [medeverdachte 1] de verkoop van zijn Chrysler Grand Voyager aan [bedrijf] geregeld voor een bedrag van € 5.000,-. [medeverdachte] heeft op verzoek van de verdachte voor de koop van zijn auto tweemaal € 5.000,- aan [medeverdachte 1] overgemaakt. [medeverdachte 1] heeft daarmee € 5.000,- meer ontvangen dan de prijs die [bedrijf] voor zijn auto heeft betaald. Uit het sms-contact tussen de verdachte en [medeverdachte 1] volgt de bemoeienis van de verdachte bij de aan- en verkoop van de auto’s. Zo geeft hij aan dat [medeverdachte 1] informatie zou krijgen van [medeverdachte] en dat hij de verkoop van de Chrysler Grand Voyager al heeft geregeld en vraagt hij of alles nu klopt.
Dat [bedrijf] de hiervoor genoemde bedragen heeft betaald voor of aan [medeverdachte 1] vindt bevestiging in het zogenaamde ‘marge-overzicht’. De bedragen zijn in opdracht van de verdachte betaald, zo heeft [medeverdachte] verklaard.
Niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een lening aan [medeverdachte 1] , zoals door de verdachte is verklaard. Er is geen leningsovereenkomst aangetroffen en ook uit de sms-berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 1] en de sms-berichten en e-mails tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte] komt geenszins naar voren dat sprake zou zijn van een lening. Integendeel, [medeverdachte 1] spreekt [medeverdachte] herhaaldelijk erop aan dat er nog bedragen open staan die aan hem of aan derden moeten worden betaald. Nergens blijkt uit dat de betaling van € 17.000,- die [medeverdachte 1] in september 2014 heeft gedaan aan [naam] Levensverzekering, zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard, een terugbetaling zou zijn uit hoofde van een leningsovereenkomst, nog daargelaten dat dit aanzienlijk minder is dan het totale bedrag dat in opdracht van de verdachte voor of aan [medeverdachte 1] is betaald.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat deze geldbedragen en de bemiddeling aan [medeverdachte 1] ten goede zijn gekomen zonder (terug)betalingsverplichting en dat deze geldbedragen derhalve aangemerkt moeten worden als giften, en de bemiddeling door de verdachte als diensten, als bedoeld in artikel 328ter Sr.
Naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal
doen of nalaten
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van artikel 328ter Sr niet is vereist dat de omkoping daadwerkelijk heeft geleid tot een doen of nalaten door degene die is omgekocht. De woorden ‘naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten’ houden namelijk in dat niet is vereist dat van een bepaalde prestatie van degene die wordt omgekocht sprake moet zijn (HR 27 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8644). Desalniettemin wijdt de rechtbank er toch een overweging aan, met name omdat de vraag of er daadwerkelijk sprake was van een doen of nalaten van belang is voor de strafmaat.
Uit hetgeen is overwogen in de inleiding en bij feit 3 (oplichting) volgt dat [medeverdachte 1] de overeenkomst tussen [bedrijf] en [bedrijf] is aangegaan en dat [bedrijf] – in de persoon van [medeverdachte] – [bedrijf] zou adviseren en ondersteunen bij de aanbesteding van huisvestingswerkzaamheden. Ook [naam] en [naam] werden door [bedrijf] – tegen betaling – ingezet bij [bedrijf] . In de praktijk zorgden [medeverdachte] , [naam] en [naam] namens [bedrijf] ervoor dat [bedrijf] bekend was met de offertes van andere partijen en dat namens [bedrijf] een offerte met een lager bedrag aan [bedrijf] kon worden voorgelegd. [medeverdachte 1] was degene die voor [bedrijf] verantwoordelijk was voor het ter goedkeuring voorleggen van offertes aan de gemeente voor de bouw of verbouwing van schoolgebouwen. Met deze constructie kon worden bewerkstelligd dat [bedrijf] opdrachten binnenhaalde, immers de offerte met de laagste prijs werd door [bedrijf] geselecteerd en voorgelegd aan de gemeente. Nog los van de constructie om [bedrijf] de aanbesteding van opdrachten te laten winnen, was de verdachte er al bij gebaat om zijn goede verstandhouding met [medeverdachte 1] te behouden en te bestendigen, omdat dit hem zou kunnen helpen bij het in stand houden of verkrijgen van een zakelijke voorkeur.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder die omstandigheden voldoende wettig en overtuigend bewezen dat deze giften en ook de verleende diensten hebben plaatsgevonden met als doel dat [medeverdachte 1] in zijn dienstbetrekking bij [bedrijf] iets heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten.
Dat [medeverdachte 1] in eerste instantie gevraagd had aan de verdachte om advies bij een aanbestedingstraject van [bedrijf] en in zoverre het initiatief heeft genomen voor een eerste opdracht bij [bedrijf] , zoals door de verdediging is aangevoerd, doet aan het voorgaande niets af. De giften en diensten zien op een latere periode nadat de overeenkomst tussen [bedrijf] en [bedrijf] al was ondertekend en de samenwerking tussen deze twee bestendigd en uitgebreid was.
In strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever
[medeverdachte 1] had de ontvangst van de geldbedragen en diensten aan [bedrijf] moeten melden, maar heeft dat niet gedaan. Door dit na te laten, heeft hij in strijd met de goede trouw jegens zijn werkgever [bedrijf] gehandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte ten minste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] de betaling van de geldbedragen en het verlenen van diensten zou verzwijgen voor [bedrijf] . De verdachte gaf immers via [bedrijf] geldbedragen en kosteloze diensten aan een voor [bedrijf] belangrijke sleutelfiguur in dienst van [bedrijf] , zonder dat daar een legitieme tegenprestatie tegenover stond. Dit terwijl de verdachte wist dat destijds bij de overige leden van het College van Bestuur, bij de Raad van Toezicht van [bedrijf] en bij de gemeente de overeenkomst tussen [bedrijf] en [bedrijf] niet bekend was, noch dat [bedrijf] gelieerd was aan [bedrijf] .
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde feit – actieve niet-ambtelijke omkoping – wettig en overtuigend bewezen zoals hierna bewezen verklaard.
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken ten aanzien van de ten laste gelegde gift van € 4.263,- nu [bedrijf] dit bedrag heeft gefactureerd buiten de ten laste gelegde periode en ook de betaling door [bedrijf] aan [bedrijf] van die factuur buiten de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden.
5.4.4
Feit 2 (het voorhanden hebben en gebruiken van een vervalst rekeningafschrift)
De bewijsmiddelen
Op 11 juli 2013 heeft de gemeente een bedrag van € 137.182,31 aan [bedrijf] ter beschikking gesteld voor de aanpassing en ingebruikname van een gebouw aan [adres] in Voorburg. In dat gebouw zou de basisschool [naam] tijdelijk gehuisvest worden. [106]
Op advies van [bedrijf] d.d. 15 juli 2013 is de opdracht tot het aanpassen van het gebouw gegund aan [bedrijf] voor een aanneemsom van € 135.344,22. [107] Op 24 juli 2013 heeft [bedrijf] dit bedrag (als onderdeel van een batch-betaling) aan [bedrijf] overgemaakt. [108]
Bij brief van 14 oktober 2013 heeft [bedrijf] de gemeente geïnformeerd dat de tijdelijke huisvesting in gebruik is genomen en verzocht om een bedrag ter grootte van de aanneemsom vermeerderd met € 687,85 aan legeskosten (in totaal € 136.032,07) over te maken naar een rekening van [bedrijf] , [109] een verzoek dat bij brief van 21 november 2013 is herhaald. [110] In die laatste brief is verwezen naar een betaalbewijs als bijlage.
Onder verwijzing naar die verzoeken heeft de gemeente bij brief van 13 januari 2014 [bedrijf] gevraagd om aanvullende informatie. Voordat de gemeente tot betaling van de beschikbaar gestelde gelden zou overgaan, diende [bedrijf] een aantal gegevens aan te leveren. In de brief staat (onder andere): “Op de door uw schoolbestuur ingediende rekeningafschriften staat een betaling van € 135.344,22 aan [bedrijf] voor de bouwwerkzaamheden. Uw schoolbestuur dient echter aan te tonen dat de opdrachtnemer ( [bedrijf] ) betaald is voor de werkzaamheden”. [111]
Bij brief van 31 januari 2014, gericht aan de gemeente en ter attentie van
[getuige 2] , heeft [bedrijf] aanvullende informatie gegeven. De brief is ondertekend door [medeverdachte 1] , als behandelaar is [naam] vermeld. [112] Als bijlage is bij de brief gevoegd ‘het betalingsbewijs van [bedrijf] aan [bedrijf] ’: een afschrift van de ING-betaalrekening met nummer [nummer] , op naam van [bedrijf] , waarop achter de datum ‘25-07-2013’ en de naam ‘ [bedrijf] ’ en het rekeningnummer [nummer] een bedrag staat van € 135.344,22. De overige betaalinformatie op het afschrift is zwartgelakt. [113] [naam] had de brief opgesteld in samenspraak met [naam] . [114] [medeverdachte 1] had aan [naam] en [naam] gezegd het bewijs met [medeverdachte] te regelen. [115] [naam] had het bankafschrift dat als bijlage bij de brief was gevoegd gekregen van [medeverdachte] . [116] ondertekening door [medeverdachte 1] heeft [naam] de brief in het postvak van [bedrijf] gedaan, om te versturen. [117]
Uit een vervangend exemplaar van het als bijlage meegezonden rekeningafschrift, verstrekt door de ING, blijkt dat er op die datum aan [bedrijf] geen € 135.344,22 is overgeboekt, maar een bedrag van € 500,--. [118] Ook overigens is niet gebleken dat [bedrijf] aan [bedrijf] betaald had.
Een (ongelakt) bankafschrift, inhoudelijk gelijk aan het door de ING verstrekte vervangend exemplaar, bevond zich op de kamer van [getuige 1] , onder meer boekhouder van [bedrijf] en [bedrijf] , in het kantoorpand van [bedrijf] in [plaats] . [119]
Het oordeel van de rechtbank
Samenvattend stelt de rechtbank vast dat – kort gezegd – een rekeningafschrift van [bedrijf] is vervalst, dat [medeverdachte] dit vervalste afschrift aan [naam] heeft gegeven, die het vervolgens namens [bedrijf] naar de gemeente heeft verzonden, om aan te tonen dat [bedrijf] aan [bedrijf] voor de afgesproken werkzaamheden had betaald.
Ten laste is gelegd dat deze gedragingen door de rechtspersoon [bedrijf] zijn verricht en dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. Volgens het hiervoor opgenomen beoordelingskader (zie 5.4.1), dient de rechtbank i) eerst te beoordelen of [bedrijf] een strafbaar feit heeft begaan, en als dat het geval is ii) of de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan dit strafbare feit.
Strafbaar feit door [bedrijf]
De rechtbank is van oordeel dat de (verboden) gedraging [bedrijf] redelijkerwijs kan worden toegerekend, nu die zich in de sfeer van de rechtspersoon heeft voorgedaan.
Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat de gedraging in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] past. [bedrijf] was een onderneming die zich bezighield (onder andere) met het adviseren over het beheer van vastgoed, terwijl de gedraging het verstrekken van gegevens betrof over bouwwerkzaamheden waarbij [bedrijf] als adviseur van [bedrijf] nauw was betrokken, conform een al uit 2011 stammende afspraak met [bedrijf] .
Verder is van belang dat het [naam] en [naam] waren, die werkzaam waren voor [bedrijf] (als zelfstandige, dan wel in dienstbetrekking), die het door de gemeente gevraagde bewijs met [medeverdachte] , ook in dienst bij [bedrijf] , moesten regelen. Uiteindelijk was het [medeverdachte] die het valse rekeningafschrift verstrekte. Het gaat dus om handelen van een of meerdere personen werkzaam voor de rechtspersoon.
Relevant daarbij is dat [medeverdachte] een belangrijke rol binnen [bedrijf] vervulde. [medeverdachte] had zeggenschap over de betalingen en wist wat er op de rekeningafschriften – die zich fysiek op het kantoor van [bedrijf] bevonden – stond. Gelet hierop moet [medeverdachte] geweten hebben dat de vermelde betaling van € 135.344,22 aan [bedrijf] op het verstrekte rekeningafschrift niet klopte. Zij wist bovendien dat het rekeningafschrift als bewijs van betaling voor de gemeente moest dienen: [naam] en [naam] moesten het bewijs immers met haar regelen.
Voorts was het verstrekken van het bankafschrift dienstig aan [bedrijf] . [bedrijf] had een voorschot voor het werk betaald gekregen, waaruit – zoals afgesproken met [bedrijf] – de leveranciers (onderaannemers, uitvoerders van het werk) betaald moesten worden, in dit geval [bedrijf] . [bedrijf] diende ook inzicht te geven in de onderliggende kosten van de leveranciers. Die betaling had blijkbaar (nog) niet plaatsgevonden. Het maskeren van dat feit, door het overleggen van een vervalst rekeningafschrift, was gelet op afspraken die [bedrijf] met [bedrijf] had gemaakt, en gelet op het belang zich tegenover de gemeente en [bedrijf] voor te doen als onafhankelijk adviseur (zie hiervoor onder 5.4.2, feit 3), dan ook [bedrijf] ten dienste.
Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat (in ieder geval) [medeverdachte] opzet had op het voorhanden hebben en het (doen) gebruiken van een vervalst rekeningafschrift. Dat opzet kan, gelet op de feitelijke positie van [medeverdachte] binnen [bedrijf] – haar wetenschap, werkzaamheden en verantwoordelijkheden zoals hiervoor omschreven – ook aan [bedrijf] worden toegerekend.
