Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eiseres sub 1a] w.v. wijlen de heer [Q] ,
[eiser sub 2a],
1.De procedure………………………………………………………………………4
2.De feiten……………………………………………………………………………..5
3.Het geschil in de beide hoofdzaken…………..……………………………………24
4.De beoordeling in de hoofdzaken en de exhibitieincidenten………………….. 27
5.De beslissing…………………………………………………………………………. 70
1.De procedure
2.De feiten
Inleiding
Republik Maluku Selatan(RMS). Dit gebeurde onder leiding van de oud-vice-voorzitter van de senaat van de deelstaat Oost-Indonesië, ir. J.A. Manusama en mr. dr. Chr.R.S. Soumokil, oud-minister van Justitie van deze deelstaat, ondersteund door een deel van de bevolking en Molukse KNIL-eenheden. Een bittere onafhankelijkheidsstrijd tussen Indonesië en RMS volgde.
close combat. Hiervoor werd bij het Korps Mariniers een aparte eenheid gevormd voor het gevecht van man tegen man: de BBE-mariniers (BBE-M).
close combat). De marinierscompagnie bestond uit een drietal pelotons elk onder leiding van een pelotonscommandant: BBE-1 (1e peloton), BBE-2 (2e peloton) en BBE-3 (3e peloton). Ieder peloton kon verder onderverdeeld worden in groepen die onder leiding van een onderofficier stonden. Indien gewenst kon een groep onderverdeeld worden in ploegen. De samenstelling van de pelotons, groepen en ploegen was flexibel zodat deze aangepast kon worden aan het gewenste optreden. De opleiding ving aan met een eerste traject van vier maanden, waarbij het ingedeelde personeel volledig op de taak werd voorbereid. Hierbij werd samengewerkt met instructeurs van het Korps Rijkspolitie. Deze basisopleiding werd gevolgd door een vervolgopleiding.
“Wij hebben slechts twee dingen voor ogen. Of vertrek naar het buitenland of de dood.”Dit stuk bevatte ook het dreigement dat alle treinreizigers de dood zouden vinden wanneer er geen vliegtuig ter beschikking zou komen.
hollow point’ munitie verschieten. Op 28 mei 1977 werd schriftelijk toestemming verleend aan de mariniers om
hollow pointmunitie te gebruiken. Met het gebruik van
hollow pointmunitie tijdens de beëindiging van de gijzeling, welke munitie in het lichaam blijft steken, was beoogd de mogelijkheid te hebben een gijzelnemer uit te schakelen zonder de gegijzelden te verwonden (ten gevolge van een doorschot).
noise-granaat ter beschikking. Deze granaat veroorzaakte een luide knal, waardoor omstanders korte tijd gedesoriënteerd werden. Verder beschikten alleen de commandant en de opvolgend commandant van het marinierspeloton elk over een aanvalshandgranaat die een zeer zware knal en drukgolf veroorzaakte en niet zonder gevaar voor met name gehoorbeschadiging in besloten ruimtes kon worden gebruikt.
uiterste redmiddel”.
Air Mata Kebenaran, Het drama van de Punt” gepubliceerd, een reconstructie opgesteld door journalist J. [journalist] (hierna: [journalist] ) en (één van de gijzelnemers) [gijzelnemer 8] . Het rapport ziet op de aard en omvang van het geweld in de trein, aan de hand van de autopsierapporten van (onder meer) de gijzelnemers en gegijzelden, alsmede het rapport van [ing. E] . Deze autopsierapporten en het rapport van [ing. E] zijn door de autoriteiten nooit vrijgegeven; [journalist] heeft hierop zelf de hand weten te leggen. Ook de Volkskrant deed onderzoek in de archieven van het ministerie van Justitie naar “De Punt” en publiceerde in november 2013 de bevindingen van dit onderzoek.
“executeren, dan wel doodschieten dan wel ernstig verwonden van hun zoon, broers en zus op 11 juni 1977”.
