Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres 1]te [woonplaats] ,
STICHTING BUREAU CLARA WICHMANNte Amsterdam ,
De beslissing van de rechtbank in het kort
2. De procedure
Een korte schets van partijen
De onderzoeken over afstand en adoptie en het vervolg
4. Het geschil
De ontvankelijkheid van Clara Wichmann
Het beroep van de Staat op verjaring
Heeft de Staat onrechtmatig gehandeld?
InleidingDe taken en bevoegdheden van de Raad voor de KinderbeschermingDe invoering van de adoptiewetVeranderingen in maatschappelijke opvattingen over afstand en adoptieDe beoordeling van de vordering van Clara WichmannDe beoordeling van de vordering van [eiseres 1]De feiten over het verblijf van [eiseres 1] bij de Paula StichtingDe feiten over de Raad Arnhem en de ontheffingsprocedureDe feiten over de plaatsing in een pleeggezin en adoptie van de zoon van [eiseres 1]De juridische beoordeling van het handelen van de Raad ten opzichte van [eiseres 1]
6. De beslissing
1.Inleiding
2.De procedure
- de dagvaardingen van 24 juni 2020, met zevenenzestig producties,
- de conclusie van antwoord, met vijfentwintig producties,
- het tussenvonnis van 28 april 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte inbrengen producties en wijziging van eis aan de zijde van eiseressen, met negen producties;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 september 2021.
3.Een kort overzicht van de feiten en partijen
4.Het geschil
- i) voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig ten opzichte van [eiseres 1] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de Staat;
- ii) de Staat veroordeelt tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die [eiseres 1] als gevolg van dit onrechtmatig handelen en nalaten heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met rente vanaf de dag waarop zij feitelijk van haar zoon werd gescheiden, dan wel vanaf de dag waarop zij definitief uit de voogdij over haar zoon werd ontheven;
- iii) (wat betreft Clara Wichmann) voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de vrouwen die in de periode 1956 tot 1984 van hun kind zijn gescheiden en daarbij eenzijdig en/of onvolledig en/of onjuist waren geïnformeerd over hun rechten en/of de praktische mogelijkheden ten aanzien van de opvoeding van hun kind;
- iv) de Staat te veroordelen in de kosten van dit geding.
5.De beoordeling
• afhankelijk waren van een machtige overheid;
“zoodanig opgroeit, dat het met zedelijken of lichamelijken ondergang wordt bedreigd”. [18] In het geval van een ondertoezichtstelling werd een gezinsvoogd benoemd, die tot taak had het
“geestelijk, lichamelijk en toekomstig stoffelijk welzijn”van het kind te bevorderen en de ouders van advies te dienen bij de verzorging en opvoeding, te
“tracht[en] hen te overreden hiertoe het noodige te doen”en hen aanwijzingen kon geven. [19]
“mits het belang der kinderen zich daartegen niet verzet”en
“op grond dat hij[de ouder-voogd, toevoeging rechtbank]
ongeschikt of onmachtig was om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen”. [20]
- Gedurende het onderzoek naar ontheffing van de voogdij kon de rechtbank een ouder-voogd schorsen in de uitoefening van zijn voogdij, als de rechtbank dit in het belang van het kind noodzakelijk vond. Het kind werd gedurende de schorsing toevertrouwd aan de Raad voor de Kinderbescherming die daarmee ook de zorg had voor het kind.
- Een ontheffing kon alleen worden uitgesproken als de ouder-voogd zich niet tegen die ontheffing verzette. Als de ouder-voogd zich wél verzette, dan kon een ontheffing alleen worden uitgesproken als een maatregel van ondertoezichtstelling onvoldoende was. In het geval van verzet, wordt gesproken van een ‘gedwongen ontheffing’.
- Bij ontheffing was de rechtbank verplicht om te voorzien in de benoeming van een voogd en toeziend voogd. Zoals gezegd kon de voogdij worden opgedragen aan een rechtspersoon die aan bepaalde eisen voldeed. Deze rechtspersoon moest zich bereid verklaren de voogdij te aanvaarden.
- Als na ontheffing de voogdij werd opgedragen aan een rechtspersoon, zoals een voogdijvereniging of een voogdijstichting, moest deze de Raad voor de Kinderbescherming schriftelijk op de hoogte houden van de plaats waar het kind zich bevond.
