ECLI:NL:RBDHA:2021:13679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
NL 20.8291 en NL 20.8292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Gambiaanse jongeren met PTSS en andere psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Gambiaanse jongeren, eiser I en eiser II, die om een verblijfsvergunning vroegen op basis van hun vrees voor vervolging in Gambia. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn afgewezen, omdat de asielrelazen van eisers niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de psychische problematiek van eisers, waaronder PTSS, een significante invloed heeft gehad op hun vermogen om coherente en consistente verklaringen af te leggen. De rechtbank heeft de iMMO-rapporten, die de psychische toestand van eisers documenteren, als deskundigenadviezen aangemerkt en heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze rapporten niet in aanmerking zijn genomen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen binnen tien weken. Tevens zijn de proceskosten van eisers, inclusief de kosten van het iMMO-onderzoek, toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de psychische gezondheid van asielzoekers en de impact daarvan op hun verklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht
Zaaknummers: NL20.8291 en NL20.8292
[V-Nummers]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaken tussen

[eiser 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] 2000, van Gambiaanse nationaliteit, eiser I
en

[eiser 2] ,

geboren op [geboortedatum 2] 2001, van Gambiaanse nationaliteit, eiser II
(hierna tezamen: eisers)
(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Procesverloop

Bij separate besluiten van 10 maart 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers van 27 september 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 van de Vw [1] in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft ook geweigerd eisers ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaald tijd te verlenen. Wel heeft verweerder aan eisers uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Op 15 januari 2020 heeft de rechtbank de beroepschriften van eisers ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Eisers zijn verschenen en bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Als tolk in de Engelse taal was aanwezig de heer M. Fayez. Verder waren ter zitting aanwezig [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eisers hebben – kort samengevat – het volgende relaas aan hun aanvragen ten grondslag gelegd. Eisers stellen dat zij samen met hun broer [naam broer] in januari 2015 zijn meegenomen door de politie, paramilitairen en soldaten naar de NIA [2] . Dit omdat hun vader ervan werd verdacht een rol te hebben gespeeld bij de staatsgreep van 30 december 2014 in Gambia. Eisers zijn vervolgens drie dagen vastgehouden en mishandeld door de NIA en weer vrijgelaten, zodra de NIA hun vader had gearresteerd. Toen eisers terugkwamen in hun huis merkten ze dat de mensen in de buurt opgewekt waren omdat hun vader was gearresteerd. De buurtbewoners zeiden dat eisers de volgenden zouden zijn die aan de beurt waren voor een arrestatie en gooiden daarbij stenen tegen het huis van eisers en bedreigden hen. Daarnaast konden eisers hun moeder en zus niet meer terugvinden.
Besluitvorming
2.1.
Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Betrokkenheid van de vader van eisers bij de staatsgreep en de daaruit voortvloeiende problemen.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig geacht. De betrokkenheid van de vader van eisers bij de staatsgreep en de problemen die daaruit voortvloeien, heeft verweerder echter niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder hebben eisers slechts summiere verklaringen afgelegd over de staatsgreep en kunnen zij hierover niets meer vertellen dan wanneer deze plaatsvond en dat deze niet succesvol was. Zij weten niet of hun vader daadwerkelijk een rol heeft gehad in de staatsgreep en hoe deze in zijn werk gaat. Over de periode dat zij zijn vastgehouden door de NIA hebben eisers volgens verweerder summier en tegenstrijdig verklaard. Zo verklaren eisers dat zij enkel weten wat zij bij de NIA hebben meegemaakt en verder weten eisers niets te vertellen over de NIA. Daarbij zijn de verklaringen van eisers voor wat betreft de bedreiging door de buren ook nog eens tegenstrijdig. Eisers hebben beiden aangegeven dat ze één keer persoonlijk zijn bedreigd door de mensen uit hun buurt op straat. Dit was toen ze naar de winkel gingen. Daarna zijn ze niet meer buiten geweest. [eiser 1] heeft echter ook verklaard dat hij bedreigd is met de dood toen ze thuiskwamen van de NIA. Dit zou betekenen dat eisers meer dan één keer persoonlijk zijn bedreigd. Verder leggen eisers summiere verklaringen af over het werk van hun vader.
2.2.
