ECLI:NL:RBDHA:2022:1854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake OVW-periodieken en afwijzing door de korpschef van politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiseres, die in beroep ging tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van een eerder besluit van 16 december 2014. Dit eerdere besluit betrof de toekenning van Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW-periodieken) aan een groep medewerkers, waaronder eiseres. Eiseres stelde dat zij het besluit van 16 december 2014 nooit had ontvangen, waardoor zij niet in staat was om bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan aannemelijk had gemaakt dat het besluit wel degelijk was verzonden naar het juiste adres van eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. Het herzieningsverzoek werd afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek door verweerder terecht was, omdat het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststond en er geen aanleiding was om dit besluit te herzien. Eiseres had weliswaar een groot gevoel van oneerlijkheid en verdriet, maar dit was niet voldoende om het bestreden besluit als evident onredelijk te kwalificeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4767

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: L. Lammers en mr. R.M. Arts).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot herziening van het besluit van 16 december 2014 afgewezen en is het verzoek duuraanspraak per datum aanvraag toegekend.
Bij besluit van 4 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Een collega van de gemachtigden van verweerder was toehoorder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 9 april 2018 heeft mr. [A] ( [A] ) voor een groep medewerkers, waaronder eiseres, aan verweerder verzocht om terug te komen van de besluiten van 16 december 2014 (herzieningsverzoek). De besluiten van 16 december 2014 gaan over de eventuele aanspraken op periodieken Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW-periodieken) en de (na)betaling daarvan als gevolg van de overgang naar het LFNP per 1 januari 2012. In dit herzieningsverzoek heeft [A] met betrekking tot de aanspraak op OVW-periodieken voor deze groep medewerkers ook een ‘aanvraag toekenning duuraanspraak’ (verzoek duuraanspraak) gedaan.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het herzieningsverzoek van eiseres afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 december 2014 zodat dit besluit in rechte vast staat. Volgens verweerder is er geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor een herziening en een ander standpunt dan in het besluit van 16 december 2014.
Naar aanleiding van het verzoek duuraanspraak heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf 9 april 2018 aanspraak maakt op OVW-periodieken als ware aan haar functie 24 of meer OVW-punten toegekend. Bij het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt en verklaart het bezwaar van eiseres ongegrond.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Het moet verweerder na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
20 augustus 2020 [1] duidelijk zijn dat de groep medewerkers en generalisten binnen de Intelligence aanspraak maakte en maakt op OVW-periodieken. Het is oneerlijk om dat alleen met terugwerkende kracht toe te kennen aan de collega’s die bezwaar en beroep ingesteld hebben tegen het besluit van 16 december 2014. Eiseres en haar collega’s hebben allemaal hetzelfde werk gedaan.
Eiseres heeft het besluit van 16 december 2014 ook niet ontvangen zodat zij niet in staat was een rechtsmiddel in te dienen.
Vanaf mei 2021 staat er ineens een bezwaarclausule onder aan de loonstrook. Daarmee lijkt verweerder toe te geven dat er in het verleden mogelijk zaken niet goed gelopen zijn.
Bij eiseres heerst een groot gevoel van verdriet en oneerlijkheid, helemaal aangezien het om een aanzienlijk bedrag gaat dat zij is misgelopen. Er is geen sprake van goed werkgeverschap.
Wat is het oordeel van de rechter?
4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het herzieningsverzoek heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De rechtbank moet dan eerst beoordelen of het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststaat.
Als een geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. [2] De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarin is geslaagd. Verweerder heeft daarbij mogen wijzen op het Excel bestand waar alle geadresseerden van de brief van 16 december 2014 opgenomen zijn. De naam en het juiste adres van eiseres komen in dat bestand voor. Ook is op het besluit een verzenddatum te zien en is sprake van een deugdelijke verzendadministratie. Verder is niet gebleken van problemen bij de verzending van poststukken rond die tijd. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te weerleggen. Hiertoe is niet vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat het besluit niet op haar adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van hetgeen zij aanvoert, de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Als eiseres hierin slaagt, dan zal verweerder nader bewijs moeten leveren van de ontvangst van het besluit. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hierin niet is geslaagd. Zij stelt namelijk alleen dat zij het besluit nooit ontvangen heeft. Hierin ziet de rechtbank geen grond voor redelijke twijfel.