“Verslag van een archiefonderzoek naar de treinkaping bij De Punt in 1977”(hierna: het Archiefonderzoek) aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. In die brief is, onder meer, het volgende vermeld:
3.Het geschil in de beide hoofdzaken
i) voor recht zal verklaren dat de Staat onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door de zoon van [eiseres sub 1a] - [gijzelnemer 1] - respectievelijk de zus van [eiser sub 2a] en [eiser sub 1b] - [gijzelnemer 2] - op 11 juni 1977 zonder noodzaak dood te schieten;
ii) de Staat zal veroordelen tot vergoeding van de dientengevolge door eisers geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede
iii) de Staat zal veroordelen in de kosten van dit geding.
intentional killing,oftewel executie. Dat is in strijd met artikel 2 EVRM.
4.De beoordeling in de hoofdzaken en de exhibitieincidenten
split secondwaarin zijn moesten handelen niet de tijd om vast te stellen of [gijzelnemer 1] en [gijzelnemer 2] uitgeschakeld en ongewapend waren.
inde trein, ook oordelen over de absolute noodzaak van de geweldstoepassing in algemene zin, waaronder de geweldstoepassing
buitende trein (vanaf 4.21). De rechtbank moet daartoe (kort gezegd) beoordelen of de geweldstoepassing in algemene zin absoluut noodzakelijk is geweest. Belangrijke factoren bij de beoordeling zijn voorts de voorbereiding en de leiding van de actie, meer in het bijzonder de geweldsinstructie (vanaf 4.24), het al dan niet bestaan van een door eisers gestelde heimelijke geweldsinstructie (vanaf 4.27) en de toestemming tot het gebruik van Hollow Point 5-munitie (vanaf 4.37). Vanzelfsprekend zal de rechtbank uitgebreid stilstaan bij de omstandigheden rondom de dood van [gijzelnemer 1] (vanaf 4.44) en [gijzelnemer 2] (vanaf 4.58), waarbij ook de onderzoeksplicht van de Staat aan bod komt. De beoordelingen leiden, als gezegd, tot een bewijsopdracht aan eisers.
Elke onregtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebragt, stelt dengenen door wiens schuld die schade veroorzaakt is in de verpligting om dezelve te vergoeden”.
In geval van moedwilligen of onvoorzigtigen doodslag, hebben de overblijvende echtgenoot, de kinderen of de ouders van den nedergeslagene, die door zijnen arbeid plegen te worden onderhouden, eene rechtsvordering tot schadevergoeding, te waarderen, naar gelang van den wederzijdschen stand en de fortuin der personen, en naar de omstandigheden”.
Men is niet alleen verantwoordelijk voor schade welke hij door zijne eigene daad veroorzaakt, maar ook voor die welke veroorzaakt is door de daad van personen voor welke men aansprakelijk is […]”.
, it also enshrines one of the basic values of the democratic societies making up the Council of Europe [...]”(“McCann and others vs The United Kingdom”, EHRM 27 september 1995, nr. 18984/91, par. 147).
“in the heat of the moment”). Daarom kan ook dodelijk geweld gerechtvaardigd worden geacht, wanneer dat geweld is ingegeven door een oprechte overtuiging (“
honest belief”) van degene die het geweld heeft aangewend, gebaseerd op goede gronden op het moment van de geweldstoepassing, maar welke overtuiging achteraf onjuist is gebleken. Het EHRM overweegt:
[…] the Court cannot with detached reflection substitute its own assessment of the situation for that of the officers who were required to react in the heat of the moment in what was for them a unique and unprecedented operation to save life”.(“Andronicou and Constantinou vs. Cyprus”, EHRM 9 oktober 1997, nr. 25052/94, par. 192).