Feitelijk leidinggeven
De vraag is vervolgens of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk wist dat [medeverdachte] het vervalste bankafschrift voorhanden had en dat het gebruikt werd als bewijs van betaling. De verdachte heeft ter terechtzitting – hoe onwaarschijnlijk dat de rechtbank ook voorkomt – elke wetenschap ontkend.
Niettemin kan de verdachte als feitelijk leidinggever worden aangemerkt, omdat de verboden gedraging – het voorhanden hebben en gebruik maken van een vervalst rekeningafschrift – het onvermijdelijke gevolg is van het door de verdachte geïnitieerde en in de loop der jaren vormgegeven beleid van [bedrijf] , te weten de frauduleuze samenwerking met [bedrijf] bij de aanbesteding van bouwwerkzaamheden. Zoals hiervoor, bij de bespreking van feit 3, is overwogen, deed [bedrijf] zich daarbij voor als onafhankelijk adviseur, terwijl dat in de praktijk geenszins het geval was: [bedrijf] ’s zusterbedrijf [bedrijf] werd telkenmale het door [bedrijf] uitgeschreven werk gegund. [bedrijf] en [bedrijf] waren onderling verbonden en werden door de verdachte zelfs als één geheel beschouwd, hetgeen het uitblijven van een betaling door [bedrijf] aan [bedrijf] verklaart. Die onderlinge verwevenheid diende evenwel onvermeld te blijven, gelet op de uitgangspunten van het gemeentelijke en door [bedrijf] uit voeren aanbestedingsbeleid. De frauduleuze gedragingen van [bedrijf] in de samenwerking met [bedrijf] hebben onmiskenbaar geleid tot het (doen) opsturen van een vervalst bankafschrift: het uitblijven van een bewijs van betaling had immers onwelgevallige vragen kunnen oproepen over de verhouding tussen [bedrijf] en [bedrijf] . De verdachte moet dan ook geacht worden aan de verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de verdachte als feitelijk leidinggever op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging zich zou voordoen. Het door de gemeente verlangde bewijs van betaling van [bedrijf] aan [bedrijf] kon alleen ‘geregeld’ worden door te doen alsof er betaald was. De verdachte had de werkzaamheden van [bedrijf] zo georganiseerd dat de werknemers van [bedrijf] die daarbij betrokken waren – [medeverdachte] , [naam] en [naam] – het gevraagde bewijs niet konden leveren zonder dat dit gepaard zou gaan met het plegen van strafbare feiten. Daarmee is aan het opzetvereiste voldaan.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.4.5
Feit 4 (opmaken van twee valse offertes)
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De in het tenlastegelegde omschreven valsheid zou daaruit hebben bestaan – kort gezegd – dat in de offertes voor de vervanging van kozijnen van de basisscholen [naam] en [naam] was opgenomen dat [bedrijf] zou samenwerken met [bedrijf] , terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was. De rechtbank stelt evenwel vast dat het dossier aanwijzingen bevat dat er wel enige mate van samenwerking met [bedrijf] bestond bij het vervangen van de kozijnen. Dat betekent dat de gestelde valsheid niet kan worden bewezen en dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
5.4.6
Feit 5 (witwassen van een geldbedrag)
De verdachte wordt verweten dat hij een geldbedrag van € 363.071,44 en/of € 30.250,- heeft witgewassen (primair) dan wel dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen van deze geldbedragen door [bedrijf] (subsidiair).
De bewijsmiddelen
De Openbare Basisschool [naam] , gelegen aan [adres] te [plaats] (hierna: [naam] ), diende volgens [bedrijf] gerenoveerd en verbouwd te worden. De gemeente heeft hiermee ingestemd op 19 februari 2013, [120] waarna [bedrijf] middels een aanbestedingstraject het werk heeft gegund aan [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). [121] [bedrijf] werd op dat moment vertegenwoordigd door [naam] , [naam] en [naam] .
Nog voordat [bedrijf] een overeenkomst van aanneming van werk had gesloten met [bedrijf] , heeft de verdachte namens [bedrijf] op 21 juni 2013 een overeenkomst gesloten met [bedrijf] . [122] Hierin staat vermeld dat [bedrijf] een overeenkomst van werk met [bedrijf] sluit ter zake van het bouwen van de [naam] , en dat [bedrijf] het bouwen van deze school zal begeleiden als adviseur. Tevens staat vermeld dat van de totale aanneemsom van € 1.663.500,- (incl. btw) slechts een bedrag van € 1.300.500,- (incl. btw) bestemd is voor de realisatie van de [naam] . Het resterende bedrag van € 363.000,- (incl. btw) zou toekomen aan [bedrijf] . Bovendien spraken [bedrijf] en [bedrijf] af dat [bedrijf] als beloning voor haar werkzaamheden een bedrag van € 30.250,- (incl. btw) ontvangt [123] en dat alle betalingen zullen lopen via een derdengeldenrekening, te weten de rekening van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). [124]
In een e-mail gericht aan de verdachte van 19 juni 2013 legt [medeverdachte] uit dat [bedrijf] en [bedrijf] de ‘hoge aanneemsom’ van € 1.663.500,- aan [bedrijf] kunnen factureren en laten betalen op de derdengeldenrekening, om dit bedrag vervolgens tussen hen te verdelen. [125] Van de gestorte € 1.663.500,- zou 77,77% naar [bedrijf] gaan en 22,23% naar [naam] . Ook stelt [bedrijf] voor om een creditnota van € 363.000,- aan [bedrijf] te sturen, die zij dan achter dienen te houden voor derden en op een ander project moeten inboeken.
Meer dan twee weken later, op 9 juli 2013 heeft [bedrijf] een overeenkomst gesloten met [bedrijf] voor het verbouwen van de [naam] . [126] Hierin is afgesproken dat [bedrijf] een vaste aanneemsom van maximaal € 1.663.500,- zal toekomen, die zal worden voldaan in tien termijnen. [127] Eveneens is overeengekomen dat [bedrijf] de betalingen zal verrichten op de derdengeldenrekening. In deze overeenkomst staan de betrokkenheid van [bedrijf] of de tussen [bedrijf] en [bedrijf] overeengekomen betalingen van € 363.000,- en € 30.250,- aan [bedrijf] niet vermeld.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij wel wist van de constructie van [bedrijf] en [bedrijf] . [128] Toch schreef hij op 29 december 2013 aan de gemeente dat de opdracht voor de uitvoering van de bouw van de [naam] is verstrekt en dat de overeengekomen aanneemsom van € 1.663.500,- bedraagt, zonder de afspraken tussen [bedrijf] en [bedrijf] te benoemen. [129] De verklaring van de verdachte, dat de gemeente bekend was met de hierboven genoemde afspraken, vindt aldus – en ook anderszins – geen steun in het dossier.
Van betalingen die [bedrijf] heeft verricht op de derdengeldenrekening heeft [bedrijf] in de periode van 19 december 2012 tot en met 31 maart 2014 een bedrag van in totaal
€ 250.456,01 via die derdengeldenrekening ontvangen. [130]
Bij [bedrijf] is een facturenoverzicht aangetroffen op het bureau van [bedrijf] . [131] Hierop wordt het bedrag van € 1.663.500,- onderverdeeld in € 1.300.500,- voor het ‘project [naam] ’” en € 363.000,- voor het ‘project [naam] ’. [medeverdachte] heeft hierover verklaard dat binnen [bedrijf] van de betalingen van de [naam] een potje is gemaakt voor het project [naam] . [medeverdachte] vond dit ‘een vreemde gang van zaken’, want er was nog geen aanbesteding gedaan voor project [naam] . [132] Toch zijn er facturen aangetroffen van [bedrijf] gericht aan [bedrijf] met de vermelding “’Project [naam] ’”. [medeverdachte] was verantwoordelijk voor het opmaken en versturen van deze [naam] -facturen, zo blijkt uit e-mailcorrespondentie met [bedrijf] . [133] De negen facturen [134] dateren van 27 augustus 2013 tot 30 juli 2014 en bedragen bij elkaar € 363.071,48, wat nagenoeg overeenkomt met het bedrag dat tussen [bedrijf] en [bedrijf] over de [naam] is afgesproken.
Project [naam] was volgens de verdachte een nog te verwezenlijken schoolgebouw met nutsvoorzieningen, dat ‘ [naam] ’ zou gaan heten. [135] Hoewel de verdachte heeft verklaard dat project [naam] daadwerkelijk zou worden gerealiseerd, blijkt uit het dossier niet dat de gemeente het project [naam] reeds had aanbesteed, laat staan dat al besloten was hiervoor gelden te betalen aan [bedrijf] . [medeverdachte 1] heeft zelfs verklaard dat hij het onderbrengen van geld afkomstig van de [naam] bij project [naam] niet met de gemeente vooraf had kunnen bespreken, want dan hadden ze het geld zeker niet gehad. [136]
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank komt in de eerste plaats tot het oordeel dat niet vast is komen te staan dat de verdachte het witwassen als natuurlijk persoon heeft begaan, aangezien zijn directe betrokkenheid daarbij onvoldoende uit de gebezigde bewijsmiddelen is gebleken. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Uit misdrijf afkomstig
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat [bedrijf] een geldbedrag heeft ontvangen dat afkomstig is uit oplichting in vereniging begaan door de verdachte en/of [bedrijf] , [bedrijf] en [medeverdachte 1] . Immers hebben zij de gemeente bewogen tot afgifte van een bedrag van ruim € 1,6 miljoen voor de nieuwbouw van de [naam] door te doen alsof dit bedrag de aanneemsom voor het werk was, terwijl zij daarbij verzwegen dat een aanzienlijk deel van dat bedrag, ruim € 360.000,- , op grond van een de gemeente onbekende overeenkomst en een derdengeldenrekeningconstructie, ten gunste kwam van [bedrijf] , zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden die betrekking hadden op de (ver)nieuwbouw van de [naam] . De rechtbank is daarmee van oordeel dat het door [bedrijf] ontvangen geldbedrag uit (eigen) misdrijf afkomstig is.
Feitelijke beschikking
Om te kunnen bepalen of [bedrijf] een bedrag van € 363.071,44 en/of € 30.250,- zou hebben witgewassen, dient te worden vastgesteld dat [bedrijf] daadwerkelijk over deze geldbedragen heeft kunnen beschikken. Hoewel er weliswaar in de administratie van [bedrijf] facturen zijn aangetroffen die samen tot de tenlastegelegde bedragen optellen, [137] blijkt uit het rekeningoverzicht van [bedrijf] dat er niet meer dan € 250.456,01 via de derdengeldenrekening door [bedrijf] is ontvangen. [138] Nu juist het laten lopen van de betalingen via de derdengeldenrekening een essentieel onderdeel van de oplichting is geweest, is de rechtbank van oordeel dat enkel het van daaruit overgemaakte bedrag van € 250.456,01 – en dus niet de gefactureerde bedragen – het uit misdrijf afkomstige bedrag is waarover [bedrijf] daadwerkelijk heeft kunnen beschikken.
Voorhanden hebben
Bij het voorhanden hebben van een geldbedrag afkomstig uit eigen misdrijf is er slechts sprake van witwassen als vast is komen te staan dat er daarna nog handelingen zijn uitgevoerd die gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag (vlg. HR 19 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1356).
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte] facturen heeft gestuurd naar [bedrijf] onder de noemer project [naam] , ter hoogte van het uit misdrijf afkomstige geldbedrag van de [naam] , en dat [medeverdachte] het ontvangen geldbedrag van
€ 250.456,01 onder het potje [naam] heeft ondergebracht. Hiermee heeft [medeverdachte] het geldbedrag in de boekhouding verborgen onder een project dat met de [naam] niets van doen had. In hoeverre het uitvoeren van project [naam] door de betrokken partijen daadwerkelijk werd beoogd, of dat de plannen daartoe concreet waren of niet, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake. Dat laat immers onverlet dat [bedrijf] , zonder dat de gemeente daarvan wist, geld bedoeld voor de bouw van de [naam] heeft weggesluisd, en dat [medeverdachte] dit geld na ontvangst onder een ander project – waar de gemeente evenmin van op de hoogte was – in de boekhouding heeft verwerkt.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gedragingen erop gericht zijn geweest om de werkelijke criminele aard en afkomst van het ontvangen geldbedrag ten behoeve van de nieuwbouw van de [naam] te verhullen.
Feitelijk leidinggeven
Ten laste is gelegd dat deze gedragingen door de rechtspersoon [bedrijf] zijn verricht en dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. Volgens het hiervoor opgenomen beoordelingskader (zie 5.4.1), dient de rechtbank i) eerst te beoordelen of [bedrijf] een strafbaar feit heeft begaan, en als dat het geval is ii) of de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan dit strafbare feit.
De rechtbank stelt allereerst vast dat met bovenvermelde gedragingen € 250.456,01 is witgewassen. Dit kan redelijkerwijs aan [bedrijf] worden toegerekend, aangezien deze gedragingen in de sfeer van [bedrijf] hebben plaatsgevonden. Immers trad [medeverdachte] namens [bedrijf] op toen zij de facturen liet opmaken en verzenden naar [bedrijf] , zoals zij dat vaker deed voor [bedrijf] . Daarnaast heeft het administreren van de betalingen onder project [naam] ervoor gezorgd dat [bedrijf] vrijelijk over dit bedrag zou kunnen beschikken, waardoor dit [bedrijf] dienstig is geweest.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen door [bedrijf] . De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen hiervoor is overwogen over de juridische en feitelijke positie van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte de ‘touwtjes in handen had bij [bedrijf] ’. Dat blijkt temeer in het onderhavige geval, aangezien de verdachte betrokken was bij de oplichting en dus wist dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op de hoogte was van de regeling waarbij [bedrijf] het geld bedoeld voor de [naam] zou bewaren en aanwenden voor het project [naam] , omdat [bedrijf] daar grote winstmarges mee zou kunnen behalen. [139] De verdachte had derhalve eveneens wetenschap van de verhullingshandelingen.
Conclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 5 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht het onder 5 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.4.7
Feit 6 (het plegen van belastingfraude)
De bewijsmiddelen
Op 15 augustus 2013 is de Belastingdienst een boekenonderzoek gestart naar de juistheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012 bij de fiscale eenheid ‘ [bedrijf] , [bedrijf] ’, waartoe [bedrijf] en [bedrijf] behoorden. [140] [getuige 1] heeft aan de controlemedewerker van de Belastingdienst een overzicht verstrekt van door [bedrijf] en [bedrijf] aan [bedrijf] gefactureerde bedragen. [141] Volgens dit overzicht is in 2012 door [bedrijf] € 1.539.207,- (excl. omzetbelasting) en € 306.450,- omzetbelasting aan [bedrijf] gefactureerd. Door [bedrijf] is in 2012 € 50.000,- (excl. omzetbelasting) en € 10.500,- omzetbelasting aan [bedrijf] gefactureerd. Deze bedragen zijn ontvangen. [142] Alle op het overzicht vermelde boekstuknummers zijn opgenomen in de administratie (auditfiles) van [bedrijf] en [bedrijf] . [143] De omzetbelasting vermeld op voornoemde facturen is niet in de ingediende aangiften omzetbelasting opgenomen. [144] De Belastingdienst heeft in het rapport van het boekenonderzoek geconcludeerd dat voor 2012 door het boeken van de facturen als onbelaste omzet in totaal € 316.950,- te weinig omzetbelasting is aangegeven. De maandelijkse aangiften omzetbelasting voor 2012 werden digitaal ingediend door [naam] , werkzaam binnen de [bedrijf] . [145] De aangifte omzetbelasting voor januari 2012 is gedaan op 29 februari 2012 en de aangifte omzetbelasting voor december 2012 is gedaan op 31 januari 2013. [146] Het strafrechtelijk nadeel is door de Belastingdienst berekend op € 304.030,-. [147]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat op naam van de fiscale eenheid waartoe [bedrijf] en [bedrijf] behoorden onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend.
Ten laste is gelegd dat deze gedragingen door (onder andere) de rechtspersonen [bedrijf] en [bedrijf] zijn verricht en dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. Volgens het hiervoor opgenomen beoordelingskader (zie 5.4.1), dient de rechtbank i) eerst te beoordelen of [bedrijf] en/of [bedrijf] een strafbaar feit heeft begaan, en als dat het geval is ii) of de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan dit strafbare feit.
Artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat op het doen van onjuiste of onvolledige aangiften ziet, richt zich tot iedere aangifteplichtige, waaronder rechtspersonen. [bedrijf] en [bedrijf] zijn daarom als aangifteplichtige voor de omzetbelasting aan te merken als geadresseerde van deze norm. Het doen van aangiften omzetbelasting past binnen de normale bedrijfsvoering en/of taakuitvoering van de rechtspersoon en is dienstig geweest aan het door de rechtspersoon uitgeoefende bedrijf. De rechtspersoon vermocht er over te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden. De gedraging is daarom verricht in de sfeer van de rechtspersoon en kan redelijkerwijs aan de rechtspersoon worden toegerekend.
Het niet aangeven van een bedrag van meer dan € 300.000,- strekt ertoe dat er te weinig belasting wordt geheven; daarvoor is het verzwijgen van een bedrag van deze omvang op zichzelf geëigend. Het kan ook niet anders dan dat de omzetbelasting opzettelijk niet is aangegeven, aangezien de facturen inclusief omzetbelasting zijn ontvangen, deze facturen in de administratie van [bedrijf] en [bedrijf] zijn opgenomen en de daarop vermelde omzetbelasting van ruim € 300.000,- desondanks niet in de aangiften omzetbelasting is verwerkt en hiervan een apart overzicht is bijgehouden.
Over het feit dat in rekening gebrachte omzetbelasting moet worden aangegeven, kan – anders dan door de verdediging bepleit – geen misverstand bestaan. Ook als ten onrechte zou zijn gefactureerd met omzetbelasting, dan nog is deze omzetbelasting op aangifte verschuldigd. Ingevolge artikel 37 van de Wet op de omzetbelasting 1968 leidt immers de enkele vermelding van omzetbelasting op de factuur tot verschuldigdheid van de op die factuur vermelde omzetbelasting. Dit geldt ook als op de factuur ‘voorschot’ staat vermeld en– anders dan de verdediging betoogt – ook als wordt gefactureerd aan een stichting die vrijgestelde prestaties verricht. Slechts indien aan een particulier-eindverbruiker wordt gefactureerd is dat anders (Vgl. HR 6 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1504, r.o. 2.4.1.). Van een pleitbaar standpunt is dan ook geen sprake. Dat jaren later (in 2014) een deel van de facturen is gecrediteerd, doet aan de (opzettelijke) onjuistheid van de aangiften omzetbelasting over tijdvakken in 2012 niet af.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat over de tenlastegelegde tijdvakken van 2012 door [bedrijf] en [bedrijf] (op naam van de [naam] ) opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend.
Feitelijk leidinggeven
Gelet op de intensieve bemoeienis van de verdachte bij de gang van zaken in de ondernemingen van [bedrijf] en [bedrijf] , moet worden aangenomen dat de feitelijke leiding van de verdachte ook betrekking heeft gehad op het opzettelijk doen van de onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. Dat de verdachte geen enkele bemoeienis zou hebben gehad met de gang van zaken rond de omzetbelastingaangiften en [getuige 1] op eigen houtje onjuiste aangiften omzetbelasting zou hebben gedaan, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het gaat om een dermate groot bedrag dat het de verdachte niet kan zijn ontgaan. Bovendien heeft [medeverdachte] verklaard dat de verdachte met [medeverdachte 1] de voorschotnota’s besprak, [148] dat de verdachte aangaf wat er betaald mocht worden en aan wie [149] en dat de verdachte samen met [getuige 1] de contacten had met de bank en de Belastingdienst. [150]
Ook uit sms-berichten tussen de verdachte en [medeverdachte 1] volgt dat de verdachte zich bezig hield met de financiële kant van de ondernemingen [bedrijf] en [bedrijf] en ook met omzetbelasting. Zo stuurde hij op 24 augustus 2012 [151] naar [medeverdachte 1] : “ [naam] we moeten om 12 uur bij de bank zijn [naam] met cijfers (…), op 6 december 2011 naar [medeverdachte 1] : “Ik ren desnoods morgen vroeg even langs kan je mijn die facturen geven dan betaal ik ze gelijk heb ik de btw terug ik betaal per bank even gewoon doen ik leg het wel uit ik haal morgen vroeg de nota op oke” [152] en op 14 juli 2013 stuurde hij naar [medeverdachte 1] : “he vriend was echt weer gezellig, alle opdrachten op geteld zitten we in de btw bijna op drie ton zonder moeite echt mooi toch”. [153]
Aangezien de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] niet als bewijs heeft gebruikt, behoeft het betoog van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting van die verklaringen geen bespreking.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 6 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.4.8
Feit 7 (het voorhanden hebben van wapens)
De bewijsmiddelen
Op 30 september 2014 heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de verdachte aan het [adres] te [plaats] . De verdachte heeft in aanwezigheid van de rechter-commissaris een wapenkluis in de inloopkast geopend. In die wapenkluis zijn onder meer een werpmes en gaspistool aangetroffen. [154]
Het werpmes is onderzocht door een materiedeskundige wapens, munitie en explosieven en wordt omschreven als een werpmes en een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie III, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie. [155]
Het gaspistool is onderzocht door een materiedeskundige wapens, munitie en
explosieven en wordt omschreven als een gaspistool. Het vuurwapen is bestemd om knalpatronen en gaspatronen van het kaliber 8 mm te verschieten. Het gaspistool is volgens de deskundige een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. [156]
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte een werpmes en een gaspistool voorhanden heeft gehad, terwijl dat voorhanden hebben strafbaar was gesteld. Het verlof van de politie aan de verdachte afgegeven op 28 oktober 2013 zag niet op het voorhanden hebben van deze wapens.
Dat het gaspistool ondeugdelijk was, zoals de verdediging heeft gesteld, doet aan voornoemde strafbaarstelling niet af.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 7 ten laste gelegde feit heeft gepleegd voor zover dit ziet op het werpmes en het gaspistool. De vervolging van de verdachte voor het voorhanden hebben van een ploertendoder is verjaard zoals hiervoor in 4.3 is overwogen.
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van februari 2012 tot en met juli 2013 in Nederland, meermalen, aan [medeverdachte] , die, anders dan als ambtenaar, immers als bestuurder en/of voorzitter van het College van Bestuur van [naam] , Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs [naam] ( [naam] ), werkzaam zijnde in dienstbetrekking voor/bij de [bedrijf] , naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 1] in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, telkens een gift heeft gedaan en/of een dienst heeft verleend en/of aangeboden van die aard of onder zodanige omstandigheden, te weten
een geldbedrag van euro 13.000,--, met betrekking tot de verkoop van een Chrysler Voyager ( [nummer] ) en de aankoop van een Chevrolet Traverse ( [nummer] ),
het plaatsen van een dakopbouw en het monteren van lamellen en uitvalschermen op/aan die [medeverdachte 1] zijn woning gelegen [adres] te [plaats]
van euro 35.088,60 en euro 4.063,06 en euro 475,
en/of kosteloze bemiddeling en advisering en bouwtekeningen en een bouwvergunning ten aanzien van genoemde verbouwing aan genoemde woning,
dat hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen dat die [medeverdachte 1] die giften en diensten in strijd met de goede trouw zal/zou verzwijgen tegenover zijn werkgever, de eerder genoemde [bedrijf] ende andere leden van het College van Bestuur en de leden van de Raad van Toezicht van [bedrijf] ;
2.
de besloten vennootschap [bedrijf] op of omstreeks 31 januari 2014 in Nederland opzettelijk een vervalst rekeningafschrift betreffende de betaalrekening ( [naam] ) nummer [nummer] ( [nummer] )
voorhanden heeft gehad en heeft afgeleverd bij de [bedrijf] , terwijl genoemde rechtspersoon wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst en
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst rekeningafschrift betreffende de betaalrekening ( [naam] ) nummer [naam] ( [naam] ),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemde rechtspersoon dat rekeningafschrift heeft doen
verzendenaan de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of [getuige 2] , een medewerkster van de gemeente Leidschendam-Voorburg voor het aantonen van de betaling van euro 135.344,22, aan de opdrachtnemer ( [bedrijf] ) voor de bouwwerkzaamheden (de aanpassing en ingebruikname van het gebouw aan [adres] te Voorburg), hetgeen gevraagd
wasin de brief gedateerd 13 januari 2014 van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (onderwerp : Aanvullende Informatie rekening en verantwoording tijdelijke huisvesting [naam] in de [adres] Voorburg) (bijlage [nummer] )
en bestaande die vervalsing hierin dat valselijk in strijd met de waarheid
- zakelijk weergegeven- op dat in dat rekeningafschrift (Datum 25-07-2013overboeking op rekening nummer [nummer] de [bedrijf] ) een bedrag van euro "500" was gewijzigd in euro "135.344,22", immers was in werkelijkheid ( [nummer] ) op 25 juli 2013 een bedrag van rekeningnummer ( [nummer] ) [nummer] ter hoogte van euro 500 overgeboekt naar rekeningnummer ( [nummer] ) [nummer] ten name van [bedrijf] ,
hebbende hij, verdachte feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
3.