- De Raad voor de Kinderbescherming moest de
- Een ouder-voogd die ontheven was uit de voogdij kon de rechtbank verzoeken om te worden hersteld in de voogdij. De rechter kon het gezag herstellen als hij ervan overtuigd was dat het kind weer aan de ouder-voogd mocht worden toevertrouwd.
“die gevaar lopen onder druk van de naderende geboorte of onmiddellijk daarna gehoor te geven aan raadgevingen om het kind dadelijk af te staan aan een van de vele echtparen die een pleegkind verlangen”. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever het niet waarschijnlijk achtte dat de invoering van adoptie tot vergroting van dit gevaar zou leiden. Een reden daarvoor was dat er ook toen al (vóór de invoering van de Adoptiewet) veel meer vraag naar pleegkinderen was, dan ‘aanbod’. De wetgever zag daarnaast óók een mogelijk positieve invloed van het invoeren van de mogelijkheid van adoptie. De mogelijkheid van adoptie zou volgens de wetgever eraan kunnen bijdragen dat de moeders niet zouden ingaan op onderhandse bemiddelingspogingen, maar zich tot een kinderbeschermingsinstantie zouden wenden en dan overtuigd zouden worden van de plicht en de mogelijkheid om hun kind zelf groot te brengen. Volgens de toelichting op het wetsvoorstel zag de wetgever in dat ook na invoering van de adoptiemogelijkheid een reëel gevaar zou blijven bestaan voor het buitenwettelijk afstaan en opnemen van pleegkinderen en meende hij dat dit gevaar het meest de ongehuwde moeder bedreigde. Om dit gevaar tegen te gaan zag de wetgever allereerst een taak voor de particuliere instellingen die zich toelegden op de hulp en steun aan de ongehuwde moeder en daarnaast een rol voor de Raad voor de Kinderbescherming als centraal punt vanuit de overheid. Aangezien de wetgever daarbij ook onderkende dat het, ondanks de activiteiten van deze organisaties, toch niet mogelijk zou zijn om alle gevallen van afkeurenswaardige en schadelijke bemiddelingspogingen te achterhalen, werd voorgesteld om het uit winstbejag bevorderen van de opneming van pleegkinderen als misdrijf strafbaar te stellen.
“Van het kind uit gezien is het in verreweg de meeste gevallen, de beste en meest gewenste oplossing, dat het door zijn ongehuwde moeder wordt afgestaan en in een adoptiefgezin geplaatst wordt (…).” [26] Zij vonden zij daarbij wel van belang dat geen vaste regels en slogans, maar een op ervaring en deskundigheid gebaseerde individuele benadering werd gehanteerd vanwege de individuele verschillen ten aanzien van zowel de moeder als het kind.
“De omgeving kan op tal van manieren afkeuring laten blijken als die normen overschreden worden. We zullen zien dat ongehuwde moeders eerst te maken kregen met de norm die seks buiten het huwelijk afkeurde, en later met de norm die voorschreef dat een meisje haar opleiding diende te voltooien voor ze aan moederschap kon denken. Deze begrippen (formele en informele) dwang, (manipulatieve) drang en normatieve druk laten zich niet in een eenvoudig schema stoppen; er is eerder sprake van een schaal met aan het ene uiterste expliciete juridisch onderbouwde dwang en aan het andere uiterste het gevoel te moeten voldoen aan maatschappelijke verwachtingen en de vrees voor afkeuring.”
- i) er op basis van dit verkennende onderzoek geen aanwijzingen zijn dat in Nederland sprake is geweest van formele dwang bij afstand ter adoptie;
- ii) minder stellig een uitspraak te doen is over informele dwang, waarbij in de dossiers geen bewijs voor informele dwang is gevonden, maar zeker sprake is geweest van een gepercipieerde informele dwang tot het afstaan van het kind in de onderzoeksperiode;
- iii) huisartsen, maatschappelijk werkers, ouders en andere betrokkenen een dusdanige druk konden uitoefenen dat de betrokken afstandsmoeder niet in staat was om werkelijk een autonome afweging te maken; en
- iv) de normatieve maatschappelijke of godsdienstige druk die afstandsmoeders ervaren hebben hun een reële keuzevrijheid heeft ontnomen.
“[ [eiseres 1] - [eiseres 1] , rb] was een paar dagen naar haar zus geweest. Haar moeder had deze getrouwde zus op de hoogte gesteld. Haar zus had gezegd dat ze ook beter afstand kon doen: “Waarom zei ze dat?” Ze haalde haar schouders op en zei: “dan ben je overal van af, dat is het gemakkelijkste. Dan kun je weer opnieuw beginnen.” Ze had tegen haar zus gezegd dat ze het kind misschien zou houden, omdat ze trouwplannen hadden. (…) Als de verhouding met haar vriend zou verslechteren, zou ze gemakkelijker afstand kunnen doen, zei ze. “Als je met elkaar trouwt, zou ik geloof ik nooit geen afstand kunnen doen.”