Failing to follow an obvious line of inquiry undermines to a decisive extent the investigation’s abililty to establish the circumstances of the case and […] is liable to fall foul of the required measure of effectiveness”
effective remedy”als bedoeld in artikel 13 EVRM in gevallen van (mogelijke) schendingen van artikel 2 EVRM. Daarbij komt de overheid wel enige beoordelingsvrijheid toe als het gaat om de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven. Duidelijk is echter wel dat het verkrijgen van genoegdoening niet ongerechtvaardigd mag worden bemoeilijkt door handelingen of nalaten van die overheid (vgl. ook “Isayeva vs. Russia”, EHRM 24 februari 2005, nr. 57950100, par. 229). Het EHRM oordeelt in het Kaya-arrest verder dat een “
effective remedy” in ieder geval inhoudt (naast de betaling van schadevergoeding) dat een diepgaand en effectief onderzoek wordt gedaan. Daarbij moet het wel gaan om nabestaanden die een enigszins gestaafde vordering (een “
arguable claim”) hebben betreffende de onrechtmatigheid van het doden van hun naaste:
honest belief”. Het moet daarbij gaan om een subjectief gerechtvaardigde overtuiging van de desbetreffende mariniers, waarbij de rechtbank geen onrealistisch hoge eisen aan het optreden van de mariniers mag stellen. Ten aanzien van het kader voor het geweld in de trein wordt voor het overige verwezen naar 4.42.
inde trein jegens [gijzelnemer 1] en [gijzelnemer 2] . Eisers hebben hun pijlen expliciet niet gericht op “
de overmaat aan geweld” die bij de beëindiging van de gijzeling is toegepast. De rechtmatigheid van de beschietingen van
buitende trein door zowel precisieschutters als mariniers wordt door hen niet ter discussie gesteld. Niettemin moet de rechtbank dus oordelen over de absolute noodzaak van de gewelddadige beëindiging van de gijzeling in algemene zin, waaronder de beschietingen van
buitende trein door zowel precisieschutters als mariniers. In dat verband hebben eisers (als het gaat om de voorbereiding en leiding van de bevrijdingsactie) de inhoud van de geweldsinstructie aan de mariniers en het bestaan van een gestelde heimelijke instructie, alsook de toestemming voor het gebruik van Hollow Point 5-munitie aan de orde gesteld. De rechtbank zal al deze factoren, die bij de beoordeling van de absolute noodzaak een rol spelen, hierna bespreken.
dat het bevoegd gezag en de politieke ambtsdragers zich de vragen van proportionaliteit en subsidiariteit van het ingrijpen uitdrukkelijk hebben gesteld en dat […] geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die leiden tot de conclusie dat de afweging destijds onzorgvuldig, onvolledig of onjuist is geweest”.
aan te houden c.q. indien noodzakelijk uit te schakelen”, waarbij als instructie werd gegeven:
a contrariomag worden beredeneerd dat de dood van elke gijzelnemer die zichzelf niet direct duidelijk waarneembaar overgaf, onder
alle omstandighedenrechtmatig is. De tekst van de instructie laat namelijk terecht ruimte voor aanhouding van gijzelnemers die zich niet direct zelf duidelijk waarneembaar overgaven. Deze ruimte omvat ook een categorie gijzelnemers waarvan eisers stellen dat [gijzelnemer 1] en [gijzelnemer 2] daartoe behoorden; Gijzelnemers waarvan voor de mariniers kenbaar was dat zij ongewapend en door ernstige verwondingen uitgeschakeld waren, ten gevolge waarvan deze gijzelnemers geen gevaar meer konden vormen voor gegijzelden en mariniers en zich wellicht ook niet meer duidelijk waarneembaar kónden overgeven.
onder alle omstandigheden, dus ook die van de onder 4.25 bedoelde categorie, mocht worden geschoten, deze mondeling verstrekte geweldsinstructie strijdig is met artikel 2 EVRM. De wijze waarop de mariniers feitelijk zijn geïnstrueerd over de geweldsinstructie zal tijdens de verhoren van de mariniers aan de orde komen.
