ECLI:NL:RBDHA:2022:2748
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van exploitatievergunning voor een seksbedrijf wegens vermoedens van mensenhandel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan over de intrekking van de exploitatievergunning van Onroerende Goederen Maatschappij Zierico B.V. voor de uitoefening van een seksbedrijf. De burgemeester van Den Haag had op 2 oktober 2019 de vergunning ingetrokken voor de duur van zes maanden, omdat er aanwijzingen waren dat in het seksbedrijf een persoon tewerkgesteld was die slachtoffer was van mensenhandel. Eiseres, Zierico B.V., heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat de intrekking van de vergunning onterecht was en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van mensenhandel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op basis van meldingen van vermoedens van gedwongen prostitutie en rapportages van het Haags Economisch Interventie Team (HEIT) de vergunning terecht heeft ingetrokken. Eiseres voerde aan dat de intrekking in strijd was met de onschuldpresumptie en dat er geen concrete aanwijzingen waren voor mensenhandel. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester voldoende aanwijzingen had om de vergunning in te trekken, en dat de intrekking niet als een strafsanctie kon worden gekwalificeerd, maar als een bestuurlijke maatregel die gericht was op het beschermen van mogelijke slachtoffers van mensenhandel.
De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergunning voor de duur van zes maanden niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de burgemeester niet had gehandeld in strijd met het Handhavingsarrangement. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de burgemeester de verplichting had om te handelen in het belang van de bescherming van slachtoffers van mensenhandel.