“U moet maar eens tegen [naam 2] zeggen wat U van hem vindt. Misschien dat ze naar U wel luistert. [naam 2] . is veel te goed voor hem, ik geloof dat dat later nooit goed zou gaan. Het is een echte “slappe Tinus”. Hij vroeg een tijd geleden of hij mij kon spreken. Daar begon hij me wat te huilen en zat daar maar met rode ogen. Mijn man was niet thuis. Die mag nergens iets van weten. Hij weet ook niet dat ik hier ben. Dan begint hij maar te schelden. Mijn man denkt nu dat ik boodschappen aan het doen ben. Als hij begint te schelden dan ga ik. Dan is hij wel bang.” (…)”De maatschappelijk werkster heeft de moeder gevraagd waarom zij het liefste had dat [eiseres 1] afstand deed. In het verslag van de Paula Stichting is daarover opgenomen:
“ “Dat is het beste voor haar. Waar moeten ze naar toe met het kind. Ze kan niet thuis komen.” Toen ik vroeg waarom ze niet thuis zou kunnen komen, zei ze dat het niet kon vanwege de ‘anderen’ “Wat zullen die ervan zeggen. En wie moet dan betalen voor het kind. Hij kan toch niet twee vrouwen en twee kinderen onderhouden?” Ze vertelde dat de vriend van [naam 2] . via de rechtbank ook voor een ander meisje moet betalen.”Dat had ze tegen haar zus verteld, niet tegen mij.” Moeder was verder inlichtingen over [naam 2] .’s vriend gaan inwinnen in Utrecht bij de pastoor en op zijn ‘vorige’ werk. Hij kwam uit een “werkmansbuurt”. Heeft 3 jaar H.B.S. gehad. Moeder is weggelopen. Wat zijn vader doet, daar kom je niet achter. Als ze het kind houdt, waar moet ze dan naartoe.?”Daarna heeft de moeder nog een brief aan de Paula Stichting geschreven, volgens het verslag van de Paula Stichting:
“zelfbeklag en verder dezelfde strekking als het gesprek. Ze was blij met iemand er over te kunnen praten.”
“Toen ik over de verhouding met haar vriend begon, zei ze dat er wel twijfels waren. Ik vertelde dat moeder over het andere meisje gesproken had. “Hij (de vader v.h. kind) zegt dat hij niet van dat andere meisje houdt, dat hij met mij wil trouwen en daar geloof ik in. Hij is met dat andere meisje in ondertrouw gegaan op aandringen van haar ouders. Maar als de ondertrouw (in sept. ’68) is afgelopen, trouwt hij met mij.” Zou het invloed hebben op het houden van het kind? “Ik denk dat ik het toch zou houden.”
“[ [eiseres 1] - [eiseres 1] ] wil zelf geen afstand doen van haar baby. Moeder wil dit wel en wil ook niet dat ze verkering met deze jongen voortzet. De relatie met deze jongen is niet goed. [naam 4] zou graag meer over de jongen willen weten. [naam 5] wil wel een gesprek met hem hebben. Waarschijnlijk is het een slappe figuur waar de ouders terecht bezwaren tegen hebben.”
Ze wilde nu afstand doen, omdat het haar moeilijk leek alleen voor een kind te zorgen. Het lijkt me voor het kind ook beter. Eind dec. vriend voor het laatst gezien.”
“Zij heeft het kindje bij de geboorte gezien en enkele dagen daarna nog eens. Ze kon niet zeggen op wie het nu eigenlijk leek, zei ze.”
“Omdat ze inzag dat ze bij de afstandsprocedure nog contact nodig zou hebben”.
Cliënte:(…) moeder (…) heeft alles voor de opname van haar dochter hier geregeld. Cliënte zelf lijkt alles nogal laconiek op te nemen. “Ik had er (zwangerschap) helemaal niet op gerekend.”