de Zuidmolukse terroristen” in geen geval de trein levend mochten verlaten en dan met name de destijds zeventienjarige gijzelneemster [gijzelnemer 2] niet (productie 81 eisers). In een schriftelijke verklaring van een voormalig docent wiskunde te Groningen (productie 83 eisers) is opgenomen dat een niet bij naam genoemde chirurg van het Groningse Academische ziekenhuis die bij de opvang van de gewonden uit de trein betrokken was geweest, tijdens een verjaardagsfeestje dat enkele maanden na de beëindiging van de gijzeling plaatsvond, heeft verteld dat tijdens een voorafgaande briefing van de medici was gezegd: “Er zullen geen levende Molukkers worden binnengebracht”.
Secret UK Eyes A” (productie 85 eisers) waarop onder meer te lezen valt:
The main briefing by Captain [Z] took place at the crisis sub centre at Assen at about midnight on the night of 10th/11th June […] The orders given to the Marines were to shoot at the terrorists legs. At the end of the briefing in an aside, one unnamed senior officer is believed to have said, ‘Remember their legs go up to their necks’.
Clearly from all the evidence the Marines were intended to kill all or as many of the terrorists as possible to avoid problems in the Courts afterwards.”
Er staat niets op papier”. In het licht van het voorgaande is de rechtbank met de Staat van oordeel dat de door eisers gegeven onderbouwing, die er samengevat op neer komt dat alle (mogelijke) informatie die ziet op de geweldsinstructie, waaronder de verslaglegging van het gehele besluitvormingsproces van belang is. Als al geen sprake is van een
fishing expedition, is de relevantie en het rechtmatig belang van afgifte van deze informatie onvoldoende toegelicht. Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat deze informatie door de uitvoerenden van het Archiefonderzoek bij hun niet, althans niet gemotiveerd door eisers bestreden bevindingen is betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder die informatie gewaarborgd. Dit deel van de exhibitievordering zal dan ook worden afgewezen.
was used indiscriminately against both terrorists and innocent hostages [because] the massive use of indiscriminate weapons […] cannot be considered compatible with the standard of care prerequisite to an operation involving use of lethal force by State agents”.
inde trein is geweest. Voor de mariniers was volgens de Staat bovendien niet kenbaar dat [gijzelnemer 1] en [gijzelnemer 2] dusdanig zouden zijn uitgeschakeld dat zij geen gevaar meer konden vormen voor gegijzelden en mariniers. Het feit dat zij ernstig gewond waren, afgezien van de vraag of de mariniers dat op dat moment hebben kunnen waarnemen, betekent niet zonder meer dat elk gevaar geweken was, aldus de Staat. Pas achteraf is vastgesteld dat zij ten tijde van de beëindiging van de gijzeling niet gewapend waren en zich niet (gewapenderhand) hadden verzet.
honest belief”in de zin van artikel 2 EVRM, kan het geweld met dodelijke afloop niet onrechtmatig worden geacht.
“honest belief”sprake is geweest. Bij gebreke van een dergelijke overgave is immers eerder sprake van een
“honest belief”. Ook andere door de Staat aangevoerde omstandigheden, voor zover deze vastgesteld kunnen worden, zullen meewegen bij de beoordeling daarvan, waaronder de omstandigheid dat in een
split secondmoest worden gehandeld en het beperkte zicht in de trein.
nadatzij de trein aan westelijke zijde hadden betreden en linksaf waren geslagen, zoals is weergegeven op de tekening onder 4.44 en (ii) kennelijk ook vanuit westelijke richting door de mariniers van buiten de trein, vindt het feit dat [gijzelnemer 1] niet zal hebben gestaan bevestiging in het autopsierapport van [dr C] . In dat rapport is immers opgenomen dat alle aangetroffen kogelbanen, op één in de knie na, in de lengte van het lichaam van [gijzelnemer 1] verliepen.
