ECLI:NL:RBDHA:2023:11250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
23/1406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de buitenlandbijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet door een verdragsgerechtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) over de buitenlandbijdrage die het CAK heeft opgelegd op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De eiser, geboren in 1934 en woonachtig in België, ontving een AOW-uitkering en een pensioen uit Nederland. Het CAK had in een besluit van 9 december 2022 de definitieve jaarafrekening 2019 vastgesteld en de buitenlandbijdrage op € 1.652,51 bepaald. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het CAK verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 10 februari 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard, omdat het CAK terecht heeft geoordeeld dat eiser als verdragsgerechtigde een buitenlandbijdrage verschuldigd is op grond van artikel 69 van de Zvw. Eiser heeft in zijn beroep herhaald dat hij ten onrechte als verdragsgerechtigde is aangemerkt en dat de verordeningen niet op zijn situatie van toepassing zijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eerdere uitspraken van zowel de rechtbank als de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in vergelijkbare zaken al uitvoerig op deze argumenten zijn ingegaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen en heeft de eerdere uitspraken van de CRvB bevestigd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de buitenlandbijdrage terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor restitutie van eerder betaalde bijdragen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats], eiser

en

het Centraal Administratie Kantoor, het CAK

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Procesverloop

In het besluit van 9 december 2022 (primair besluit) heeft het CAK de definitieve jaarafrekening 2019 op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) vastgesteld en de buitenlandbijdrage over dat jaar bepaald op € 1.652,51.
In het besluit van 10 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het CAK het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Overwegingen

1.1
Eiser is geboren op [geboortedag] 1934 en woonde ten tijde van belang in België. Sinds juli 2020 woont hij in [woonplaats] . Hij ontvangt sinds 1999 een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een pensioen uit de mr. [bedrijfsnaam] B.V. Niet in geschil is dat eiser geen betaalde werkzaamheden in België heeft verricht en uitsluitend uit Nederland een wettelijk pensioen geniet.
1.2 Eiser is door het CAK ingevolge de Zvw als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft daarom met toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) en vanaf 1 mei 2010 met toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) recht op zorg in zijn (toenmalige) woonland België, ten laste van pensioenland Nederland.
Voor dit recht op zorg stelt het CAK dat eiser op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage is verschuldigd (buitenlandbijdrage) die wordt ingehouden op zijn pensioen.
1.3
In het primair besluit heeft het CAK de definitieve jaarafrekening 2019 op grond van de Zvw vastgesteld en de buitenlandbijdrage over dat jaar bepaald op € 1.652,51.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van het CAK dat eiser als verdragsgerechtigde ingevolge artikel 69 van de Zvw een buitenlandbijdrage is verschuldigd.
3. In dit beroep heeft eiser de standpunten die hij ook al in eerdere procedures [1] heeft ingenomen, herhaald. Hij blijft van mening dat hij ten onrechte als verdragsgerechtigde is aangemerkt en dat het CAK daarom geen buitenlandbijdrage heeft mogen heffen dan wel (laten) inhouden op zijn pensioen. Zijn betoog komt er in het kort gezegd op neer dat de onder 1.2 genoemde verordeningen niet op zijn situatie van toepassing zijn, hij door de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage is belemmerd in de uitoefening van zijn vrije verkeer als Unieburger en dat zijn situatie vergelijkbaar is met die in het Hoogstad-arrest (C-2016/802). [2] Volgens eiser heeft het CAK dat, onder verwijzing naar in zijn situatie onjuiste en op het Unierecht inbreuk makende uitspraken van Nederlandse bestuursrechters, miskend.
4. De rechtbank beoordeelt eisers beroep als volgt.
4.1
Het betoog van eiser komt in essentie op hetzelfde neer als hij in eerdere procedures bij de rechtbank en de CRvB naar voren heeft gebracht. Zowel de rechtbank als de CRvB is in eerdere uitspraken uitvoerig op eisers betoog ingegaan. Er is geen aanleiding om hierover nu tot een ander oordeel te komen. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar de hieronder in voetnoot 3 genoemde uitspraken van de CRvB. [3] De CRvB heeft geoordeeld dat de voorlopige buitenlandbijdrage over 2019 terecht is opgelegd. [4] De definitieve buitenlandbijdrage over 2019 is gelijk aan de voorlopige. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om met betrekking tot die bijdrage anders te oordelen. Aan eiser is ook nu terecht een buitenlandbijdrage opgelegd, en voor restitutie van de betaalde bijdragen in het verleden is geen aanleiding.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.onder meer in het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 13 augustus 2021 (reg. nr. 20/7655 en 20/5293). De CRvB heeft in zijn uitspraak van 2 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1259) die uitspraak bevestigd.
2.zie ECLI:EU:C:2016:802
3.zie de uitspraken van de CRvB van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7137, van 23 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1858, van 6 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:67, van 21 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:584, van 12 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2447, van 2 juni 2022; ECLI:NL:CRVB:1259 en van 22 december 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:2825
4.zie de uitspraak van de CRvB van 2 juni 2022 ECLI:NL:CRVB:2022:1259