Ten aanzien van de overgelegde medische stukken van Stichting Centrum ’45 van 20 september 2019 stelt verweerder zich op het standpunt dat hierin geen aanleiding wordt gezien om aan te nemen dat eisers niet in staat waren om coherente en consistente verklaringen af te leggen over hun asielrelaas. De stukken van Stichting Centrum ’45 zijn volgens verweerder tegenstrijdig en de door eisers overgelegde iMMO [3] -rapporten voldoen niet aan alle vereisten uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] . Hieruit blijkt namelijk niet op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen van eisers om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Van het iMMO mag verlangd worden dat, voor zover standaard onderscheid niet mogelijk is, een op de persoon toegespitste beoordeling wordt verricht. Daarbij biedt een algemene constatering die niet verder gaat dan “dat sprake is van psychische problematiek ten tijde van de gehoren die zeker interfereerde met het vermogen om volledig, consistent en coherent te kunnen verklaren”, geen aanknopingspunten die het mogelijk zouden maken te bepalen van welke verklaringen wel en van welke verklaringen niet zou mogen worden uitgegaan. Eisers zouden op hoofdlijnen moeten kunnen verklaren over wat zij in Gambia hebben meegemaakt.
2.3.
Verweerder heeft de asielaanvraag daarom op grond van artikel 31, eerste lid van de Vw afgewezen als ongegrond. Niet gebleken is dat eisers te vrezen hebben voor vervolging, noch een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [5] . Zij kunnen niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag [6] . Eisers komen dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw. Eisers komen volgens verweerder ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM, het beleid ten aanzien van mensenhandel of op grond van 'humanitair tijdelijk'. Voor zover eisers betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met hun jonge leeftijd, stelt verweerder zich op het standpunt dat de belangen van het kind al een eerste overweging vormen bij de inrichting van het beleid voor alleenstaande minderjarigen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten. De stellingen van eisers zijn daarom getoetst aan het op eisers toepasselijke beleid. Deze toetsing heeft volgens verweerder niet geleid tot de conclusie dat eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3 van het IVRK [7] . Verweerder heeft bij het bestreden besluit wel voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw aan eisers toegekend, van 10 maart 2020 tot 20 september 2020, of tot het moment waarop op de ambtshalve beoordeling is beslist. Het besluit tot afwijzing van de aanvraag geldt daarom niet als terugkeerbesluit.
Standpunt eisers
3.1.
Eisers kunnen zich in de besluitvorming niet vinden en voeren daarbij het volgende aan. Voor wat betreft de medische stukken van Stichting Centrum '45 stellen eisers zich op het standpunt dat door verweerder niet wordt benoemd wat hierin tegenstrijdig is. Het feit dat er wel een beeld is geschetst van de traumatische gebeurtenissen en er tegelijkertijd wordt gezegd dat eisers nog maar beperkt kunnen spreken over hun ervaringen, is niet tegenstrijdig. Dat eisers (nog) maar beperkt kunnen spreken past juist in het algemene beeld van patiënten die regelmatig pas na geruime tijd in staat zijn te praten over traumatische ervaringen. Wat ‘geruime tijd' inhoudt is per geval anders.
3.2.
Daarnaast stellen eisers dat er ten onrechte geen waarde wordt gehecht aan de medische informatie van Stichting Centrum ’45. Er staat wel degelijk in de informatie welke klachten eisers ervaren en hoe die voortvloeien uit de diagnoses. Zo lijden eisers onder andere aan slaapproblemen, nachtmerries en concentratieproblemen. De diagnose is daarbij PTSS [8] , een rouwstoornis en een depressieve stoornis. De stelling van verweerder dat niet blijkt welke klachten eisers concreet ervaren is dan ook onvoldoende gemotiveerd.
3.3.
Volgens eisers heeft verweerder tijdens de beoordeling en besluitvorming te weinig rekening gehouden met de medische informatie die is overgelegd. Het gaat daarbij niet enkel om de gehoren, maar ook hoe de verklaringen vervolgens zijn gewogen. Er wordt door verweerder niet gekeken naar de traumatische ervaringen en de gevolgen die dat heeft voor de wijze van verklaren door eisers. Hierbij heeft verweerder in het geheel niet meegenomen dat eisers op het moment dat de gebeurtenissen plaatsvonden erg jong waren. Zij beroepen zich in dit kader ook op de recente iMMO-rapporten, waaruit blijkt dat degeconstateerde psychische gezondheidstoestand van eisers ten tijde van de gehoren beperkingen heeft gegeven die zeker hebben geïnterfereerd met het compleet, coherent en consistent verklaren door eisers.