honest belief”. Of er in deze zaak van een executie of juist van een “
honest belief”bij de mariniers sprake is geweest, kan de rechtbank op grond van de door partijen ingenomen stellingen en de daarbij behorende onderbouwing dus nog niet vaststellen. Het Archiefonderzoek biedt op dit punt geen uitsluitsel, anders dan dat een aantal voor de beoordeling van het “
honest belief”relevante omstandigheden, waar de Staat aan heeft gerefereerd, wel zijn genoemd. Die omstandigheden betreffen onder meer het feit dat het in de trein smal en donker was en de mariniers geen nachtkijkers hadden, het feit dat [gijzelnemer 1] zich niet duidelijk waarneembaar zou hebben overgegeven en het feit dat de mariniers hoogstwaarschijnlijk in een “
split second”moesten handelen, met als uitgangspunt dat zij hun eigen leven niet meer dan noodzakelijk op het spel hoefden te zetten.
obvious line of inquiry”als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM.
om in alle gevallen” waarin door of onder gezag van de politie dodelijk geweld was gebruikt, een onderzoek in te stellen, is van onvoldoende gewicht. Afgezien van het feit dat een onderzoek nu juist dient ter vaststelling van de rechtmatigheid (vlg. 4.12), lag het bijzonder belang van het nader onderzoek in dit geval immers in het verkrijgen van opheldering van datgene wat onduidelijk was gebleven. De terechte en begrijpelijke bezorgdheid om de veiligheid van de mariniers, die door de Staat in dit verband wordt benadrukt, vormde naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende grond voor het afzien van enige vorm van verhoor van de mariniers. In de eerste plaats kan uit vaste rechtspraak van het EHRM (bijv. “Al Skeini and others vs. The United Kingdom”, 7 juli 2011, nr 55721/07, par. 64) worden afgeleid dat de onderzoeksverplichtingen ook gelden onder problematische veiligheidscondities. Voorts valt niet in te zien waarom niet ook destijds deze veiligheid in voldoende mate kon worden gewaarborgd door afscherming van onder meer persoonsgegevens en uiterlijke kenmerken van de mariniers. De rechtbank constateert dat veiligheidsredenen kennelijk ook niet in de weg hebben gestaan aan het laten uitvoeren van de reconstructie.
honest belief” bij de desbetreffende mariniers. Het verdient verder opmerking dat de algemene maatstaf die wordt gehanteerd bij de waardering van het bewijs, is of het (uiteindelijke) beschikbare bewijsmateriaal een redelijke mate van zekerheid geeft van de te bewijzen feiten en omstandigheden. Daarbij speelt ook de rechterlijke overtuiging een rol. De rechtbank memoreert in dit verband dat de rechter in het kader van de vraag naar het
honest beliefgeen onrealistisch hoge eisen dient te stellen aan het optreden van de mariniers (vgl. 4.11.3). Hierbij wordt overwogen dat de rechtbank daarmee bij deze stand van zaken niet het oordeel geeft dat volgens haar ook werkelijk onrechtmatig is gehandeld. Of dat zo is, hangt namelijk af van wat de getuigenverhoren opleveren.
Zij kon niet verder”, B 29, productie 4 Staat). Vervolgens is zij in ieder geval door revolverschoten en mogelijk ook door uzi-schoten geraakt, afgevuurd door (een) marinier(s) in de trein op korte afstand van de plek waar zij is aangetroffen, te weten de smalle gang naast de keuken in de restauratiecoupé. Eén van de revolverschoten was dodelijk en een ander revolverschot heeft [gijzelnemer 2] in het hoofd getroffen. Voorts staat tussen partijen niet ter discussie dat [gijzelnemer 2] zich niet (gewapenderhand) heeft verzet, dat er geen wapens in haar omgeving zijn aangetroffen en dat zij slechts gekleed was in een onderbroek en een hempje.
