ECLI:NL:RBDHA:2022:7454
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overschrijding beslistermijn; beoordeling van de Tijdelijke wet in relatie tot het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Turkse nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Eiser had op 24 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend en verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had de beslistermijn overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van eiser geldig was en dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank heeft ook de Tijdelijke wet beoordeeld, die bepaalt dat bepaalde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Eiser heeft betoogd dat deze wet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. De rechtbank concludeert dat de asielprocedure geen vergelijkbare nationale procedure kent en dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het gelijkwaardigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit een doeltreffende voorziening in rechte biedt, ondanks het ontbreken van een dwangsomregeling.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.