In deze zaak heeft eiseres op 14 september 2021 een asielaanvraag ingediend. Op 15 maart 2022 heeft zij verweerder in gebreke gesteld, omdat er niet tijdig op haar aanvraag is beslist. Verweerder heeft op 14 april 2022 de asielaanvraag ingewilligd, waardoor eiseres een verblijfsvergunning asiel voor vijf jaar heeft gekregen. Eiseres heeft echter beroep ingesteld tegen de beoordeling van haar asielaanvraag, omdat zij meent dat zij ook recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen procesbelang heeft bij deze beoordeling, omdat zij reeds een verblijfsvergunning heeft verkregen.
Daarnaast heeft eiseres beroep ingesteld tegen de vaststelling van een bestuurlijke dwangsom voor het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen dwangsom heeft verbeurd, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is. Eiseres heeft aangevoerd dat deze wet in strijd is met het Unierecht, maar de rechtbank heeft dit afgewezen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres tegen de beoordeling van haar asielaanvraag niet-ontvankelijk is en het beroep tegen de bestuurlijke dwangsom ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.