honest belief”). De omstandigheden waaronder [gijzelnemer 2] is gedood, zijn echter nog niet, althans onvoldoende, helder.
honest belief”kan in geval van [gijzelnemer 2] niet worden beantwoord op grond van slechts speculaties, of neutraler geformuleerd, gevolgtrekkingen daarover naar aanleiding van (uiterlijke) omstandigheden. Dit soort gevolgtrekkingen is in deze procedure door alle partijen naar voren gebracht. Zo is namens [eiser sub 2a] en [eiser sub 1b] kort gezegd naar voren gebracht dat het voor de mariniers uit aanvalsgroep 2 ten tijde van de beschieting van [gijzelnemer 2] duidelijk was dat zij ernstig gewond en ongewapend was en dat van haar geen enkel gevaar meer kon uitgaan ten opzichte van gegijzelden en mariniers. De Staat brengt juist tegenovergestelde gevolgtrekkingen naar voren (vgl. 2.44 pleitnota Staat).
De rechtbank is van oordeel dat de Staat ook met betrekking tot de dood van [gijzelnemer 2] in haar onderzoek daarnaar tekort is geschoten, nu ook het horen van de mariniers van aanvalsgroep 2 een “
obvious line of inquiry”was
.Zij zijn immers de enigen die (mogelijk) opheldering zouden kunnen verschaffen over de omstandigheden waaronder de schoten zijn gelost. De onder 4.54 opgenomen overwegingen van de rechtbank gelden ten aanzien van [gijzelnemer 2] onverkort. Daaraan voegt de rechtbank nog het volgende toe.
honest belief”van belang kunnen zijn, zoals vragen naar de wijze waarop de mariniers de situatie hebben ervaren en ingeschat. Daardoor voldoet de enkele conclusie op bladzijde 86 van het Archiefonderzoek: “
Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen dat [gijzelnemer 2] is doodgeschoten terwijl de mariniers zich ervan bewust waren dat zij geen gevaar meer voor hen was” niet in het kader van de beslissing die de rechtbank moet nemen. Daarbij komt dat de commissie het toegepaste geweld in het Archiefonderzoek niet expliciet (mede) aan de hand van de “
honest belief”-maatstaf heeft beoordeeld.
ofeen transcriptie hiervan in het geding te brengen.
alle bronnen die ten grondslag hebben gelegen aan het NFI-rapport” (vlg. 3.9 onder IX). Eisers hebben dit belang niet, althans onvoldoende toegelicht en in het bijzonder geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de vaststellingen die het NFI aan deze bronnen heeft ontleend. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de exhibitievordering een zogenaamde
fishing expeditionbetreft. Zo noemen eisers in dit verband slechts concreet de beelden van de reconstructie die door het NFI in het kader van het onderzoek zijn bekeken. Deze beelden hebben, blijkens de inhoud van het NFI-rapport, echter tot niet meer geleid dan de conclusie dat de gevechtshouding van de mariniers eruit bestond dat de machinepistolen en revolvers op heuphoogte zullen zijn gehouden, behoudens de noodzaak het wapen hoger te houden omdat over een persoon of object heengeschoten diende te worden; een gevechtshouding die ook in de destijds gebruikte handboeken werd beschreven. Deze niet opzienbarende conclusie komt niet of nauwelijks terug in de relevante (hierboven in dit vonnis aangehaalde) conclusies.
most fundamental provisions in the Convention”. Ook is in deze zaak artikel 13 EVRM door eisers aan de orde gesteld, in welk artikel het recht op een effectief rechtsmiddel (“
effective remedy”) is neergelegd, en genoemd artikel 6 EVRM. De rechtbank zal de vraag of het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gelet op alle omstandigheden van het geval, dan ook beoordelen met inachtneming van de uit artikelen 2, 6 en 13 van het EVRM voortvloeiende verplichtingen. Daarbij is het volgende van belang.