de besloten vennootschap [bedrijf] en de besloten vennootschap [bedrijf] in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 25 januari 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en met een ander, meermalen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
==de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft bewogen tot de afgifte van euro 74.071,00 en euro 101.634,00, ten behoeve van te verrichten werkzaamheden aan de [naam] en de Openbare Basisschool [naam]
en
== [bedrijf] , Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs [bedrijf] ( [bedrijf] ) heeft bewogen tot de afgifte van euro 74.071,00 en euro 101.634,00, ,
hebbende genoemde rechtspersonen en hun mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
zich,
[bedrijf] ,tegenover de gemeente en genoemde [bedrijf] voorgedaan als onafhankelijk adviesbureau op het gebied van openbare aanbestedingstrajecten;
en daarbij geen vermelding heeft gemaakt van onderlinge verbanden en onderlinge verwevenheid en onderlinge belangenverstrengeling met zusteronderneming [bedrijf] en
een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen [bedrijf] en [bedrijf] vastgelegd in een bevestigingsbrief d.d. 1 oktober 2011 onder meer het verlenen/geven van adviezen en ondersteuning met betrekking tot contracten en aanbestedingen);
en
====in of omstreeks de periode van 18 januari 2012 tot en met 12 april 2012====
met betrekking tot de Openbare Basisschool [naam]
==offertes gevraagd voor het vervangen van gevelkozijnen aan de Basisschool [naam] ;
en
==offertes ontvangen en in behandeling genomen van [naam] en [naam] en [naam] ;
en
==van de prijzen van vorenbedoelde offertes kennisgenomen en vergeleken en een offerte voorzien van lagere bedragen van
eenderde
bedrijfniet, voorgelegd aan [bedrijf] ;
en
==een offerte op naam van [bedrijf] , d.d. 12 april 2012, opgesteld voorzien van een lagere totaalprijs, excl. btw euro 165.000 en de vermelding totaalprijs te vervangen kozijnen voorzijde excl. btw euro 99.850, dan de prijzen vermeld in vorenbedoelde offertes
en
==ter beoordeling en goedkeuring aan de gemeente Leidschendam-Voorburg, gericht aan [getuige 2] , de offertes van de aanbieders [bedrijf] en [bedrijf] en [bedrijf]
doen zenden;
en
met betrekking tot de [naam]
==offertes gevraagd voor het vervangen van gevelkozijnen aan de [naam] ;
en
==offertes ontvangen van [bedrijf] en [bedrijf] ;
en
==de prijzen van vorenbedoelde offertes vergeleken;
en
==een offerte op naam van [bedrijf] , (d.d. 12 april 2012, opgesteld voorzien van een lagere totaalprijs, euro 85.674,05, dan de prijzen vermeld in vorenbedoelde offertes,
en
==per email, gericht aan [getuige 2] , aan de gemeente Leidschendam-Voorburg de offertes [bedrijf] en [bedrijf]
doen zenden;
====in de periode van 12 april 2012 tot en met 25 januari 2015====
==per email, gericht aan [getuige 2] , aan de gemeente Leidschendam-Voorburg de aangepaste offertes [bedrijf] en [bedrijf] gezonden;
en
een voorschotnota op naam van [bedrijf] , gedateerd 08-03-2013, factuurnummer [nummer] ), verzonden en doen toekomen aan [bedrijf] "voorschot vervangen kozijnen voorzijde [naam] " ad euro 74.071,01;
en
een voorschotnota op naam van [bedrijf] , gedateerd 08-03-2013, factuurnummer [nummer] , verzonden en doen toekomen aan [bedrijf] "voorschot vervangen kozijnen Basisschool de [naam] " ad euro 101.634,00;
waardoor de gemeente Leidschendam-Voorburg en de [bedrijf] werden bewogen tot de afgifte van bovenbedoelde geldbedragen,
hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen.
5.
de besloten vennootschap [bedrijf] op een of meer tijdstip(pen) omstreeks de periode van 16 juni 2014 tot en met 12 september 2014 in Nederland, alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedrag(en) (totaal) euro € 250.456,01 ,--, in elk geval een of meer geldbedrag(en),heeft voorhanden gehad terwijl genoemde rechtspersoon wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk
- onmiddellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
6.
[bedrijf] en [bedrijf] (welke rechtspersonen deel uit maakten van de [bedrijf] ) (Fiscaalnummer [nummer] )) in de periode van 29 februari 2012 tot en met 31 januari 2013 in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar meermalen opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van de [bedrijf] . (Fiscaalnummer [nummer] )) betreffende de aangiftetijdvakken januari 2012 en maart 2012 en juni 2012 en augustus 2012 en december 2012 onjuist heeft gedaan, immers hebben genoemde rechtspersonen opzettelijk in die naar de Belastingdienst in Nederland gezonden aangiften voor de omzetbelasting te lage bedragen aan omzet en te lage bedragen aan omzetbelasting en te lage bedragen aan Totaal te betalen omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten er toe hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven,
hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
7.
hij op 30 september 2014 te Delft,
een werpmes, zijnde een wapen in de zin van artikel 2, lid 1 categorie III, onder 3 van de Wet wapens en munitie, en een gaspistool, merk Rhoner, model SM 10, kaliber 8 mm knall, serienummer [nummer] , zijnde een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar en een geldboete van € 15.000,-.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, artikel 9a Sr toe te passen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de redelijke termijn zeer ruim is overschreden. Dit dient naar de mening van de verdediging tot strafvermindering te leiden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan omkoping van de toenmalige bestuurder/voorzitter van het College van Bestuur van [bedrijf] . Voorts heeft de verdachte zich, als leidinggevende van zijn bedrijven, schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, oplichting van [bedrijf] en de gemeente, en aan het (deels) witwassen van de middels de oplichting verkregen gelden. Het feitencomplex kan kort samengevat worden als: corruptie.
Corruptie vormt een aantasting van het financieel-economisch bestel, onder meer omdat dit ernstige concurrentievervalsing tot gevolg heeft en voorts omdat – door het witwassen – gelden worden onttrokken aan het zicht van justitie met ontwrichting van het economisch verkeer als gevolg. Ook heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. De verdachte heeft het belang van eerlijk handelsverkeer door zijn handelwijze veronachtzaamd.
Daarbij komt dat door [bedrijf] op te lichten de verdachte het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit van de publieke sector mag hebben, heeft geschaad. [bedrijf] is immers een stichting werkzaam in het belang van de onderwijshuisvesting en daarmee in het belang van de publieke sector. Door het frauduleuze handelen heeft [bedrijf] voor honderdduizenden euro’s aan opdrachten aan het bedrijf van de verdachte gegund. De verdachte heeft vervolgens andere onderaannemers ingehuurd om de gegunde opdrachten voor een veel lagere aanneemsom uit te voeren. [bedrijf] betaalde voor die opdrachten dus teveel. Een substantieel deel van de opdrachtsommen is in de zakken van de bedrijven van de verdachte gegaan zonder dat daar iets tegenover stond. Ook ernstig is het feit dat het teveel betaalde geld afkomstig was van de gemeente, dus uit publieke middelen. Het was bestemd voor en had ten goede moeten komen aan de huisvesting van scholen in de gemeente Leidschendam-Voorburg, niet aan de particuliere bouw- en adviesbedrijven van de verdachte.
De verdachte heeft ook, als leidinggevende van zijn bedrijven, belastingfraude gepleegd. Zijn bedrijven hebben onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan, waardoor de Staat voor een bedrag van meer dan € 300.000,- is benadeeld. Door deze handelswijze heeft de verdachte het vertrouwen dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad en door zijn handelwijze bijgedragen aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Ten slotte heeft de verdachte een gaspistool en een werpmes voorhanden gehad.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 1 juli 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De op te leggen straffen
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en op de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden, waaronder de omvang van het fraudebedrag, in beginsel niet kan worden volstaan met een andere straf dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van fraude. Toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de verdediging verzocht, is dan ook niet aan de orde. Daarbij heeft de rechtbank in acht genomen dat de verdachte heeft gehandeld louter uit eigen financieel gewin, zonder zich op enig moment te bekommeren over het misbruik van publieke gelden.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de lange periode waarin de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van de verdachte. Uit de verklaring van de verdachte ter zitting blijkt dat hij het laakbare van zijn handelen niet inziet. De verdachte blijft volhouden dat hij met zijn handelen [bedrijf] juist geld bespaard heeft.
De redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In de zaak tegen de verdachte neemt de rechtbank als startdatum van de redelijke termijn 1 september 2015. Op die datum werd de verdachte in verzekering gesteld. De redelijke termijn is daarom ernstig, namelijk met meer dan vijf jaren, overschreden.
Straf
Hoewel, zoals hiervoor overwogen, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende en geboden sanctie was geweest, zal de rechtbank vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen. Ook zal de rechtbank een geldboete opleggen.
De verdachte heeft door het plegen van de bewezenverklaarde feiten getracht zijn eigen (bedrijfs)vermogen te vergroten en een aanslag op dat vermogen door de fiscus te voorkomen. De rechtbank zal de verdachte daarom treffen in zijn vermogen door tevens een forse geldboete op te leggen. Hoewel [bedrijf] en [bedrijf] niet langer bestaan, blijkt uit de uit het onderzoek ter terechtzitting verkregen informatie met betrekking tot de financiële situatie en vooruitzichten van de verdachte dat daarvoor draagkracht aanwezig is. Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank dan ook rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

9.De vordering van de benadeelde partij

9.1
De vordering
[bedrijf] , Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs [bedrijf] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van
€ 568.497,94, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voornoemd bedrag bestaat uit € 515.180,13 aan materiële schade en € 53.317,81 aan proceskosten.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering van de benadeelde partij verzocht, nu zij vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, waarop de vordering is gebaseerd, heeft bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, op gronden waarop de rechtbank – voor zover relevant – hieronder nader zal ingaan.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat met de vaststelling dat de verdachte zich – als feitelijk leidinggever van [bedrijf] – schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [bedrijf] bij de aanbesteding van werkzaamheden aan de schoolgebouwen van basisschool [naam] en basisschool [naam] (feit 3) de aansprakelijkheid van de verdachte voor de daaruit voortvloeiende schade is gegeven.
De verdachte heeft daartegenin gebracht dat de schade die [bedrijf] vordert niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade van [bedrijf] , omdat niet [bedrijf] , maar de gemeente als benadeelde partij heeft te gelden. De gemeente heeft immers aan [bedrijf] (vooraf) een vergoeding toegekend. Daarbij komt dat die vergoeding op verkeerde gronden is betaald, aangezien [bedrijf] bij de gemeente gelden voor vervangingswerkzaamheden had aangevraagd, terwijl het in feite ging om zelf te financieren onderhoudswerkzaamheden.
Dat verweer faalt. Voor de beantwoording van de vraag of er rechtstreeks verband bestaat tussen de bewezenverklaarde gedraging van de verdachte en de gevorderde schade zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019: 793). De bewezenverklaarde gedraging is – kort gezegd – het oplichten van [bedrijf] waardoor [bedrijf] is bewogen tot afgifte van geldbedragen ten behoeve van werkzaamheden aan schoolgebouwen. De voorliggende vordering van [bedrijf] is gestoeld op de stelling dat zij voorschotten aan [bedrijf] heeft betaald voor werk dat uiteindelijk niet is uitgevoerd. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een rechtstreeks verband als bedoeld in artikelen 51f en 361 Sv, alsook een causaal verband naar burgerlijk recht. De gevorderde schade kan immers redelijkerwijs worden toegerekend aan het schadeveroorzakend handelen van de verdachte. De omstandigheid dat de gemeente op enig moment aan [bedrijf] een voorziening heeft toegekend ter vergoeding van die werkzaamheden maakt dat niet anders. Ook de vraag of die vergoeding wel terecht was, is voor de beoordeling van de vordering niet relevant, omdat dit een kwestie betreft die ziet op de verhouding tussen de gemeente en [bedrijf] , niet op de verhouding tussen [bedrijf] en de verdachte.
Verder is namens de verdachte het verweer gevoerd dat [bedrijf] geen belang heeft bij de vordering, omdat de civiele rechter op grond van hetzelfde feitencomplex [bedrijf] al heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag, dat nu (deels) opnieuw – in de strafprocedure – door [bedrijf] wordt gevorderd. Het gaat dus om dezelfde schade. Bovendien heeft (de Raad van Toezicht van) [bedrijf] met [bedrijf] afspraken heeft gemaakt over de terugbetaling van de thans gevorderde schade, aldus de verdachte.
Ook dat verweer faalt. De rechtbank stelt vast dat de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 16 september 2015 [bedrijf] heeft veroordeeld tot betaling aan [bedrijf] van een bedrag van € 539.794,63. Voor zover dit bedrag al op dezelfde feiten ziet als die [bedrijf] als benadeelde partij in de onderhavige strafprocedure aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, betekent dit niet dat [bedrijf] thans niet (ook) de verdachte kan aanspreken tot vergoeding van de schade. De verdachte was immers geen partij in de civiele zaak: dat was [bedrijf] . De verwijzing door de verdachte naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK9031) gaat om die reden ook niet op. In dat arrest ging het namelijk om een benadeelde partij die zelf ook eisende partij was in een voorafgaande civiele procedure. Dat er tussen [bedrijf] en [bedrijf] afspraken zijn gemaakt over terugbetaling – al dan niet naar aanleiding van het civiele vonnis – is door [bedrijf] ontkend, waarna namens de verdachte geen nadere feitelijk onderbouwing van het bestaan van die afspraak is gegeven. Ook dit deel van verweer faalt derhalve.
Het verweer dat [bedrijf] zelf de schade heeft veroorzaakt, omdat [medeverdachte 1] , medepleger van de oplichting, namens [bedrijf] heeft gehandeld, kan evenmin worden gevolgd. De verdachte heeft door een valse hoedanigheid aan te nemen en zich van een samenweefsel van verdichtsels te bedienen [bedrijf] bewogen tot afgifte van de genoemde geldbedragen. De aard van die gedragingen – strafrechtelijk gekwalificeerd als oplichting – verzet zich ertegen het intreden van de schade of de omvang ervan mede toe te rekenen aan [bedrijf] .
Het voorgaande betekent dat op de verdachte een verplichting tot het vergoeden van de schade aan [bedrijf] rust. Over de omvang van de schade overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat [bedrijf] voor de werkzaamheden aan het schoolgebouw van de basisschool [naam] bij wijze van voorschot een bedrag van € 74.071,-- (incl. btw) heeft betaald aan [bedrijf] voor de uitvoering van die werkzaamheden en dat [bedrijf] die werkzaamheden niet geheel heeft uitgevoerd of laten uitvoeren. Voor dat deel dat [bedrijf] wel heeft laten uitvoeren (door [bedrijf] ) heeft [bedrijf] € 23.524,87 (incl. btw) betaald. De juistheid van deze betalingen zijn door de verdachte niet betwist. Dat betekent dat de schade – het bedrag aan betaald, maar niet uitgevoerd werk – in dit geval € 50.546,13 is. Dit deel van de vordering wordt dan ook toegewezen.