3.4.
Verweerder heeft zich volgens eisers bovendien ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij summier en tegenstrijdig hebben verklaard. Eisers hebben, in tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt, juist wel uitvoerig verklaard over de definitie van een staatsgreep. Daarbij hebben zij aangegeven dat het niet gebruikelijk was dat hun vader informatie met hen deelde en dat dit, gezien zijn functie, juist gevaarlijk zou kunnen zijn. Eisers betwijfelen of dit anders zou zijn bij Nederlandse kinderen met een ouder met een belangrijke functie. Ten aanzien van de algemene informatie over de NIA wordt door eisers nogmaals gewezen op het feit dat daarover erg weinig bekend is en dat zij daarover zoveel mogelijk hebben verteld. Specifiek ten aanzien van [eiser 1] wordt opgemerkt dat hij ten aanzien van de doodbedreigingen reeds heeft uitgelegd dat hij niet meer wist hoeveel mensen het precies waren en dat ‘Junglers’ hetzelfde betekent als moordenaars. Daarop is onvoldoende gereageerd in het bestreden besluit.
Beoordeling rechtbank
4.1.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling in zijn uitspraken van 27 juni 2018 heeft overwogen dat indien in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, verweerder hieraan niet voorbij kan gaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en of het onderzoeksformulier van de FMMU [9] daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Voorts is vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de iMMO-rapporten die in deze zaak zijn overgelegd moeten worden aangemerkt als deskundigenadviezen. De rechtbank dient te beoordelen of de iMMO-rapporten, voor zover zij betrekking hebben op het vermogen van eisers om consistent en coherent te verklaren, voldoen aan de vereisten zoals die voortvloeien uit de hiervoor genoemde uitspraken.
4.3.
Uit de iMMO-rapporten blijkt het volgende. Eisers voldoen op basis van de resultaten op de vragenlijsten aan alle criteria voor PTSS en hebben daarnaast een depressieve- en rouwstoornis. Naast deze klachten hebben eisers last van prikkelbaarheid, wantrouwen en een continue spanning. Eisers hebben tevens ernstige klachten die verband houden met de aanwezigheid van psychopathologie. Hiervan staan somatische klachten als pijn op de borst, depressieve klachten, angstklachten en concentratieproblemen op de voorgrond. Daarnaast is sprake van een slecht zelfbeeld met gevoelens van schuld en uitzichtloosheid. De inhoud en het verloop van de klachten en verschijnselen beoordeelt het iMMO als typerend voor het gestelde ondergane geweld in eisers hun land van herkomst. De geconstateerde psychische gezondheidstoestand van eisers ten tijde van de gehoren heeft beperkingen gegeven die zeker hebben geïnterfereerd met het compleet, coherent en consistent verklaren. Het iMMO merkt daarbij als uitzonderlijk geval op dat eisers zich in de adolescentiefase bevonden, zowel tijdens de gestelde ingrijpende gebeurtenissen als tijdens de gehoren.
4.4.
Uit de rapporten volgt verder dat het iMMO uitvoerig onderzoek heeft gedaan door middel van anamnese, tests en medische stukken en al deze relevante informatie heeft betrokken bij zijn conclusies. Zo heeft het iMMO de Bourdon-Wiersma-test gedaan voor het vaststellen van problemen in de concentratie, de PTSS Checklist voor de DSM [10] -5 (PCL-5) voor het vaststellen van klachten die samenhangen met eventuele PTSS en de Brief Symptom Inventory voor het meten van symptomen van psychopathologie voor volwassenen gebruikt. Voor dit deel van het onderzoek is aansluiting gezocht bij de Richtlijn voor Psychiatrisch Onderzoek voor Volwassenen van de Commissie Kwaliteitszorg van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. [11] Op basis daarvan heeft het iMMO de medische en psychische beperkingen van eisers vastgesteld. Daarnaast heeft het iMMO bij zijn conclusies aangesloten bij de beoordelingswijze van het MAPP. [12] [13] Dit is ook conform het Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment van de Verenigde Naties. [14] De Afdeling heeft deze werkwijze van het iMMO in zijn uitspraken van 27 juni 2018 correct en zorgvuldig bevonden en de rechtbank oordeelt dat ook in de onderhavige zaak geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de wijze waarop de iMMO-rapporten tot stand zijn gekomen. Het iMMO heeft bovendien duidelijk gemaakt op welke gegevens en onderzoeken de conclusies zijn gebaseerd en dat die onderzoeken zijn verricht door deskundigen. Gelet op de onderbouwing in de iMMO-rapporten is de rechtbank dan ook van oordeel dat daarin op concludente en inzichtelijke wijze is geconcludeerd dat de medische problematiek van eisers ten tijde van de gehoren zeker interfereerde met hun vermogen om consistent en coherent te verklaren.
