10. In de uitspraak van 24 juni 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals die sinds 11 juli 2021 geldt, niet in strijd is met het Unierecht voor zover op grond van dat wetsartikel in asielzaken geen dwangsom meer kan worden opgelegd.
11. De ABRvS heeft in de uitspraak van 6 juli 2022 artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals deze bepaling luidde van 11 juli 2020 tot 11 juli 2021, onverbindend verklaard voor zover daarin is bepaald dat artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb niet van toepassing is op besluiten op asielaanvragen. De ABRvS heeft dat gedaan omdat - kort gezegd - een asielzoeker anders geen doeltreffend rechtsmiddel meer heeft om op te komen tegen te trage besluitvorming door verweerder. Dit is volgens de ABRvS in strijd met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel en artikel 47 van het EU Handvest. Daaruit volgt dat als op het beroep artikel 1 van de Tijdelijke wet - zoals dat luidde van 11 juli 2020 tot 11 juli 2021 - van toepassing is, de bestuursrechter bevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag, verweerder op kan dragen binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken én aan het niet naleven daarvan een dwangsom kan verbinden op grond van artikel 8:55d en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
12. Op het beroep van eiseres is echter de Tijdelijke wet van toepassing, zoals die luidt sinds 11 juli 2021. Zoals hiervoor is overwogen, betekent dit dat eiseres wel beroep kan instellen tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag maar dat de bestuursrechter daaraan geen dwangsom kan verbinden.
13. De rechtbank ziet zich nu gesteld voor de vraag of, gelet op de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022, de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 juni 2022 nog langer kan worden gevolgd. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
14. De rechtbank leidt uit de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 af dat van een doeltreffend rechtsmiddel geen sprake is als slechts beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, maar de bestuursrechter geen mogelijkheid heeft aan de termijn die hij verweerder stelt om (alsnog) een besluit te nemen een dwangsom te verbinden. De rechtbank wijst daarbij op de rechtsoverwegingen 7.6, 7.11 en 7.12 van deze uitspraak.
15. Omdat de Tijdelijke wet de bestuursrechter in zoverre belet om de aan het Unierecht ontleende rechten doeltreffend te beschermen is artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals dit luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend voor zover daarin de bestuursrechter de mogelijkheid wordt ontzegd aan overschrijding door verweerder van een gestelde termijn een dwangsom te verbinden. Dit betekent dat de bestuursrechter verweerder op kan dragen binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom kan verbinden op grond van artikel 8:55d en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
16. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in deze uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Heeft verweerder ook een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
17. Eiseres heeft op grond van artikel 8:55c van de Awb gevraagd dat de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
18. In artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4.17 tot en met 4.19 van de Awb (die deel uitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op een besluit op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Voor zover eiseres betoogt dat het niet verbeuren van een bestuurlijke dwangsom ook strijd oplevert met het Unierecht faalt dat betoog. De rechtbank volgt op dit punt niet de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 22 april 2022. Voor zover in de Tijdelijke wet, zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verbeurt verwijst de rechtbank naar de overwegingen 8.3 en 9.4 in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem. Uit die overwegingen volgt dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest. De rechtbank maakt die overwegingen, voor zover die betrekking hebben op het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom, tot de hare.
Conclusie en gevolgen19. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een eerste gehoor af moet nemen en binnen acht weken daarna het besluit op de aanvraag bekend moet maken. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.