Ook stelt de rechtbank vast dat [bedrijf] voor werkzaamheden aan het schoolgebouw van de basisschool [naam] een bedrag van € 101.634,-- (incl. btw) aan [bedrijf] heeft betaald. Ook dit bedrag is niet betwist. Onbetwist is ook dat [bedrijf] de werkzaamheden in het geheel niet heeft uitgevoerd of laten uitvoeren. Dat betekent dat de schade – het bedrag aan betaald, maar niet uitgevoerd werk – in dit geval € 101.634,-- is. Dit deel van de vordering wordt dan ook toegewezen.
Verder stelt de rechtbank vast op grond van de stukken van het dossier, waarvan de juistheid niet is weersproken, dat [bedrijf] – kort gezegd – op grond van een overeenkomst voor de nieuwbouw van de [naam] € 1.663.550,- (incl. btw) heeft betaald. Vast staat verder dat [bedrijf] en de bij het werk betrokken aannemer, voorafgaand aan het sluiten van deze overeenkomst en zonder dat [bedrijf] dat wist, hadden afgesproken dat een deel van dat bedrag € 363.000,- (incl. btw) aan [bedrijf] zou toekomen. Dit laatste bedrag had geen betrekking op de overeengekomen nieuwbouw van de school. Een deel van dit bedrag, namelijk € € 250.456,01, is uiteindelijk – via een derdenrekening – aan [bedrijf] betaald, dat de reden van de betaling en de criminele herkomst heeft willen verhullen door facturen te sturen aan de aannemer waarop ‘project [naam] ’ stond vermeld.
De rechtbank is van oordeel – anders dan namens de verdachte is aangevoerd – dat het witwassen door de verdachte van een bedrag van € 250.456,01 in zodanig nauw verband staat met de daaraan voorafgaande oplichtingshandelingen gepleegd door de verdachte dat er sprake is van rechtstreekse schade als bedoeld in de artikelen 51f en 361 Sv. Tot dit bedrag wordt de vordering dan ook toegewezen.
De bedragen bij elkaar opgeteld is de omvang van de schade € 402.636,14 (€ 250.456,01 + € 101.634,- + € 50.546,13).
Dit bedrag wordt verhoogd met de wettelijke rente, per ingang van 8 maart 2013 ten aanzien van een bedrag van € 152.180,13 (datum voorschotnota’s met betrekking tot basisschool [naam] en basisschool [naam] ). Het schadebedrag van € 250.456,01 lijkt te zijn ontstaan op verschillende data, die evenwel niet in de vordering nader zijn gespecificeerd. Nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen, zodat de rechtbank de gevorderde wettelijke rente over de materiële schadevergoeding zal toewijzen met ingang van 27 mei 2021, te weten de datum waarop de vordering is ingediend. De vordering het schadebedrag te verhogen met de wettelijke rente is onweersproken.
Dat door [bedrijf] in vervolg op het civiele vonnis al een deel van dit bedrag zou zijn betaald, is gesteld noch gebleken.
[bedrijf] heeft naast de hiervoor besproken schade, ook vergoeding van de kosten die verband houden met de vaststelling van de schade en aansprakelijkheid gevorderd. Die kosten bedragen € 43.754,75 voor de werkzaamheden uitgevoerd door onderzoeksbureau Pinkerton en € 9.563,06 voor de werkzaamheden uitgevoerd door [naam] advocaten.
Ook dit onderdeel van de vordering wordt toegewezen. Het verweer dat het onderzoek door [naam] onvolledig en vooringenomen is geweest, omdat de verdachte zelf niet is gehoord, kan niet slagen, alleen al omdat de verdachte niet heeft geadstrueerd waaruit de gestelde onvolledigheid bestaat en tot welke onjuistheden de gestelde vooringenomenheid heeft geleid. Daarnaast is namens [bedrijf] terecht aangevoerd dat de verdachte zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Nu de redelijkheid van de gemaakte kosten voor het overige niet is betwist, komen deze voor vergoeding in aanmerking. Opgeteld bedragen deze kosten € 53.317,81.
Ten slotte wordt de verdachte veroordeeld in de proceskosten die [bedrijf] heeft moeten maken. De rechtbank berekent de hoogte daarvan volgens het geldende liquidatietarief, waarbij de rechtbank 3 punten toekent (1 punt voor het indienen van de vordering; 0,5 punt voor het bijwonen van de regiezitting d.d. 20 september 2021; 0,5 punt voor de nadere schriftelijke reactie; en 1 punt voor het bijwonen van de inhoudelijke zitting) à € 3.214,-- (tarief VII). Zo becijferd bedragen de proceskosten van [bedrijf] in totaal € 9.642,--.
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt daartoe dat de schadevergoedingsmaatregel een zelfstandige strafrechtelijke maatregel is die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Nederlandse Staat).
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in dit geval niet passend. De rechtbank ziet geen aanleiding de kosten van inning via de schadevergoedingsmaatregel af te wentelen op de Staat. De benadeelde partij is een grote professionele organisatie die goed in staat is gebleken om zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen. Met de toewijzing van de vordering is de aansprakelijkheid van de verdachte immers een gegeven. Alle belangen afwegend zal de rechtbank niet tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel overgaan.

10.De inbeslaggenomen voorwerpen

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwerpen die op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) staan, te weten de documenten [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] tot en met [nummer] , zullen worden onttrokken aan het verkeer, voor zover het valse stukken betreffen, en dat de overige stukken zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het vervalste bankafschrift [nummer] en zich te verzetten tegen de onttrekking aan het verkeer van de andere inbeslaggenomen voorwerpen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder [nummer] genoemde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien op grond van het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit een vervalst bankafschrift is, waardoor het ongecontroleerd bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Met betrekking tot de overige op de beslaglijst genoemde voorwerpen is de valsheid daarvan niet gebleken en zal de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten. Dit zijn namelijk facturen, offertes en andersoortige geschriften waarvan de rechtbank op grond van het onderzoek ter terechtzitting geen persoon als rechthebbende kan aanmerken.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36b, 36c, 47, 51, 57, 225, 326, 328ter, 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26, en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk ten aanzien van feit 7, voor zover dat betrekking heeft op de ten laste gelegde ploertendoder;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 primair, 4 primair en subsidiair en, 5 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair, 5 subsidiair, 6 primair en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair
aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten of zal doen of nalaten, een gift doen en een dienst verlenen en aangeboden van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2 primair
feitelijke leiding geven aan opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren of voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon
en
feitelijke leiding geven aan opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon
ten aanzien van feit 3 subsidiair
feitelijke leiding geven aan medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon
ten aanzien van feit 5 subsidiair
feitelijke leiding geven aan witwassen, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 6 primair
feitelijke leiding geven aan het medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon
ten aanzien van feit 7
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
- een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINGTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
- een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
1 (EEN) JAARvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- een geldboete van
€ 15.000,- (ZEGGE: VIJFTIENDUIZEND EURO);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
110 (HONDERDTIEN) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[bedrijf] , Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs [bedrijf]deels toe tot een bedrag van
€ 455.953,95 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 152.180,13,- vanaf 8 maart 2013 en over een bedrag van € 250.456,01 vanaf 27 mei 2021, tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [bedrijf] , Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs [bedrijf] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 9.642,-, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
verklaart onttrokken aan het verkeer het document [nummer] in de op de beslaglijst genoemde twee ordners;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende voor wat betreft de overige documenten in de op de beslaglijst genoemde twee ordners.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. S.E. Postema, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.W. Teuwen en W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2023.
Bijlage I: Tekst tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van februari 2012 tot en met juli 2013, in elk geval in of omstreeks de/het ja(a)r(en) 2012 en/of 2013, te Leidschendam-Voorburg en/of Zoetermeer en/of Delft en/of Schiphol en/of Rijswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, aan [medeverdachte] , die, anders dan als ambtenaar, immers als bestuurder en/of voorzitter van het College van Bestuur van [bedrijf] , Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs [bedrijf] ( [bedrijf] ), werkzaam zijnde in dienstbetrekking voor/bij de [bedrijf] en/of optredend als lasthebber voor [bedrijf] , naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 1] in strijd met zijn plicht in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (telkens) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) heeft gedaan en/of (een) dienst(en) heeft verleend en/of aangeboden van die aard of onder zodanige omstandigheden, te weten
een auto (merk Chevrolet, kenteken [nummer] ) en/of
een auto (merk Ford, Mondeo (kenteken [nummer] ), en/of
(totaal) (een) geldbedrag(en) van euro 18.000,--, althans euro 13.000,--, in elk geval een of meer geldbedrag(en), met betrekking tot de transactie(s) betreffende de verkoop van een Chrysler Voyager ( [nummer] ) en/of de aankoop van een Chevrolet Traverse ( [nummer] ) en/of de inruil van de Ford Mondeo ( [nummer] ), en/of (kosteloze) bemiddeling en/of advisering en/of werkzaamheden met betrekking tot de aan- en verkoop van genoemde voertuigen
het plaatsen van een dakopbouw en/of het monteren van lamellen en/of zonwering en/of uitvalschermen op/aan/in die [medeverdachte 1] zijn woning gelegen aan [adres] te [plaats]
en/of (kosteloze) bemiddeling en/of advisering en/of werkzaamheden ten aanzien van genoemde verbouwing(en) en/of een bouwtekening(en) en/of een bouwvergunning ten aanzien van genoemde verbouwing(en) aan genoemde woning en/of een (renteloze) lening, zonder enige vorm van zekerheid of andere voorwaarden ten aanzien van de verbouwing(en) aan genoemde woning en/of
(totaal) (een) geldbedrag(en) van euro 43.889,91, althans euro 35.088,60 en/of euro 8.801,31 (euro 4.263,00 ( [nummer] ) en/of euro 4.063,06 ( [nummer] ) en/of euro 475 ( [nummer] )) en/of een BTW-voordeel met betrekking tot de aanschaf van genoemde lamellen en/of zonwering, te weten een geldbedrag van 648,72 euro ( [nummer] ) en/of een geldbedrag van 75,84 euro ( [nummer] ) en/of een geldbedrag van 680,65 euro ( [nummer] )”,
dat hij, verdachte, en/of mededader(s) redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [medeverdachte 1] die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw zal/zou verzwijgen tegenover zijn werkgever of lastgever, de eerder genoemde [bedrijf] en/of (een/de ander(e) lid/leden van) [bedrijf] en/of (een/de lid/leden van) de Raad van Toezicht van [bedrijf] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de besloten vennootschap [bedrijf] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van februari 2012 tot en met juli 2013, in elk geval in of omstreeks de/het ja(a)r(en) 2012 en/of 2013, te Leidschendam-Voorburg en/of Zoetermeer en/of Delft en/of Schiphol en/of Rijswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, aan [medeverdachte] , die, anders dan als ambtenaar, immers als bestuurder en/of voorzitter van het College van Bestuur van [bedrijf] , Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs [bedrijf] ( [bedrijf] ), werkzaam zijnde in dienstbetrekking voor/bij de [bedrijf] en/of optredend als lasthebber voor de [bedrijf] , naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 1] in strijd met zijn plicht in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (telkens) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) heeft gedaan en/of (een) dienst(en) heeft verleend en/of aangeboden van die aard of onder zodanige omstandigheden, te weten
een auto (merk Chevrolet, kenteken [nummer] ) en/of
een auto (merk Ford, Mondeo (kenteken [nummer] ), en/of
(totaal) (een) geldbedrag(en) van euro 18.000,--, althans euro 13.000,--, in elk geval een of meer geldbedrag(en), met betrekking tot de transactie(s) betreffende de verkoop van een Chrysler Voyager ( [nummer] ) en/of de aankoop van een Chevrolet Traverse ( [nummer] ) en/of de inruil van de Ford Mondeo ( [nummer] ), en/of (kosteloze) bemiddeling en/of advisering en/of werkzaamheden met betrekking tot de aan- en verkoop van genoemde voertuigen
het plaatsen van een dakopbouw en/of het monteren van lamellen en/of zonwering en/of uitvalschermen op/aan/in die [medeverdachte 1] zijn woning gelegen aan [adres] te [plaats] en/of (kosteloze) bemiddeling en/of advisering en/of werkzaamheden ten aanzien van genoemde verbouwing(en) en/of een bouwtekening(en) en/of een bouwvergunning ten aanzien van genoemde verbouwing(en) aan genoemde woning en/of een (renteloze) lening, zonder enige vorm van zekerheid of andere voorwaarden ten aanzien van de verbouwing(en) aan genoemde woning en/of
(totaal) (een) geldbedrag(en) van euro 43.889,91, althans euro 35.088,60 en/of euro 8.801,31 (euro 4.263,00 [nummer] ) en/of euro 4.063,06 ( [nummer] ) en/of euro 475 ( [nummer] )) en/of een BTW-voordeel met betrekking tot de aanschaf van genoemde lamellen en/of zonwering, te weten een geldbedrag van 648,72 euro ( [nummer] ) en/of een geldbedrag van 75,84 euro ( [nummer] ) en/of een geldbedrag van 680,65 euro ( [nummer] ),
dat genoemde rechtspersoon en/of genoemde rechtspersoon haar mededader(s) redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [medeverdachte 1] die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw zal/zou verzwijgen tegenover zijn werkgever of lastgever, de eerder genoemde [bedrijf] en/of (een/de ander(e) lid/leden van) [bedrijf] en/of (een/de lid/leden van) de Raad van Toezicht van [bedrijf] ,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
2.