effective remedy”als bedoeld in artikel 13 EVRM in gevallen van (mogelijke) schendingen van artikel 2 EVRM (de rechtbank verwijst naar de overwegingen en citaten onder 4.15). Een “
effective remedy”brengt volgens het EHRM mee dat (i) een diepgaand en effectief onderzoek moet worden uitgevoerd, waarbij (ii) de nabestaanden toegang wordt geboden tot de onderzoeksprocedure voor zover dat gezien hun gerechtvaardigde belangen noodzakelijk is. De rechtbank wijst in dit verband ook op de Hugh Jordan-zaak, waarin het EHRM heeft geoordeeld:
“In all cases, however, the next-of-kin of the victim must be involved in the procedure to the extent necessary to safeguard his or her legitimate interests”(vgl. 4.14). Het verkrijgen van genoegdoening mag niet ongerechtvaardigd worden bemoeilijkt door handelingen of nalaten van de overheid (vgl. ook “Isayeva vs. Russia”, EHRM 24 februari 2005, nr. 57950100, par. 229). Het EHRM heeft in de Kaya-zaak voorts ten aanzien van artikel 13 EVRM verder bepaald dat, ook als er gerede twijfel bestaat of de overledene inderdaad onrechtmatig is gedood, en de beschuldigingen van de nabestaanden daaromtrent niet (algeheel) met bewijs zijn gestaafd, dit alles niet wegneemt dat die nabestaanden niettemin een “
arguable claim”kunnen hebben.
slechts (verjaren) door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden”), alsmede, zonder volledig te zijn, naar uitspraken van de Hoge Raad waarin deze gedachtegang leidend is. Bedoelde uitspraken hebben, ten gunste van de schuldeisers, geleid tot latere aanvangstijdstippen van de verjaringstermijn in zaken betreffende seksueel misbruik (HR 23 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2748), kindermishandeling (HR 25 juni1999 ECLI:NL:HR:1999:ZC2934), medische aansprakelijkheid (HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8168) en vervaltermijnen in het arbeidsrecht (HR 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5695). Voor uitspraken waarin een soortgelijke afweging is gemaakt bij het buiten toepassing laten van de verjaringstermijn omdat een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, verwijst de rechtbank naar het eerdergenoemde Schelde-arrest in een asbest zaak en de zaak Eternit (HR 28 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5634), in welke laatste zaak het beroep op artikel 6:2, tweede lid, BW níet is gehonoreerd, juist omdat de vordering eerder ingesteld had kunnen worden:
The Dutch Approach, luidende:
arguable claim”als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM over de artikelen 2 en 13 EVRM (vgl. 4.15), mede omdat door gebrek aan een voldoende effectief onderzoek onvoldoende zicht is ontstaan over wat zich precies in de trein heeft voorgedaan. Hierbij wordt overwogen dat de rechtbank daarmee bij deze stand van zaken niet het oordeel geeft dat volgens haar ook werkelijk onrechtmatig is gehandeld. Of dat zo is, hangt namelijk af van wat de getuigenverhoren opleveren.
Uit het voorgaande volgt voorts dat binnen een redelijke termijn nadat eisers in 2013 beschikking hadden gekregen over bedoelde bevindingen een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden, namelijk bij brief van de advocaat van eisers aan de Staat van 11 februari 2014.