Moeder wilde persé dat haar dochter afstand zou doen van het kindje. Wat moet ze met een kindje beginnen? Thuis kan ze niet wonen en bij haar vriend thuis ook niet. Moeder was allerlei inlichtingen gaan inwinnen over cliëntes vriend in Utrecht (woonplaats van cliëntes vriend). Zij noemt hem een slappe figuur, waar niets bij zit. Ze hoopt dat haar dochter dit ook op tijd zal gaan zien en dat ze afstand doet van de baby.Vader van het kind:(…) Toen hij van cliënte hoorde dat zij in verwachting was, heeft hij haar aangeraden eerst het verpleegstersdiploma te halen. Na 15 october heeft hij cliënte verteld, dat hij in september 1967 in ondertrouw was gegaan met een meisje uit Arnhem , dat van hem ook een kind verwachtte. De ouders hadden hem min of meer gedwongen tot deze ondertrouw. Hij zou niet van dit meisje houden en met cliënte gaan trouwen, wanneer deze ondertrouw verlopen zou zijn.
“aangezien moeder – aanvankelijk hoopte zij op een huwelijk met de verwekker en overwoog daarom het kind te houden – sinds haar vriend verstek liet gaan definitief besloot tot afstand, hierin vooral gesteund door grootmoeder; moeder is van mening dat zij alleen niet voor het kind kan zorgen en acht afstand in het belang van haar baby; zij heeft de baby slechts enkele malen gezien.”
”moeder verschenen akkoord met ontheffing”.Ook op de oproep van de rechtbank aan de Raad om ter zitting te verschijnen is in het dossier van de Raad aangetekend
“25-3-68 [eiseres 1] verschenen”.
“Mej.v.L. is een paar dagen na het tel. gesprek met mw. [naam 8] naar de Paula geweest en heeft het kindje gezien, dat de laatste weken flink opgeknapt was. Zij heeft mej. [eiseres 1] niet meer gesproken, wel op 12-8 een briefje geschreven, waarop zij de 14e opbelde om een afspraak te maken. Mej.v.L. was er toen niet en mdr. heeft zich sindsdien steeds aan een afspraak weten te onttrekken. Er is geen begeleiding mogelijk, er gaat niets van deze mdr. uit. Voor het kind doet zij ook niets, gaat er ook niet heen. Zij werkt thans weer in het WG te Amsterdam spaart haar vrije dagen op om lange weekenden thuis te hebben, dus altijd met een vrijdag of een maandag eraan vast en ondanks het verzoek van mej.v.L. om dan op een van die dagen te komen, laat zij niets horen. Mej.v.Leeuwen stelt voor haar nu door de Raad op te laten roepen, in de hoop dat dat meer effect zal sorteren. Mdr. heeft weer contact met de verwekker, buiten medeweten van haar ouders.”
“Voorgeschiedenis van moeder:
.In het verzoek wordt ook verzocht om “
het rekest vervroegd in behandeling te nemen opdat de voogdijvereniging de plaatsing in een gezin, waarop in het bijgaande psychologisch rapport wordt aangedrongen, zo spoedig mogelijk kan realiseren”.
“aan iedere afspraak onttrokken”, zoals in de telefoonnotitie van 3 september 1968 van de Raad is vermeld.
“(…) In het ontwikkelingsgebied van de drie kinderen (…) die onder verantwoordelijkheid staan van Uw Stichting, vonden we duidelijke indicaties dat een te lang gerekt verblijf in ons tehuis risico’s met zich brengt voor de verdere ontwikkeling. Ten aanzien van [zoon] was dit het meest uitgesproken. De mogelijkheden van onze tehuis voor werkelijk pedagogische opvang van kinderen boven het jaar zijn te beperkt (…) Wij dringen er bij U dus met klem op aan spoedig een pleeggezin-situatie voor deze kinderen te realiseren. (…)”.Bij brief van 21 mei 1970 stuurt de psycholoog van de Paula Stichting een afschrift van deze brief aan de psychologisch adviseur van de Nijmeegse R.K. Stichting voor Kinderbescherming met daarin: “
Ik meen dat enige druk door U uitgeoefend op de Stichting zou kunnen bewerken dat op korte termijn voor deze kinderen een pleeggezin-situatie gevonden wordt”.
haast wanhopige berichten” vanuit de Paula Stichting, zijn ernstige bezorgdheid geuit over de eerdergenoemde drie kinderen, waaronder de zoon van [eiseres 1] . Ook is in deze brief vermeld dat [eiseres 1] in juli 1969 definitief afstand heeft gedaan. In de brief staat:
“overwegende, dat de moeder van de minderjarige, hoewel terzake behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting is verschenen, doch telefonisch aan de griffie heeft laten weten met de gevraagde adoptie in te stemmen”.