de besloten vennootschap [bedrijf] op of omstreeks 31 januari 2014, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 januari 2014 tot en met 12 februari 2014, te Rijswijk en/of Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een vals en/of vervalst (afschrift van een) rekeningafschrift betreffende de betaalrekening ( [naam] ) nummer [nummer] ( [nummer] )
voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben afgeleverd en/of heeft/hebben doen afleveren bij [bedrijf] en/of (vervolgens) bij (het college van Burgemeester en Wethouders van) de gemeente Leidschendam-Voorburg, terwijl genoemde rechtspersoon en/of genoemde rechtspersoon haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst en/of
(telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van en/of (het college van Burgemeester en Wethouders van) de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of [getuige 2] en/of ((een) (andere) medewerk(st)er(s) van) de gemeente Leidschendam-Voorburg gebruik heeft/hebben doen maken van een vals en/of vervalst (afschrift van een) rekeningafschrift betreffende de betaalrekening ( [naam] ) nummer [nummer] ( [nummer] ),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat (doen) gebruikmaken (telkens) hierin dat genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) dat (afschrift van een) rekeningafschrift, in elk geval dat geschrift, heeft/hebben overgelegd en/of doen overleggen en/of verzonden en/of doen toekomen aan (het college van Burgemeester en Wethouders van) de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of [getuige 2] en/of ((een) (andere) medewerk(st)er(s) van) de gemeente Leidschendam-Voorburg voor de beoordeling van en/of verificatie van en/of het aantonen van en/of het doen beoordelen en/of doen verifiëren van de betaling van euro 135.344,22, aan de opdrachtnemer ( [bedrijf] ) voor de bouwwerkzaamheden (de aanpassing en ingebruikname van het gebouw aan [adres] te Voorburg), in elk geval hetgeen gevraagd/verzocht in de brief gedateerd 13 januari 2014 van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (onderwerp : Aanvullende Informatie rekening en verantwoording tijdelijke huisvesting basisschool [naam] in [adres] ) (bijlage [nummer] )
en/of
bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat (telkens) valselijk in strijd met de waarheid
- zakelijk weergegeven- op/in dat in dat rekeningafschrift/geschrift (Datum 25-07-2013overboeking op rekening [nummer] [bedrijf] ) een bedrag van euro "500" was gewijzigd in euro "135.344,22", immers was in werkelijkheid ( [nummer] ) op 25 juli 2013 een bedrag op/van rekeningnummer [nummer] ter hoogte van euro 500 overgeboekt naar [nummer] ten name van [bedrijf] ,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 januari 2014, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 januari 2014 tot en met 12 februari 2014, te Rijswijk en/of Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een vals en/of vervalst (afschrift van een) rekeningafschrift betreffende de betaalrekening ( [naam] ) [nummer] ( [nummer] )
voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben afgeleverd en/of heeft/hebben doen afleveren bij [bedrijf] en/of (vervolgens) bij (het college van Burgemeester en Wethouders van) de gemeente Leidschendam-Voorburg, terwijl hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst en/of
(telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van en/of (het college van Burgemeester en Wethouders van) de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of [getuige 2] en/of ((een) (andere)medewerk(st)er(s) van) de gemeente Leidschendam-Voorburg gebruik heeft/hebben doen maken van een vals en/of vervalst (afschrift van een) rekeningafschrift betreffende de betaalrekening ( [naam] ) [nummer] ( [nummer] ),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat (doen) gebruikmaken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) dat (afschrift van een) rekeningafschrift, in elk geval dat geschrift, heeft/hebben overgelegd en/of doen overleggen en/of verzonden en/of doen toekomen aan (het college van Burgemeester en Wethouders van) de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of [getuige 2] en/of ((een) (andere) medewerk(st)er(s) van) de gemeente Leidschendam-Voorburg voor de beoordeling van en/of verificatie van en/of het aantonen van en/of het doen beoordelen en/of doen verifiëren van de betaling van euro 135.344,22, aan de opdrachtnemer ( [bedrijf] ) voor de bouwwerkzaamheden (de aanpassing en ingebruikname van het gebouw [adres] te Voorburg), in elk geval hetgeen gevraagd/verzocht in de brief gedateerd 13 januari 2014 van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (onderwerp : Aanvullende Informatie rekening en verantwoording tijdelijke huisvesting basisschool [naam] in [adres] Voorburg) ( [nummer] ) en/of
bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat (telkens) valselijk in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven- op/in dat in dat rekeningafschrift/geschrift (Datum 25-07-2013 overboeking op rekening [nummer] [bedrijf] ) een bedrag van euro "500" was gewijzigd in euro "135.344,22", immers was in werkelijkheid ( [nummer] ) op 25 juli 2013 een bedrag op/van rekeningnummer [nummer] ter hoogte van euro 500 overgeboekt naar rekeningnummer [nummer] ten name van [bedrijf] ;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 25 januari 2015 te Rijswijk en/of Schiphol en/of Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
==de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft bewogen tot de afgifte van euro 74.071,00 en/of euro 101.634,00, althans euro 94.647,50, in elk geval een of meer geldbedrag(en) ten behoeve van te verrichten werkzaamheden en/of aangevraagde voorzieningen aan de [naam] en/of de Openbare Basisschool [naam] en/of
== [bedrijf] , Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs [bedrijf] ( [bedrijf] ) heeft bewogen tot de afgifte van euro 74.071,00 en/of euro 101.634,00, althans 61.215,71, in elk geval een of meer geldbedrag(en),
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich, tegenover de gemeente en/of genoemde [bedrijf] voorgedaan als bonafide en/of onafhankelijk specialist en/of onafhankelijk adviseur en/of althans bemiddelaar, althans als leidinggevende van een bonafide en/of onafhankelijk adviesbureau op het gebied van (openbare) aanbestedingstrajecten;
en/of daarbij geen (ver)melding heeft gemaakt van onderlinge verbanden en/of onderlinge verwevenheid en/of onderlinge belangenverstrengeling met (zuster)onderneming [bedrijf] en/of
een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen [bedrijf] en [bedrijf] vastgelegd in een (bevestigings)brief en/of geschrift d.d. 1 oktober 2011 (onder meer het verlenen/geven van adviezen en ondersteuning met betrekking tot contracten en aanbestedingen);
( [nummer] )
en/of
(vervolgens) (al dan niet in het kader van programma onderwijshuisvesting 2013)
====in of omstreeks de periode van 18 januari 2012 tot en met 12 april 2012====
(met betrekking tot de Openbare Basisschool [naam] )
==een zogenaamd "Formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting gemeente Leidschendam-Voorburg" opgesteld en/of ingezonden aan de gemeente Leidschendam-Voorburg voor de [naam] ; ( [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==prijsaanbiedingen en/of offertes en/of inschrijvingen gevraagd (aankondiging van een opdracht, aanbesteding) voor het vervangen van gevelkozijnen aan de Basisschool [naam] ;
en/of
(vervolgens)
==prijsaanbiedingen en/of offertes ontvangen en/of in behandeling genomen van [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of [bedrijf] ; ( [nummer] , [nummer] , [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==(van) de prijzen van vorenbedoelde offertes kennisgenomen en/of vergeleken en/of waargenomen en/of een of meer offerte(s) (voorzien van lagere bedragen) van (derde) bedrijven niet, althans niet volledig voorgelegd aan [bedrijf] en/of de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of;
en/of
(vervolgens)
==een offerte op naam van [bedrijf] (d.d. 12 april 2012) op- en/of samengesteld voorzien van een lagere totaalprijs (excl. btw euro 165.000 en/of de vermelding totaalprijs te vervangen kozijnen voorzijde excl. btw euro 99.850) dan de prijzen vermeld in vorenbedoelde offertes en/of voorzien van de tekst: "De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in samenwerking met [bedrijf] te [plaats] " ( [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==de in die offerte opgenomen werkzaamheden (gelet op het prijsaanbod/prijsstelling) gegund en/of het voorstel gedaan deze te gunnen aan [bedrijf] ;
en/of
(vervolgens)
==ter beoordeling en/of goedkeuring aan de gemeente Leidschendam-Voorburg (gericht aan [getuige 2] ) de offertes van de aanbieders [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of [bedrijf] gezonden; ( [nummer] )
en/of
(met betrekking tot de Bijzondere Basisschool [naam] )
==een zogenaamd "Formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting gemeente Leidschendam-Voorburg" opgesteld en/of ingezonden aan de gemeente Leidschendam-Voorburg voor de Samenwerkingsschool [naam] ; ( [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==prijsaanbiedingen en/of offertes en/of inschrijvingen gevraagd (aankondiging van een opdracht, aanbesteding) voor het vervangen van gevelkozijnen aan de Bijzondere Basisschool [naam] ;
en/of
(vervolgens)
==prijsaanbiedingen en/of offertes ontvangen en/of in behandeling genomen van [bedrijf] en/of [bedrijf] ; ( [nummer] , [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==de prijzen van vorenbedoelde offertes vergeleken en/of waargenomen en/of een of meer offerte(s) (voorzien van lagere bedragen) van (derde) bedrijven niet, althans niet volledig voorgelegd aan [bedrijf] en/of de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of;
en/of
(vervolgens)
==een offerte op naam van [bedrijf] (d.d. 12 april 2012) op- en/of samengesteld voorzien van een lagere totaalprijs (euro 85.674,05) dan de prijzen vermeld in vorenbedoelde offertes, en/of voorzien van de tekst: "De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in samenwerking met [bedrijf] te [plaats] "; ( [nummer] , [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==per email (gericht aan [getuige 2] ) aan de gemeente Leidschendam-Voorburg de offertes [bedrijf] en/of [bedrijf] gezonden; ( [nummer] )
====in of omstreeks de periode van 12 april 2012 tot en met 25 januari 2015====
==(een) (meerdere) overleg(gen) gevoerd en/of doen voeren in het kader van " [naam] " met betrekking tot ingediende aanvragen door [bedrijf] met (ambtenaren van) de gemeente Leidschendam-Voorburg; ( [nummer] , [nummer] , [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==per email (gericht aan [getuige 2] ) aan de gemeente Leidschendam-Voorburg de aangepaste aanvragen 2013 en/of offertes [bedrijf] . en/of [bedrijf] gezonden; ( [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] )
en/of
(vervolgens)
een voorschotnota op naam van [bedrijf] (gedateerd 08-03-2013, factuurnummer [nummer] ) verzonden en/of doen toekomen aan [bedrijf] "voorschot vervangen kozijnen voorzijde [naam] " ad euro 74.071,01; ( [nummer] )
en/of
een voorschotnota op naam van [bedrijf] (gedateerd 08-03-2013, factuurnummer [nummer] ) verzonden en/of doen toekomen aan [bedrijf] "voorschot vervangen
kozijnen Basisschool [naam] " ad euro 101.634,00; ( [nummer] ),
waardoor (telkens) de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of de [bedrijf] werd(en) bewogen tot de afgifte van bovenbedoeld(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de besloten vennootschap [bedrijf] en/of de besloten vennootschap [bedrijf] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 25 januari 2015 te Rijswijk en/of Schiphol en/of Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
==de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft bewogen tot de afgifte van euro 74.071,00 en/of euro 101.634,00, althans euro 94.647,50, in elk geval een of meer geldbedrag(en) ten behoeve van te verrichten werkzaamheden en/of aangevraagde voorzieningen aan de Bijzondere Basisschool [naam] en/of de Openbare Basisschool [naam]
en/of
== [bedrijf] ., Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs [bedrijf] ( [bedrijf] ) heeft bewogen tot de afgifte van euro 74.071,00 en/of euro 101.634,00, althans 61.215,71, in elk geval een of meer geldbedrag(en),
hebbende genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich, tegenover de gemeente en/of genoemde [bedrijf] voorgedaan als bonafide en/of onafhankelijk adviesbureau en/of bemiddelingsbureau en/of specialist op het gebied van (openbare) aanbestedingstrajecten;
en/of daarbij geen (ver)melding heeft gemaakt van onderlinge verbanden en/of onderlinge verwevenheid en/of onderlinge belangenverstrengeling met (zuster)onderneming [bedrijf] en/of
een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen [bedrijf] en de [bedrijf] vastgelegd in een (bevestigings)brief en/of geschrift d.d. 1 oktober 2011 (onder meer het verlenen/geven van adviezen en ondersteuning met betrekking tot contracten en aanbestedingen);
( [nummer] )
en/of
(vervolgens)
(al dan niet in het kader van programma [naam] )
====in of omstreeks de periode van 18 januari 2012 tot en met 12 april 2012====
(met betrekking tot de Openbare Basisschool [naam] )
==een zogenaamd "Formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting gemeente Leidschendam-Voorburg" opgesteld en/of ingezonden aan de gemeente Leidschendam-Voorburg voor de [naam] ; ( [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==prijsaanbiedingen en/of offertes en/of inschrijvingen gevraagd (aankondiging van een opdracht, aanbesteding) voor het vervangen van gevelkozijnen aan de Basisschool [naam] ;
en/of
(vervolgens)
==prijsaanbiedingen en/of offertes ontvangen en/of in behandeling genomen van [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of [bedrijf] ; ( [nummer] , [nummer] , [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==(van) de prijzen van vorenbedoelde offertes kennisgenomen en/of vergeleken en/of waargenomen en/of een of meer offerte(s) (voorzien van lagere bedragen) van (derde) bedrijven niet, althans niet volledig voorgelegd aan [naam] en/of de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of;
en/of
(vervolgens)
==een offerte op naam van [bedrijf] (d.d. 12 april 2012) op- en/of samengesteld voorzien van een lagere totaalprijs (excl. btw euro 165.000 en/of de vermelding totaalprijs te vervangen kozijnen voorzijde excl. btw euro 99.850) dan de prijzen vermeld in vorenbedoelde offertes en/of voorzien van de tekst: "De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in samenwerking met [bedrijf] te [plaats] " ( [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==de in die offerte opgenomen werkzaamheden (gelet op het prijsaanbod/prijsstelling) gegund en/of het voorstel gedaan deze te gunnen aan [bedrijf] ;
en/of
(vervolgens)
==ter beoordeling en/of goedkeuring aan de gemeente Leidschendam-Voorburg (gericht aan [getuige 2] ) de offertes van de aanbieders [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of [bedrijf] gezonden; ( [nummer] )
en/of
(met betrekking tot de Bijzondere Basisschool [naam] )
==een zogenaamd "Formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting gemeente Leidschendam-Voorburg" opgesteld en/of ingezonden aan de gemeente Leidschendam-Voorburg voor de Samenwerkingsschool [naam] ; ( [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==prijsaanbiedingen en/of offertes en/of inschrijvingen gevraagd (aankondiging van een opdracht, aanbesteding) voor het vervangen van gevelkozijnen aan de Bijzondere Basisschool [naam] ;
en/of
(vervolgens)
==prijsaanbiedingen en/of offertes ontvangen en/of in behandeling genomen van [bedrijf] en/of [bedrijf] ; ( [nummer] , [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==de prijzen van vorenbedoelde offertes vergeleken en/of waargenomen en/of een of meer offerte(s) (voorzien van lagere bedragen) van (derde) bedrijven niet, althans niet volledig voorgelegd aan [bedrijf] en/of de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of;
en/of
(vervolgens)
==een offerte op naam van [bedrijf] (d.d. 12 april 2012) op- en/of samengesteld voorzien van een lagere totaalprijs (euro 85.674,05) dan de prijzen vermeld in vorenbedoelde offertes,
en/of voorzien van de tekst: "De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in samenwerking met [bedrijf] te [plaats] "; ( [nummer] , [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==per email (gericht aan [getuige 2] ) aan de gemeente Leidschendam-Voorburg de offertes [bedrijf] en/of [bedrijf] gezonden; ( [nummer] )
====in of omstreeks de periode van 12 april 2012 tot en met 25 januari 2015====
==(een) (meerdere) overleg(gen) gevoerd en/of doen voeren in het kader van " [naam] " met betrekking tot ingediende aanvragen door [bedrijf] met (ambtenaren van) de gemeente Leidschendam-Voorburg; ( [nummer] , [nummer] , [nummer] )
en/of
(vervolgens)
==per email (gericht aan [getuige 2] ) aan de gemeente Leidschendam-Voorburg de aangepaste aanvragen 2013 en/of offertes [bedrijf] en/of [bedrijf] gezonden; ( [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] )
en/of
(vervolgens)
een voorschotnota op naam van [bedrijf] (gedateerd 08-03-2013, factuurnummer [nummer] ) verzonden en/of doen toekomen aan [bedrijf] "voorschot vervangen kozijnen voorzijde [naam] " ad euro 74.071,01; ( [nummer] )
en/of
een voorschotnota op naam van [bedrijf] (gedateerd 08-03-2013, factuurnummer [nummer] ) verzonden en/of doen toekomen aan [bedrijf] "voorschot vervangen kozijnen Basisschool [naam] " ad euro 101.634,00; ( [nummer] ),
waardoor (telkens) de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of de [bedrijf] werd(en) bewogen tot de afgifte van bovenbedoeld(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en),
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
4.