Ik heb echter gezocht naar een mogelijkheid, om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de gerechtvaardigde verlangens van de ouders van de overledenen” (productie 7 Staat).
dat […] ouders in het algemeen gesproken, altijd een recht hebben om te weten wat de doodsoorzaak is geweest van hun kinderen op welke wijze deze ook zijn omgekomen.”
thorough and effective investigation” in te stellen, destijds de mariniers hadden moeten laten horen. Het feit dat de Staat dat toen heeft nagelaten, heeft eveneens tot gevolg dat zij dit aspect van het waarheidsvindingsargument in het kader van de verjaring niet met succes aan eisers kan tegenwerpen.
obvious line of inquiry”). Voorts wijst de rechtbank op de omstandigheid dat de Staat deze cruciale onderzoeksgegevens niet op enigerlei wijze met eisers als nabestaanden heeft gedeeld, ondanks hun gerechtvaardigd belang daarbij. Daarbij komt dat de nabestaanden bovendien op het verkeerde been zijn gezet door de (op een wezenlijk punt) onjuiste verklaring van regeringswege lange tijd ongerectificeerd te laten. Honorering van het beroep op verjaring levert onder deze omstandigheden de situatie op dat de weg naar de civiele rechter voor eisers wordt afgesneden, terwijl het zojuist bedoelde nalaten van de Staat eisers voorheen reeds ongerechtvaardigd heeft bemoeilijkt hun, mede ten gevolge van het tekortschietende onderzoek, verdedigbare claim gestalte te geven. In het licht van alle hierboven weergegeven overwegingen, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank in dit specifieke geval, waarin het recht op leven in het geding zou kunnen zijn, tot het oordeel dat het beroep van de Staat op verjaring dient te worden afgewezen omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Een ander oordeel zou zich, ook als de beoordelingsmarge van de Staat in ogenschouw wordt genomen, niet verhouden tot het in artikel 13 EVRM verankerde recht op een “
effective remedy”. Het beroep op verjaring van de Staat wordt dan ook verworpen.
stukken betreffende het afwijzend beslissen op een verzoek van de ouders van de overleden treinkapers om inzage van de sectierapporten en betreffende het gesprek dat directeur-generaal [F] van het Gerechtelijk Laboratorium na inzage van de sectierapporten met de ouders heeft gevoerd”, welke stukken zich onder inventarisnummer 192 (collectie Molukse acties) bevinden in het Nationaal Archief te Den Haag, waarvan de Staat overigens op 30 november 2016 nog een deel in het geding heeft gebracht. Daarbij weegt mee dat, gezien de gemotiveerde betwisting van de Staat, eisers onvoldoende aanknopingspunten hebben verschaft dat deze stukken mogelijk ook relevant zouden kunnen zijn bij het vaststellen van de toedracht van de dood van [gijzelnemer 1] en [gijzelnemer 2] . De terzake ingestelde exhibitievordering zal dan ook worden afgewezen.
de waarheid over hoe [gijzelnemer 1] en [gijzelnemer 2] om het leven zijn gekomen”, zoals zij ter zitting hebben verklaard. Zij stellen na eisvermindering verder dat zij materiële schade hebben geleden (bestaande in de weggevallen inkomsten in beider gezinnen als gevolg van het overlijden van [gijzelnemer 1] en [gijzelnemer 2] ). Daarnaast voeren zij aan ook immateriële schade te hebben geleden. Zij wijzen erop dat de schending door de Staat van artikel 2 EVRM meebrengt dat op de voet van artikel 13 EVRM vergoeding van immateriële schade voor de nabestaanden als remedie beschikbaar dient te zijn (“
appropriate relief”).
datzij daadwerkelijk schade heeft geleden (HR 13 juni 1981, NJ 1981, 185 m.nt. WHH).
appropriate relief”op grond van artikel 13 van het EVRM. Die appropriate relief zou mogelijk ook moeten bestaan in een geldelijke vergoeding van de ook door eisers gestelde immateriële schade en/of in toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht (vergelijk in dit verband HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:BK8146,
Chipshol/Staat). Ook hieraan zou de moeder van [gijzelnemer 1] mogelijk een recht op (immateriële) schadevergoeding kunnen ontlenen. De rechtbank wijst op het arrest “Kontrová vs Slovakia”, EHRM 31 mei 2007, nr.7510/04, par. 64.
5.De beslissing
woensdag 29 maart 2017;