ECLI:NL:HR:2010:BK9031

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04493
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij in het strafrecht na civiele uitspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij, X, die zich tot de civiele rechter had gewend. De civiele rechter had in een vonnis van 21 maart 2007 vastgesteld dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade van X als gevolg van een bewezenverklaard strafbaar feit. Het Hof oordeelde dat X in de strafprocedure niet in zijn vordering kon worden ontvangen, omdat hij reeds een civiele procedure had aangespannen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat het niet onjuist of onbegrijpelijk was, mede in het licht van de wetsgeschiedenis van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie van de verdachte en de benadeelde partij beoordeeld. De middelen van de verdachte konden niet tot cassatie leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. Het middel van de benadeelde partij, dat betoogde dat het Hof ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, werd eveneens verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof, dat de benadeelde partij niet in zijn vordering kon worden ontvangen, niet in strijd was met de wet en dat de rechtsopvatting van het Hof juist was.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de lijn dat wanneer een benadeelde partij reeds een civiele schadevergoedingsprocedure heeft gestart, de strafrechter deze vordering buiten beschouwing kan laten. Dit arrest draagt bij aan de verduidelijking van de ontvankelijkheid van vorderingen van benadeelde partijen in het strafrecht, vooral in situaties waarin reeds civiele uitspraken zijn gedaan.

Uitspraak

19 februari 2010
Strafkamer
nr. 08/04493
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 oktober 2008, nummer 20/002846-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, locatie Roermond" te Roermond.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen van de verdachte
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het middel van de benadeelde partij
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de benadeelde partij ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2008 houdt in:
"De voorzitter brengt de vorderingen benadeelde partij ter sprake, onder de mededeling dat zich in het dossier bevindt een civiel vonnis van de rechtbank Roermond d.d. 21 maart 2007, met als eisers onder meer [benadeelde partij] en [betrokkene 1] en als gedaagde [verdachte]. In het vonnis heeft de rechter onder meer voor recht verklaard, dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade van eisers als gevolg van de schietpartij op of omstreeks 1 oktober en is gedaagde veroordeeld om aan eisers een nader bij staat op te maken schadevergoeding aan eisers te betalen."
3.3. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof dienaangaande het volgende overwogen:
"Het hof heeft ter terechtzitting vastgesteld dat beide benadeelde partijen reeds voor de onderhavige strafprocedure de civiele rechter hebben geadieerd met een vordering die zijn grond vindt in de in deze strafzaak bewezen verklaarde feiten en dat de civiele rechter op die vordering in voor de benadeelde partijen toewijzende zin heeft beslist.
Naar het oordeel van het hof brengt het feit dat [betrokkene 1] en [benadeelde partij] zich tot de civiele rechter hebben gewend reeds met zich mee dat zij in deze strafprocedure als benadeelde partij niet kunnen worden ontvangen."
3.4. De geschiedenis van de totstandkoming van art. 361 (oud) Sv houdt ten aanzien van deze problematiek het volgende in:
"Zo zal de strafrechter als het slachtoffer reeds een civiele schadevergoedingsprocedure is gestart, de civiele vordering buiten beschouwing kunnen laten."
Kamerstukken I, 1992-1993, 21 345, nr. 36b, p. 1.
3.5. Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de omstandigheid dat de benadeelde partij [benadeelde partij] zich tot de civiele rechter heeft gewend en dat deze bij vonnis van 21 maart 2007 voor recht heeft verklaard dat de gedaagde (de verdachte) aansprakelijk is voor de schade van [benadeelde partij] als gevolg van het in de onderhavige zaak bewezenverklaarde strafbare feit, meebrengt dat [benadeelde partij] in de onderhavige strafzaak niet in zijn vordering kan worden ontvangen.
Dat oordeel geeft, mede in het licht van de hiervoor onder 3.4 weergegeven wetsgeschiedenis geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
3.6. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 19 februari 2010.