de besloten vennootschap [bedrijf] en/of de besloten vennootschap [bedrijf] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 2012 tot en met 30 augustus 2012 te Rijswijk en/of Schiphol en/of Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. een offerte d.d. 12 april 2012 van [bedrijf] betreft: Kozijnen Basisschool [naam] te Voorburg Totaalprijs te vervangen kozijnen incl. BTW euro 85.674,05 (bijlage Nr. [nummer] blz [nummer] ));
en/of
b. een offerte d.d. 30 augustus 2012 van [bedrijf] betreft: Kozijnen Basisschool [naam] te Leidschendam Totaalprijs te vervangen kozijnen voorzijde incl. BTW euro 74.071,00 (bijlage Nr. [nummer] (blz [nummer] ));
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door (een) ander(en), immers heeft/hebben genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
==op/in die onder a. genoemde offerte (de zinsnede/tekst) "De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in samenwerking met [bedrijf] te [plaats] " vermeld en/of geschreven, en/althans door die/een ander(en) doen of laten vermelden en/of schrijven
en/of
==op/in die onder b. genoemde offerte (de zinsnede/tekst) "De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in samenwerking met [bedrijf] in [plaats] " vermeld en/of geschreven, en/althans door die/een ander(en) doen of laten vermelden en/of schrijven zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de besloten vennootschap [bedrijf] en/of de besloten vennootschap [bedrijf] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 2012 tot en met 18 december 2012 te Rijswijk en/of Schiphol en/of Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of [getuige 2] en/of ((een) (andere) medewerk(st)er(s) van) de gemeente Leidschendam-Voorburg gebruik heeft doen maken van
a. een offerte d.d. 12 april 2012 van [bedrijf] betreft: Kozijnen Basisschool [naam] te Voorburg Totaalprijs te vervangen kozijnen incl. BTW euro 85.674,05 (bijlage Nr. [nummer] blz [nummer] ));
en/of
b. een offerte d.d. 30 augustus 2012 van [bedrijf] betreft: Kozijnen Basisschool [naam] te Leidschendam Totaalprijs te vervangen kozijnen voorzijde incl. BTW euro 74.071,00 (bijlage Nr. [nummer] (blz [nummer] ));
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat (doen) gebruikmaken (telkens) hierin dat genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun mededader(s) dat/die genoemde geschrift(en) (per email) heeft/hebben verzonden en/of overgelegd en/of doen overleggen en/of doen toekomen aan [getuige 2] en/of ((een) (andere) medewerk(st)er(s) van) de gemeente Leidschendam-Voorburg ter beoordeling en/of aanbieding van en/of toewijzing van te verrichte werkzaamheden en/of aangevraagde voorzieningen aan de Bijzondere Basisschool [naam] en/of de Openbare Basisschool [naam] en/of [getuige 2] en/of ((een) (andere) medewerk(st)er(s) van) de gemeente Leidschendam-Voorburg aan de hand van die/dat genoemde geschrift(en) de te verrichte werkzaamheden en/of aangevraagde voorzieningen aan de Bijzondere Basisschool [naam] en/of de Openbare Basisschool [naam] beoordeelde(n) en/of (vervolgens) toewezen
en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
==op/in die onder a. genoemde offerte (de zinsnede/tekst) "De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in samenwerking met [bedrijf] te [plaats] " was vermeld en/of geschreven,
en/of
==op/in die onder c. genoemde offerte (de zinsnede/tekst) "De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd in samenwerking met [bedrijf] in [plaats] " was vermeld en/of geschreven,
en/of
(telkens) opzettelijk bovenbedoeld(e)/genoemd(e) valse of vervalste geschrift(en) voorhanden heeft/hebben gehad en/of (per email) heeft/hebben afgeleverd en/of doen en/of laten afleveren bij de gemeente Leidschendam-Voorburg en/of [getuige 2] terwijl genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar/hun mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 juni 2014 tot en met 12 september 2014 te Rijswijk en/of Delft en/of Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedrag(en) (totaal) euro 363.071,44 en/of euro 30.250,--, in elk geval een of meer geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedrag(en) (totaal) euro 363.071,44 en/of euro 30.250,--, in elk geval een of meer geldbedrag(en), heeft gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
de besloten vennootschap [bedrijf] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 juni 2014 tot en met 12 september 2014 te Rijswijk en/of Delft en/of Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedrag(en) (totaal) euro 363.071,44 en/of euro 30.250,--, in elk geval een of meer geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerpen, te weten een of meer geldbedrag(en) (totaal) euro 363.071,44 en/of euro 30.250,--, in elk geval een of meer geldbedrag(en), heeft gebruik gemaakt, terwijl genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
6.
[bedrijf] en/of [bedrijf] en/of [bedrijf] . en/of [bedrijf] en/of [bedrijf] (welke rechtspersonen deel uit maakten van de [bedrijf] , [bedrijf] ) (Fiscaalnummer [nummer] )) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 februari 2012 tot en met 31 januari 2013 te Rijswijk en/of Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Heerlen en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met (een) ander(en), althans de genoemde rechtspersoon afzonderlijk, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf] , [bedrijf] .
(Fiscaalnummer [nummer] )) betreffende het/de aangiftetijdvak(ken) januari 2012 en/of maart 2012 en/of juni 2012 en/of augustus 2012 en/of december 2012, in elk geval een of meer aangiftetijdvakken in het jaar 2012, (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft doen of laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben genoemde rechtsperso(o)n(en) en/of haar mededader(s)
(telkens) opzettelijk op/in die/dat bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Heerlen en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde / gezonden aangifte(n) / aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting (telkens) (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan omzet en/of (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan omzetbelasting over verrichte leveringen/diensten en/of te la(a)g(e) bedrag(en) aan (Totaal) te betalen omzetbelasting en/of een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting, opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 februari 2012 tot en met 31 januari 2013 te Rijswijk en/of Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Heerlen en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of [bedrijf] en/of [bedrijf] (welke rechtspersonen deel uit maakten van [bedrijf] , [bedrijf] ) (Fiscaalnummer [nummer] )) en/of met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf] , [bedrijf] (Fiscaalnummer [nummer] )) betreffende het/de aangiftetijdvak(ken) januari 2012 en/of maart 2012 en/of juni 2012 en/of augustus 2012 en/of december 2012, in elk geval een of meer aangiftetijdvakken in het jaar 2012, (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft doen of laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) opzettelijk op/in die/dat bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Heerlen en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde / gezonden aangifte(n) / aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting (telkens) (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan omzet en/of (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan omzetbelasting over verrichte leveringen/diensten en/of te la(a)g(e) bedrag(en) aan (Totaal) te betalen omzetbelasting en/of een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting, opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
7.
hij op of omstreeks 30 september 2014 te Delft, in elk geval in Nederland,
A. een werpmes, zijnde een wapen in de zin van artikel 2, lid 1 categorie III, onder 3 van de Wet wapens en munitie, en/of een gaspistool (merk Rhoner, model SM 10, kaliber 8 mm knall, serienummer [nummer] ), zijnde een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie;
en/of
B. een ploertendoder, zijnde een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie 1 sub 3 van de Wet wapens en munitie;
(telkens) voorhanden heeft gehad;
( [nummer] , [nummer] , [nummer] )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Belastingdienst, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 3003).
2.Het proces-verbaal d.d. 26 november 2013, [nummer] , p. 576.
3.Een geschrift, te weten een aangifte van [bedrijf] , [nummer] , p. 479.
4.Geschriften, te weten te weten een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 27 november 2013 betreffende [bedrijf] en [bedrijf] , [nummer] , p. 1217 respectievelijk [nummer] , p. 1219.
5.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 18 mei 206 betreffende [bedrijf] , [nummer] , p. 2314.
6.Geschriften, te weten te weten een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 30 januari 2014 betreffende [bedrijf] en [bedrijf] , [nummer] , p. 1227 respectievelijk [nummer] , p. 1219.
7.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 19 januari 2022.
8.Geschriften, te weten uittreksels van de Kamer van Koophandel, [nummer] , p. 1218-1233.
9.Een geschrift, te weten een rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek d.d. 2013, [nummer] , p. 1281-1282.
10.Een geschrift, te weten een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel, [nummer] , p. 1212-1213
11.Een geschrift, te weten een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel, [nummer] , p. 1212 en 1216.
12.Een geschrift, te weten een verklaring van [naam] , [nummer] , p. 1453.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, te weten het overzichtsproces-verbaal, p. 44.
14.Een geschrift, te weten een verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg, vastgesteld op 15 december 2009,
15.Een geschrift, te weten ‘Inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente Leidschendam-Voorburg’, [nummer] , p. 1846-1851 en 1856-1857.
16.Een geschrift, te weten een ‘Verklaring algemeen’ van [medeverdachte] , ongedateerd, [nummer] , p. 2177 (‘ [bedrijf] [is] gewoon consequent voor de laagste bieding gegaan’).
17.Een geschrift, te weten een kopie van een brief van [bedrijf] aan [bedrijf] d.d. 1 oktober 2011, [nummer] , p. 2063-2064.
18.Een geschrift, te weten een aangifte van [bedrijf] d.d. 20 februari 2015, [nummer] , p. 479.
19.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 19 januari 2022.
20.Een geschrift, te weten een kopie van een brief van [bedrijf] aan [bedrijf] d.d. 24 maart 2011, [nummer] , p. 2061 en een geschrift, te weten een kopie van een brief van [bedrijf] aan [bedrijf] d.d. 8 april 2011, [nummer] , p. 2062.
21.Een geschrift, te weten een verklaring van [naam] , [nummer] , p. 1431, en een geschrift, te weten een brief van [bedrijf] aan [bedrijf] van 8 april 2011, [nummer] , p. 1875.
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , [nummer] , p. 542, en een geschrift, te weten een kopie van een verklaring van [naam] d.d. 10 november 2014, [nummer] , p. 1430.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , [nummer] , p. 532-533.
24.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , [nummer] , p. 533, en proces-verbaal van verhoor getuige [naam] ), [nummer] , p. 542.
25.Het proces-verbaal van verhoor verdachte ( [naam] ) van 23 juni 2013, [nummer] , p. 371.