4.5.
Verder vermeldt het iMMO, onder verwijzing naar de leeswijzers, dat het, uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, vanuit wetenschappelijk oogpunt onmogelijk is te voldoen aan het vereiste van de Afdeling om aan te kunnen geven op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Daarbij stelt de rechtbank met betrekking tot het onderdelenvereiste vast, dat het iMMO haar stelling dat het wetenschappelijk niet mogelijk is aan te wijzen op welke onderdelen iemand wel of niet kan verklaren, onderbouwt met uitgebreide verwijzingen naar wetenschappelijke onderzoek en artikelen over psychische problematiek, de werking van het geheugen en het vermogen te kunnen verklaren. Voorts stelt de rechtbank vast dat deze stelling van het iMMO in de door verweerder genoemde uitspraken van de Afdeling niet is betrokken.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat in het licht van hetgeen is overwogen met betrekking tot de iMMO-rapporten en de daarbij behorende leeswijzers, verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de iMMO-rapporten de tegenwerpingen in de bestreden besluiten niet aantast en het als steunbewijs terzijde kan worden geschoven. Daarom had het op de weg van verweerder gelegen om een medisch deskundige op de iMMO-rapporten te laten reageren, wat niet is gebeurd. Het feit dat verweerder geen medisch deskundige heeft ingeschakeld, betekent dat hij gehouden is om nader te motiveren waarom hij eisers hun relaas ondanks de bevindingen in de iMMO-rapporten toch ongeloofwaardig acht.
4.7.
Verweerder stelt in dit verband dat eisers in ieder geval over de staatsgreep en de gevangenschap door de NIA in Gambia op hoofdlijnen zouden moeten kunnen verklaren. Volgens verweerder mag immers van een “geschoolde jongvolwassen man worden verwacht dat hij meer kan verklaren over de reden van vertrek uit zijn land van herkomst”. Vanwege het summier en oppervlakkig verklaren over de staatsgreep en de NIA komt verweerder tot de conclusie dat de verklaringen over de vader en zijn betrokkenheid bij de staatsgreep om die reden al ongeloofwaardig zijn. En dit doet volgens verweerder vervolgens weer afbreuk aan de verklaringen die eisers hebben afgelegd over de doodsbedreigingen door burgers. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het trekken van deze conclusies onvoldoende oog heeft gehad voor de jonge leeftijd van eisers ten tijde van de gebeurtenissen, alsmede de psychische problemen die de deskundigen hebben geconstateerd. Immers, het iMMO benadrukt in zijn rapportages dat eisers zich in de adolescentiefase bevonden, zowel ten tijde van de gestelde ingrijpende gebeurtenissen als tijdens de gehoren en geeft daarbij een beschrijving van de wijze waarop het autobiografisch geheugen zich ontwikkelt. Het vermogen om een ‘levensverhaal’ te construeren wordt pas laat in de adolescentie of tijdens de jong volwassenheid (begin 20) bereikt. Het iMMO concludeert dat zowel de jonge leeftijd van eisers als de vastgestelde medische problematiek beperkingen hebben gegeven die zeker hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Niet goed te begrijpen is hoe verweerder, zonder hierover zelf een deskundige te raadplegen, dan tot de constatering komt dat van eisers op dit punt meer verwacht zou mogen worden.
5.1.
