ECLI:NL:CRVB:2019:584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op zorg in België voor verdragsgerechtigde onder de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de status van een appellant die sinds 1994 in België woont en recht heeft op zorg in België op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De appellant, geboren in 1934, ontvangt een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en heeft geen betaalde werkzaamheden in België verricht. De Raad oordeelt dat de appellant terecht als verdragsgerechtigde is aangemerkt, zowel onder Verordening (EEG) nr. 1408/71 als onder Verordening (EG) nr. 883/2004. Dit betekent dat hij recht heeft op zorg in zijn woonland België, ten laste van Nederland.
De Raad heeft ook de verzoeken van de appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. De procedure heeft minder dan vier jaar geduurd, wat volgens vaste rechtspraak niet als een overschrijding van de redelijke termijn wordt beschouwd. De uitspraak bevestigt eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam en behandelt de bezwaren van de appellant tegen de besluiten van het CAK met betrekking tot de buitenlandbijdrage die op zijn pensioen wordt ingehouden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met M.A.E. Lageweg als griffier.