In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 augustus 2021, waarin zijn beroepen tegen besluiten van het CAK ongegrond zijn verklaard. Tevens heeft hij verzocht om herziening van eerdere uitspraken van de Raad. [appellant] is geboren in 1934 en heeft sinds 1994 in België gewoond, maar is per 1 juli 2020 teruggekeerd naar Nederland. Hij ontvangt een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en een aanvullend pensioen van [naam B.V.] B.V. Het CAK heeft hem als verdragsgerechtigde aangemerkt, wat betekent dat hij recht heeft op zorg in België, waarvoor een buitenlandbijdrage verschuldigd is. Deze bijdrage wordt ingehouden op zijn pensioen.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzoeken om herziening van eerdere uitspraken van de Raad niet ontvankelijk zijn, omdat deze verzoeken meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking zijn ingediend. Het verzoek om herziening van de uitspraak van 12 oktober 2020 is wel ontvankelijk, maar de Raad oordeelt dat [appellant] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. De Raad bevestigt dat de buitenlandbijdrage terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor restitutie van de betaalde bijdragen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 2 juni 2022, waarbij de verzoeken om herziening in de zaken 21/3150 ZVW, 21/3151 ZVW, 21/3149 ZVW en 21/3142 ZVW niet-ontvankelijk zijn verklaard, en het verzoek om herziening in de zaak 21/3141 ZVW is afgewezen. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.