ECLI:NL:RVS:2023:908
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 juli 2022 de aanvraag ingewilligd, maar de vreemdeling was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 juli 2022 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Nijland, stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom had verbeurd.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep zich richtte tegen het oordeel van de rechtbank over de toepassing van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de vragen in het hogerberoepschrift niet relevant zijn voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin deze rechtsvraag al was beantwoord.
Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing werd vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier. De uitspraak vond plaats op 8 maart 2023.