De rechtbank merkt, nog los van wat het iMMO heeft geconcludeerd over de beperkingen in het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, het volgende op. Verweerder noemt in zijn voornemen en in het bestreden besluit een aantal onderdelen waarop eisers tegenstrijdig zouden hebben verklaard. Zo zouden de verhalen van eisers over de ondervraging door NIA volgens verweerder “sterk” van elkaar afwijken. Verweerder komt tot deze conclusie, omdat [eiser 1] zou hebben verklaard dat zij op de tweede dag zijn ondervraagd, terwijl dit volgens [eiser 1] op de eerste dag zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank deelt niet de conclusie van verweerder dat reeds hierom sprake zou zijn van een sterke afwijking van de relazen die niet verklaarbaar is. Het gaat immers om een gebeurtenis die jaren geleden heeft plaatsgevonden, toen eisers pas 14 jaar oud waren. [eiser 1] geeft aan het begin van het gehoor ook aan dat hij moeite heeft met data, het lukt hem niet die te produceren. Maar ook de door verweerder geconstateerde “sterke afwijking” ziet de rechtbank niet. Beiden vertellen dat zij er drie dagen zijn geweest en dat ze de derde dag, nadat ze zijn mishandeld en hun vader naar de NIA is gekomen, zijn vrijgelaten. Volgens [eiser 1] zijn er de eerste dagen vragen gesteld over hun vader en waar hij was. Verderop in het relaas vertelt hij dat hij op de eerste dag bij de ondervraging hoorde dat zijn vader betrokken zou zijn geweest bij de staatsgreep. [eiser 1] vertelt in zijn vrije relaas dat ze werden meegenomen door de NIA, dat ze erg bang waren, huilden en dat hen allerlei dingen werden gevraagd. Verderop in het gehoor vertelt hij dat de dag nadat ze waren opgepakt de mannen hen dingen begonnen te vragen. Verweerder heeft hier niet op doorgevraagd, zodat niet duidelijk is of er wel echt sprake is van een tegenstrijdigheid.
5.2.
Een andere tegenstrijdigheid die verweerder noemt gaat over hoe vaak eisers op straat zijn geweest nadat zij terug zijn gekomen van de NIA en hoe vaak zij zijn bedreigd. Volgens verweerder valt uit de verklaring van [eiser 1] , dat hij ook met de dood bedreigd is toen ze thuiskwamen, af te leiden dat zij meer dan één keer zijn bedreigd, en niet maar één keer, zoals hij eerder verklaarde en zoals zijn broer ook heeft verklaard. Ook zou de verklaring van [eiser 1] , dat ze soms geld van hun broer kregen om eten te komen, betekenen dat ze meer dan één keer naar buiten zijn geweest. De rechtbank ziet hierin niet de tegenstrijdigheid die verweerder concludeert, waardoor het relaas op dit punt ongeloofwaardig zou zijn. Hoewel het inderdaad zo is dat [eiser 1] het eerst heeft over “als we buiten kwamen”, zegt hij verderop in het gehoor onomwonden dat hij maar één keer buiten is geweest, dat hij toen bedreigd is en hij daarom nooit meer naar buiten is gegaan. Maar ook thuis merkte hij dat de mensen zich dreigend gedroegen, omdat ze met stenen naar hun huis gooiden. Daardoor durfden ze niet meer naar buiten. De rechtbank leidt hieruit af dat beide jongens het hebben gehad over 1x naar buiten gaan om eten te halen en bedreigingen op het moment dat ze buiten waren, maar ook dat zij werden bedreigd als zij in hun huis waren, doordat er stenen werden gegooid. Beiden geven aan dat ze na die ene keer binnen zijn gebleven, omdat ze niet meer naar buiten durfden. Wat opvalt is dat de begeleider van eisers, die bij het gehoor van [eiser 1] aanwezig was, ingrijpt op het moment dat de tolk het heeft over “als we buiten kwamen de mensen soms kwamen en dingen zeiden”. Als de begeleider aangeeft dat hij denkt dat er in de vertaling iets verloren is gegaan, merkt de gehoormedewerker op dat dit later kan worden aangevuld. Verderop in het gehoor meldt [eiser 1] dat hij maar één keer buiten is geweest en daarna niet meer durfde. Dat dit vervolgens door verweerder wordt genoemd als tegenstrijdigheid in de verklaring van [eiser 1] en zijn relaas hierdoor op dit punt ongeloofwaardig zou zijn, volgt de rechtbank dan ook niet.
5.3.