26.Het proces-verbaal van verhoor verdachte ( [naam] ) van 24 juni 2013, [nummer] , p. 390.
27.Een geschrift, te weten een samenvatting van sms-verkeer i-phone van [medeverdachte] , [nummer] , p. 1561, 1567 en 1571.
28.Een geschrift, te weten een kopie van een formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting gemeente Leidschendam-Voorburg, [nummer] , p. 1876-1880.
29.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 12 maart 2012, [nummer] , p. 1883.
30.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 12 maart 2012, [nummer] , p. 1885-1886.
31.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 23 maart 2012, [nummer] , p. 1911 en 1916.
32.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 12 april 2012, [nummer] , p. 1796-1797.
33.Een geschrift, te weten een kopie van een e-mailbericht d.d. 19 april 2012, [nummer] , p. 1926.
34.Een geschrift, te weten een kopie van een verslag bilateraal overleg [bedrijf] , [nummer] , p. 1927-1928.
35.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 27 augustus 2012, [nummer] , p. 1932.
36.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 30 augustus 2012, [nummer] , p. 1306.
37.Een geschrift, te weten een kopie van een e-mailbericht d.d. 30 augustus 2012, [nummer] , p. 1937.
38.Een geschrift, te weten een kopie van een e-mailbericht d.d. 1 oktober 2012, [nummer] , p. 1939.
39.Een geschrift, te weten een kopie van een brief van de gemeente Leidschendam-Voorburg d.d. 14 januari 2013, [nummer] , p. 1239.
40.Een geschrift, te weten een kopie van een factuur d.d. 8 maart 2013, [nummer] , p. 1941.
41.Een geschrift, te weten een kopie van een rekeningafschrift van de [naam] op naam van [bedrijf] , [nummer] , p. 1942.
42.Een geschrift, te weten een kopie van een overeenkomst tussen [bedrijf] en [bedrijf] d.d. 8 mei 2013, [nummer] , p. 1310 en 1312.
43.Een geschrift, te weten een brief van de gemeente aan [bedrijf] , [nummer] , p. 2318
44.Een geschrift, te weten een kopie van een formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting gemeente Leidschendam-Voorburg, [nummer] , p. 1966, 1968 en 1972.
45.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 18 januari 2012, [nummer] , p. 1972-1973.
46.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 12 maart 2012, [nummer] , p. 1989.
47.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 12 april 2012, [nummer] , p. 1316-1317.
48.Een geschrift, te weten een kopie van een e-mailbericht d.d. 19 april 2012, [nummer] , p. 1926.
49.Een geschrift, te weten een kopie van een verslag bilateraal overleg [bedrijf] , [nummer] , p. 1927 en 1930.
50.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 28 augustus 2012, [nummer] , p. 1995-1996.
51.Een geschrift, te weten een kopie van een offerte van [bedrijf] d.d. 30 augustus 2012, [nummer] , p. 1413.
52.Een geschrift, te weten een kopie van een e-mailbericht d.d. 30 augustus 2012, [nummer] , p. 1937.
53.Een geschrift, te weten een kopie van een brief van de gemeente Leidschendam-Voorburg d.d. 14 januari 2013, [nummer] , p. 1239 en 1240.
54.Een geschrift, te weten een kopie van een factuur d.d. 8 maart 2013, [nummer] , p. 2010.
55.Een geschrift, te weten een kopie van een rekeningafschrift van de [naam] op naam van [bedrijf] , [nummer] , p. 1942.
56.Een geschrift, te weten een kopie van een overeenkomst tussen [bedrijf] en [bedrijf] d.d. 7 mei 2013, [nummer] , p. 1320 en 1321.
57.Een geschrift, te weten een brief van de gemeente aan [bedrijf] , [nummer] , p. 2318
58.Een geschrift, te weten een kopie van een e-mailbericht van 24 oktober 2013, [nummer] , p. 2081 en 2082.
59.Een geschrift, te weten een samenvatting sms-verkeer I-phone (GSM) van [getuige 2] , [nummer] , p. 1559-1571.
60.Een geschrift, te weten een kopie van een e-mailbericht van 12 april 2012, [nummer] , p. 2065.
61.Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , [nummer] , p. 428-430.
62.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] , op 3 december 2019 opgemaakt en
63.Een geschrift, te weten een kopie van een verklaring van [naam] , [nummer] , p. 1452-1455.
64.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , [nummer] , p. 412-413.
65.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte] , op 12 mei 2022 opgemaakt en
66.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , [nummer] , p. 533-535.
67.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] , op 6 november 2019 opgemaakt en
68.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , [nummer] , p. 542-545.
69.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] , op 19 november 2019 opgemaakt en
70.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 24 januari 2022 opgemaakt en
71.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 24 januari 2022 opgemaakt en
72.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 19 januari 2022.
73.Geschriften, te weten e-mailberichten met bijlagen, [nummer] , p. 1574-1590.
74.Geschriften, te weten e-mailberichten, [nummer] , p. 1603-1604.
75.Een geschrift, te weten een factuur, [nummer] , p. 1665.
76.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] , [nummer] , p. 468-470.
77.Geschriften, te weten e-mailberichten, [nummer] , p. 1600-1602.
78.Een geschrift, te weten een e-mailbericht, [nummer] , p. 1608.
79.Geschriften, te weten een factuur, [nummer] , p. 1629.
80.Een geschrift, te weten een factuur, [nummer] , p. 1727.
81.Geschriften, te weten e-mailberichten, [nummer] , p. 1610-1611 en 1620.
82.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 19 januari 2022.
83.Geschriften, te weten e-mailberichten met bijlagen, [nummer] , p. 1599-1628 en [nummer] , p. 1629.
84.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] , [nummer] , p. 455-459.
85.Een geschrift, te weten een samenvatting sms-verkeer I-phone van [medeverdachte 1] , [nummer] , p. 1568.
86.Geschriften, te weten e-mailberichten met bijlagen, [nummer] , p. 1802-1811.
87.Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf] , [nummer] , p. 1800.
88.Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf] , [nummer] , p. 1801.
89.Een geschrift, te weten een e-mailbericht, [nummer] , p. 1818.
90.Een geschrift, te weten een bankafschrift, [nummer] , p. 1836.
91.Een geschrift, te weten een bankafschrift, [nummer] , p. 1835.
92.Een geschrift, te weten een koopovereenkomst, [nummer] , p. 2057.
93.Het proces-verbaal van bevindingen e-mail met als onderwerp 'Factuur Chevrolet', [nummer] , p. 826.
94.Geschriften, te weten e-mailberichten met bijlagen, [nummer] , p. 1545-1547, [nummer] , p. 1548-1549, [nummer] , p. 1550-1551, [nummer] , p. 1552-1553.
95.Een geschrift, te weten een bankafschrift, [nummer] , p. 2996.
96.Een geschrift, te weten een kentekenbewijs, [nummer] , p. 2055.
97.Geschriften, te weten een overschrijvingsbewijs, een creditfactuur en een bankafschrift, [nummer] , p. 2188, [nummer] , p. 2190-2192.
98.Het proces-verbaal van bevindingen bankrekeningnummer, [nummer] , p. 661-663.
99.Een geschrift, te weten een samenvatting sms-verkeer IPhone van [medeverdachte 1] , [nummer] , p. 1565.
100.Een geschrift, te weten een samenvatting sms-verkeer IPhone van [medeverdachte 1] , [nummer] , p. 1565-1566.
101.Een geschrift, te weten een weergave van sms-verkeer IPhone van [medeverdachte 1] , [nummer] , p. 2997-2999.
102.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] , [nummer] , p. 381-382.
103.Een geschrift, te weten een marge-overzicht [bedrijf] , [nummer] , p. 2108-2109.
104.Het proces-verbaal verhoor verdachte [naam] , [nummer] , p. 385-390.
105.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] , [nummer] , p. 2354.
106.Een geschrift, te weten een brief van de gemeente aan [bedrijf] van 13 januari 2014, [nummer] , p. 1397.
107.Een geschrift, te weten een brief van [bedrijf] aan [bedrijf] van 15 juli 2013, [nummer] , p. 1360.
108.Geschriften, te weten een opdrachtbrief zakelijke betalingen en een voorstel betalingen crediteuren, [nummer] 2/3 en 3/3, p. 1417 en 1418.
109.Een geschrift, te weten een brief van [bedrijf] aan de gemeente van 14 oktober 2013, [nummer] , p. 1415.
110.Een geschrift, te weten een brief van [bedrijf] aan de gemeente van 21 november 2013, [nummer] , p. 1359.
111.Een geschrift, te weten een brief van de gemeente aan [bedrijf] van 13 januari 2014, [nummer] 2/2, p. 1398.
112.Een geschrift, te weten een brief van [bedrijf] aan de gemeente van 31 januari 2013 [de rechtbank begrijpt: 2014], [nummer] 1/5 en 2/5, p. 1393 en 1394.
113.Een geschrift, te weten een (afschrift van een) bankafschrift van [naam] -betaalrekening [nummer] , [nummer] , p. 1395.
114.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] ), [nummer] , p. 551.
115.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] ) op 24 januari 2022 opgemaakt en
116.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] ), [nummer] , p. 552.
117.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] ), [nummer] , p. 551.
118.Het proces-verbaal van een vermoedelijk vervalst bankafschrift van 7 augustus 2014, [nummer] , p. 620 en een geschrift, te weten een bankafschrift van [naam] -betaalrekening [nummer] , [nummer] 1/2, p. 1399.
119.Het proces-verbaal van bankafschrift rekeningnummer [nummer] van 10 maart 2015, [nummer] , p. 874 en het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 9 oktober 2014, [nummer] , p. 728 ihb p. 729.
120.Een geschrift, te weten een brief van de gemeente, [nummer] , p. 2037-2038.
121.Een geschrift, te weten de gunningsbrief van [bedrijf] , [nummer] p. 1667
122.Een geschrift, te weten de overeenkomst tussen [bedrijf] en [bedrijf] , [nummer] , p. 1670-1677.
123.Een geschrift, te weten de overeenkomst tussen [bedrijf] en [bedrijf] , [nummer] , p. 1671.
124.Een geschrift, te weten de overeenkomst tussen [bedrijf] en [bedrijf] , [nummer] , p. 1672.
125.Een geschrift, te weten een e-mail van [naam] aan de verdachte, [nummer] p. 1669.
126.Een geschrift, inhoudende de overeenkomst tussen [bedrijf] en [bedrijf] , [nummer] , p. 1679 – 1707.
127.Een geschrift, inhoudende de overeenkomst tussen [bedrijf] en [bedrijf] , [nummer] , p. 1682.
128.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 24 januari 2022 opgemaakt en
129.Een geschrift, te weten een brief aan de gemeente afkomstig van [medeverdachte 1] , [nummer] , p. 1717 – 1718.
130.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 januari 2016, [nummer] , p. 838.
131.Een geschrift, te weten een facturenoverzicht van [bedrijf] , [nummer] , p. 2023.
132.Een verhoor van de [medeverdachte] , opgemaakt op 15 juni 2015, [nummer] , p. 412.
133.Een geschrift, te weten een e-mail van [medeverdachte] , [nummer] , p. 2021.
134.Meerdere geschriften, te weten de facturen van [bedrijf] aan [bedrijf] , [nummer] t/m [nummer] , p. 2026 t/m 2035.
135.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 19 januari 2022.
136.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 24 januari 2022 opgemaakt en
137.Geschriften, te weten de facturen van [bedrijf] aan [bedrijf] , [nummer] t/m [nummer] , p. 2026 t/m 2035.
138.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 augustus 2014, [nummer] p. 666 e.v.
139.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 19 januari 2023.
140.Een geschrift, te weten een kopie van het rapport boekenonderzoek van [naam] van de Belastingdienst, [nummer] , p. 1279-1286.
141.Een geschrift, te weten een kopie van een overzicht van door [bedrijf] en [bedrijf] aan [bedrijf] gefactureerde voorschotten opgesteld door [getuige 1] , [nummer] , p. 1305.
142.Een geschrift, te weten een kopie van het rapport boekenonderzoek van [naam] van de Belastingdienst, [nummer] , p. 1284.
143.Proces-verbaal van bevindingen auditfile m.b.t. mutaties 10-08-2011 t/m 12-12-2012 aan [bedrijf] , [nummer] , p. 641-647.
144.Een geschrift, te weten een overzicht van aangegeven omzetbelasting, [nummer] , p. 1304.
145.Een geschrift, te weten een kopie van een e-mail van [medeverdachte] aan [naam] , [nummer] , p. 1617.
146.Een geschrift, te weten een kopie van de ambtsedige verklaring van [getuige 2] , Belastingdienst/Centrale administratie met bijlagen, [nummer] , p. 912-923.
147.Een geschrift, te weten een ambtsedige verklaring van [naam] , [nummer] , p. 2313.
148.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p. 393.
149.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p. 409.
150.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p. 413.
151.Een geschrift, te weten sms-verkeer, nr. 11-83, [nummer] , [nummer] , p. 1567.
152.Een geschrift, te weten sms-verkeer, nr. 14-12, [nummer] , [nummer] , p. 1569.
153.Een geschrift, te weten sms-verkeer, nr. 60-5, [nummer] , [nummer] , p. 1563 .
154.Het proces-verbaal van doorzoeking woning, [nummer] , p. 785-786 en de verklaring van de verdachte ter zitting van 19-01-2023.
155.Het proces-verbaal van team forensische opsporing, [nummer] , p. 819-820.
156.Het proces-verbaal van team forensische opsporing, [nummer] , p. 814-815.