ECLI:NL:HR:2004:AP8410
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over nietigheid dagvaarding en draagkrachtverweer in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften, wat zou kunnen leiden tot te weinig belastingheffing. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbeoordeling van de straf.
De zaak betreft een belastingkwestie waarbij de verdachte, geboren in 1947, werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over de jaren 1990 tot en met 1996. De tenlastelegging omvatte ook het verzwijgen van aandelenbezit en bankrekeningen in het buitenland. Het Hof had eerder geoordeeld dat de dagvaarding niet partieel nietig was, omdat de verdachte voldoende duidelijkheid had over de verwijten die hem werden gemaakt.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over de draagkracht van de verdachte niet begrijpelijk was, gezien de vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte inkomsten had genoten in de vorm van dividendbetalingen, maar dat het Hof niet had aangetoond uit welke bronnen deze inkomsten afkomstig waren. Hierdoor was de strafoplegging niet gerechtvaardigd.
De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof om de straf opnieuw te bepalen, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de draagkracht van de verdachte bij het opleggen van straffen in belastingzaken.