De rechtbank begrijpt ten slotte niet de volgende opmerking van verweerder in het bestreden besluit [15] , naar aanleiding van de zienswijze, over de doodsbedreigingen door burgers: “in het voornemen is wellicht niet gemotiveerd waaruit blijkt dat de verklaringen van betrokkene vaag en inconsistent zijn. Betrokkene licht echter ook niet toe
waaruit blijkt dat zijn verklaringen niet vaag en inconsistent zijn.”. Dit lijkt de rechtbank een omgekeerde volgorde van redeneren te zijn en een niet te volgen motivering. Dat, zoals verweerder zegt, eisers bevestigen dat hun verklaringen op dit punt inconsistent zijn, volgt de rechtbank evenmin. Dit wordt door eisers juist nadrukkelijk bestreden in de zienswijze. Ook op dit punt is sprake van een onzorgvuldigheid en motiveringsgebrek.
5.4.
Voor wat betreft de overige verblijfsgronden zoals genoemd in deze uitspraak onder 2.3 heeft verweerder volstaan met uitsluitend algemene overwegingen waarom deze niet tot verblijf kunnen leiden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierbij ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan alle (overige) door eisers genoemde omstandigheden met betrekking tot hun vlucht uit Gambia, hun verblijf in Libië en Italië, wat hen aldaar zou zijn overkomen, alsmede de gevolgen hiervan voor hun privéleven en gezondheid. Ook op dit punt is sprake van een motiveringsgebrek.
Conclusie
6. Gelet op het bovenstaande zijn de beroepen gegrond en vernietigt de rechtbank de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De overige gronden behoeven geen nadere bespreking.
7. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
Proceskostenveroordeling
8. Eisers hebben de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van het door het iMMO verrichte medische onderzoek. Het gaat volgens de facturen van
23 september 2020 om een bedrag van € 10.500,- ( 2x € 5.250,-).
9. De rechtbank overweegt dat het bedrag van de kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Bpb [16] wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat voor het opstellen van een iMMO-rapport in strafzaken geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken geldt dan een uurtarief van € 121,95 per uur. Gelet op de overgelegde facturen zou met het opstellen van een iMMO-rapport (€ 5.250,- : € 121,95) ongeveer 43 uur gemoeid zijn. Gelet op de werkzaamheden die gemoeid zijn met het opstellen van de iMMO-rapporten, zoals dat blijkt uit de werkwijze zoals omschreven in de “Leeswijzer bij iMMO-rapportages”, komen de door eisers overgelegde facturen de rechtbank niet onredelijk voor. Nu het laten opmaken van de iMMO-rapporten redelijk was en de iMMO-rapporten aanleiding hebben gegeven tot gegrondverklaring van de beroepen, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Eisers komen in aanmerking voor vergoeding van de kosten van hun in de procedure ingebrachte iMMO-rapporten tot een bedrag van € 10.500,-.
10.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Naar het oordeel van de rechtbank dienen beide zaken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb te worden aangemerkt. Dit omdat in beide zaken de primaire besluiten en de bestreden besluiten zaken gelijkluidend zijn, de gemachtigde van eisers in beide zaken een gelijkluidend beroepschrift heeft ingediend en beide zaken in beroep gevoegd ter zitting zijn behandeld. Dit heeft tot gevolg dat deze zaken, voor wat betreft de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase, moeten worden beschouwd als één zaak. Laatstgenoemde kosten komen dan ook maar één keer voor vergoeding in aanmerking, waarbij conform het Bpb, bij twee samenhangende zaken, een wegingsfactor van 1 dient te worden gehanteerd.
10.2.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Bpb voor deze zaak vast op
€ 1.496,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
10.3.
De proceskosten bedragen in totaal dus € 11.996,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 11.996,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.M. Schilder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.National Intelligence Agency.
3.Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
4.Verweerder verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2084, ECLI:NL:RVS:2018:2085 en ECLI:NL:RVS:2018:2086.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
7.Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
8.Post Traumatische Stressstoornis.
9.De Forensisch Medische Maatschappij Utrecht.
10.Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders.
11.iMMO-rapport, paragraaf 4.
12.Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen.
13.iMMO-rapport, paragraaf 7.
14.Istanbul Protocol (IP)
15.Pagina 4 van het bestreden besluit
16.Besluit proceskosten bestuursrecht.