In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oegandese vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de vrouw's homoseksuele geaardheid en de problemen die zij in Oeganda zou ondervinden als ongeloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de verklaringen van de eiseres, die stelde dat zij in Oeganda werd bedreigd vanwege haar seksuele geaardheid en dat zij vreesde voor haar leven als zij terug zou moeten keren. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de lesbische geaardheid van de eiseres ongeloofwaardig was. De rechtbank benadrukte dat de getoonde emoties van de eiseres tijdens het gehoor ook een rol kunnen spelen in de geloofwaardigheid van haar verklaringen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van de eiseres vergoedde.