5. Daarnaast heeft verweerder in het verweerschrift gewezen op de omstandigheid dat eiseres wel gevraagd heeft om herziening van het besluit van 16 december 2014. Dat impliceert dat eiseres bekend was met dit besluit. Anders had eiseres kunnen vragen om toezending van dat besluit.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het feit dat eiseres om herziening heeft gevraagd van het besluit van 16 december 2014 impliceert dat zij dit besluit heeft ontvangen en dat dit besluit, in lijn hiermee, inmiddels in rechte vaststaat. Met een herzieningsverzoek wordt immers beoogd dat het bestuursorgaan terugkomt op een in rechte onaantastbaar geworden besluit. Indien eiseres meende dat zij het besluit van 16 december 2014 nooit had ontvangen, dan had [A] namens haar in zijn brief van 9 april 2018 verweerder moeten verzoeken het besluit van 16 december 2014 alsnog aan eiseres toe te zenden en/of daartegen namens haar bezwaar moeten maken. Maar dat is niet gebeurd. Dat het herzieningsverzoek niet door eiseres zelf maar door haar gemachtigde is ingediend maakt dit niet anders. De handelingen van haar gemachtigde komen immers voor rekening en risico van eiseres.
6. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststaat. Het herzieningsverzoek van eiseres van 9 april 2018 strekt ertoe dat zij verzoekt aan verweerder om terug te komen van dat besluit. Een herzieningsverzoek dient hetzelfde te worden beoordeeld als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
De rechtbank oordeelt dat verweerder het herzieningsverzoek onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft kunnen afwijzen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de hiervoor genoemde uitspraak van 20 augustus 2020 waarin de hoogste bestuursrechter oordeelde dat aan de functies generalist en medewerker Intelligence ten onrechte minder dan 24 OVW-punten zijn toegekend, niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. Nieuwe rechtspraak is immers geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. [3] Verweerder hoefde in deze uitspraak dan ook geen aanleiding te zien het besluit van 16 december 2014 te herzien.
7. Ook zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [4] Bij deze beoordeling ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk dan wel onjuist is. Vereist is dat wat eiseres heeft aangevoerd kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. [5] Gelet op wat eiseres heeft aangevoerd is van een dergelijk uitzonderlijk geval geen sprake. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiseres vanaf
9 april 2018 aanspraak maakt op OVW-periodieken als ware aan haar functie 24 of meer OVW-punten toegekend. Dat eiseres een groot gevoel van oneerlijkheid en verdriet ervaart, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat sprake is van een uitzonderlijk geval. Het beginsel van rechtszekerheid weegt in dit geval volgens de rechtbank zwaarder. Ook de omstandigheid dat verweerder is overgegaan tot het opnemen van een rechtsmiddelenclausule onderaan de loonstroken maakt niet dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, is de keuze om de rechtsmiddelenclausule op te nemen ingegeven door goed werkgeverschap. Dat maakt niet dat de loonstroken voorheen onrechtmatig waren. Tot slot merkt de rechtbank op dat het toepassen van coulance een aangelegenheid is die is voorbehouden aan verweerder. Het is niet aan de rechtbank om voor verweerder te bepalen dat een bepaald geval zich daartoe leent.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1961.
2.Zie punt 4.4. van de uitspraak van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4206.
3.Zie punt 4.8 van de uitspraak van de CRvB van 17 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2204.
4.Zie punt 4.2 van de uitspraak van de CRvB van 2 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1317.
5.Zie punt 4.4 en 4.5 van de uitspraak van de CRvB van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3548.