Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het Centraal Administratie Kantoor, het CAK
Procesverloop
Overwegingen
1.2 Eiser is door het CAK ingevolge de Zvw als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft daarom met toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) en vanaf 1 mei 2010 met toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) recht op zorg in zijn (toenmalige) woonland België, ten laste van pensioenland Nederland.
Voor dit recht op zorg stelt het CAK dat eiser op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage is verschuldigd (buitenlandbijdrage) die wordt ingehouden op zijn pensioen.
1.3 In het primair besluit 2 heeft het CAK de definitieve jaarafrekening 2018 op grond van de Zvw na herziening vastgesteld en de buitenlandbijdrage over dat jaar bepaald op € 3.862,79.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van het CAK dat eiser als verdragsgerechtigde ingevolge artikel 69 van de Zvw een buitenlandbijdrage is verschuldigd.
3. In dit beroep heeft eiser de standpunten die hij ook al in eerdere procedures [1] heeft ingenomen, herhaald. Hij blijft van mening dat hij ten onrechte als verdragsgerechtigde is aangemerkt en dat het CAK daarom geen buitenlandbijdrage heeft mogen heffen dan wel (laten) inhouden op zijn pensioen. Zijn betoog komt er in het kort gezegd op neer dat de onder 1.2 genoemde verordeningen niet op zijn situatie van toepassing zijn, hij door de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage is belemmerd in de uitoefening van zijn vrije verkeer als Unieburger en dat zijn situatie vergelijkbaar is met die in het Hoogstad-arrest (C-2016/802). [2] Volgens eiser heeft het CAK dat, onder verwijzing naar in zijn situatie onjuiste en op het Unierecht inbreuk makende uitspraken van Nederlandse bestuursrechters, miskend.
4. De rechtbank beoordeelt eisers beroep als volgt.
4.1 Het betoog van eiser komt in essentie op hetzelfde neer als hij in eerdere procedures bij de rechtbank en de CRvB naar voren heeft gebracht. Zowel de rechtbank als de CRvB is in eerdere uitspraken uitvoerig op eisers betoog ingegaan. Er is geen aanleiding om hierover nu tot een ander oordeel te komen. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar de hieronder in voetnoot 3 genoemde uitspraken van de CRvB. [3] Aan eiser is ook nu terecht een buitenlandbijdrage opgelegd, en voor restitutie van de betaalde bijdragen in het verleden is geen aanleiding.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.