Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De juridische achtergrond van de zaak
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
Het beroep voor zover het betrekking heeft op het besluit van 17 september 2021
Vooraf
nietin strijd zijn met het gelijkwaardigheidsbeginsel, geldt als extra eis dat deze regels het mogelijk moeten maken de aan het Unierecht ontleende rechten uit te oefenen.
internationalebescherming, per definitie geen nationaal equivalent kent. Maar daarmee is niet gezegd dat de asielprocedure met geen enkele nationale procedure kan worden vergeleken. Hoewel de asielprocedure ziet op internationale bescherming, heeft deze procedure uiteindelijk als doel het verkrijgen van rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 28 van de Vw 2000, is net als de andere artikelen over de verblijfsvergunning, ondergebracht in hoofdstuk 3 ‘Verblijf’ van de Vw 2000. De rechtbank zal de asielprocedure daarom vergelijken met een nationale procedure die ook rechtmatig verblijf in Nederland als uiteindelijk doel heeft. Daarbij merkt de rechtbank op dat de aanvragen weliswaar verschillen kennen, maar ook overeenkomsten. Voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid tussen de aanvragen staat niet de vraag centraal of de aanvragen en procedures gelijk zijn, maar of er voldoende overeenkomsten tussen beide procedures bestaan waardoor er sprake is van gelijkwaardigheid.
bestuurlijkefase. Verweerder wijst verder op de pieken in aantallen aanvragen en op een (zeer) complexe en feitelijke juridische beoordeling van de asielaanvraag. Ook deze verschillen leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot een rechtvaardiging van een ongelijke behandeling daar waar het om het niet tijdig beslissen gaat. Met deze unieke kenmerken van de asielprocedure houdt artikel 31 van de Procedurerichtlijn dat over beslistermijnen gaat al rekening. Het derde lid, derde alinea, onder a) en b) van dat artikel bepaalt namelijk dat de lidstaten de normale beslistermijn van zes maanden kunnen verlengen met ten hoogste negen maanden als complexe feitelijke en/of juridische kwesties aan de orde zijn en als een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
Kamerstukken II2004/05, 29 934, nr. 6, blz. 1-2). Op grond van artikel IIB van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, was deze wet gedurende een periode van drie jaar niet van toepassing op besluiten genomen op grond van de Vw 2000. De reden daarvoor was de vrees van de regering dat ten tijde van de invoeringsdatum van de wet de organisatie van de IND nog niet zodanig zou zijn ingericht dat in redelijkheid kon worden verwacht dat de wettelijke termijnen steeds gehaald konden worden. Dit rechtvaardigde, aldus de wetgever, dat de gehele Vw 2000 pas maximaal drie jaren na 2009 onder de werking van deze wet werd gebracht. Dat gaf de regering de ruimte om in deze periode te bezien of beslistermijnen aanpassing behoeven en of er wellicht andere voorzieningen moesten worden getroffen ten aanzien van de Vw 2000 (vgl.
Kamerstukken II,2005/06, 29 934, nr. 21). De wetgever heeft hierbij geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende aanvragen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank leidt hieruit bovendien af dat het niet tijdig beslissen door verweerder niet zozeer ligt in het unieke van de asielprocedure, maar dat het ligt in organisatorische problemen. Dat de wetgever de asielprocedure waar het gaat om het niet tijdig beslissen niet zo uniek vindt, leidt de rechtbank ook uit het volgende af. Op 2 maart 2021 is het wetsvoorstel ‘Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken’ aangeboden aan de Tweede Kamer (
Kamerstukken II2020/21, 35 749, nr. 2). Dit voorstel is nog niet aangenomen en staat ook niet ter discussie in deze zaak. Wél is het zo dat dit wetsvoorstel regelt dat paragraaf 4.1.3.2 en de artikelen 8:55c, 8:55d, 8:55f en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op
alleaanvragen op grond van de Vw 2000. Dat maakt het betoog van verweerder dat de asielprocedure zo uniek is dat deze procedure wat betreft het niet tijdig beslissen andere procesregels rechtvaardigt dan (gelijkwaardige) nationaalrechtelijke aanvragen voor een verblijfsvergunning niet sterker.
Conclusie over gelijkwaardigheid en het beroep voor zover het betrekking heeft op het besluit van 17 september 2021
bestuurlijkefase en niet om de dwangsom die in de rechterlijke fase kan worden opgelegd voor het niet-voldoen aan de opdracht van de rechtbank.
Slotoverwegingen
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van 17 september 2021, gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 september 2021, voor zover daarbij is nagelaten een bestuurlijke dwangsom vast te stellen;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442,00;
- bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00;
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
BIJLAGE
Procedurerichtlijn
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
Algemene wet bestuursrecht
De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Geen dwangsom is verschuldigd indien:
Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
De bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep inzake de beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
In beroep of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over van de beschikking die hij betwist.
Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening.