ECLI:NL:RBDHA:2022:15091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.6477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en vaststelling van een bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiseres op 14 september 2021 een asielaanvraag ingediend. Op 15 maart 2022 heeft zij verweerder in gebreke gesteld, omdat er niet tijdig op haar aanvraag is beslist. Verweerder heeft op 14 april 2022 de asielaanvraag ingewilligd, waardoor eiseres een verblijfsvergunning asiel voor vijf jaar heeft gekregen. Eiseres heeft echter beroep ingesteld tegen de beoordeling van haar asielaanvraag, omdat zij meent dat zij ook recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen procesbelang heeft bij deze beoordeling, omdat zij reeds een verblijfsvergunning heeft verkregen.

Daarnaast heeft eiseres beroep ingesteld tegen de vaststelling van een bestuurlijke dwangsom voor het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen dwangsom heeft verbeurd, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is. Eiseres heeft aangevoerd dat deze wet in strijd is met het Unierecht, maar de rechtbank heeft dit afgewezen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres tegen de beoordeling van haar asielaanvraag niet-ontvankelijk is en het beroep tegen de bestuurlijke dwangsom ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.6477
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C. Verbaas).

Procesverloop

Eiseres heeft op 14 september 2021 een asielaanvraag ingediend. Op 15 maart 2022 heeft zij verweerder in gebreke gesteld, omdat niet tijdig op haar aanvraag is beslist.
Verweerder heeft op 14 april 2022 beslist op de aanvraag van eiseres. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de zaak NL22.5550, plaatsgevonden op 25 augustus 2022. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 14 april 2022 beslist op de asielaanvraag van eiseres. Verweerder heeft daarin de asielaanvraag van eiseres ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiseres is daarmee in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor de duur van 5 jaar. Verweerder heeft in het besluit de relevante elementen nationaliteit, identiteit en herkomst en de algemene situatie in Syrië geloofwaardig geacht en gedwongen rekrutering door het Koerdische leger niet geloofwaardig geacht. Omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij verdragsvluchteling is op grond van haar persoonlijke feiten en omstandigheden komt zij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Tot slot heeft verweerder vastgesteld dat er geen dwangsom is
verbeurd. De door eiseres ingediende ingebrekestelling is geldig en er is te laat beslist, maar vanwege de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen is er geen sprake van een dwangsom.
Asielrelaas
2. Eiseres voert als eerste aan dat zij ten onrechte geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw heeft verkregen. Eiseres kan zich niet vinden in de conclusie dat haar relaas over rekrutering door de Koerden niet geloofwaardig is geacht, omdat verweerder dit niet heeft gemotiveerd. Het besluit is daarom onzorgvuldig.
3. De rechtbank ziet zich, voordat zij toe kan komen aan een inhoudelijk beoordeling van deze beroepsgrond van eiseres, allereerst voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft voor dit onderdeel van haar beroep. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Met de door verweerder aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw heeft zij het doel van de procedure reeds bereikt. Daarom heeft zij geen belang bij de beoordeling van het beroep op dit punt. Er is daar alleen sprake van als eiseres in een gunstigere positie zou kunnen komen.1 Een wijziging van de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd leidt daar niet toe.2 Hierbij is van belang dat in de Nota van Toelichting bij het Besluit van 10 juli 2015 tot wijziging van onder andere het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn) (blz. 37; Stb. 2015, 294) staat dat de wetgever heeft beoogd dat zal blijven gelden dat in de situatie dat het besluit een motivering over de a- grond bevat, geen belang bestaat om door te procederen over de vraag of verweerder terecht heeft aangenomen dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een
verblijfsvergunning op de a-grond, maar dat de vreemdeling over de juiste inwilligingsgrond kan procederen als de intrekking of weigering daadwerkelijk plaatsvindt. Het bestreden besluit wordt daarom niet in rechte onaantastbaar, voor zover daarin ligt besloten dat geen aanspraak bestaat op een asielvergunning op de a-grond.3 Verweerder heeft het voorgaande op de zitting bevestigd. Eiseres heeft gelet op het voorgaande geen belang bij het door haar ingestelde beroep tegen de geloofwaardigheidsbeoordeling van haar asielrelaas.
Vaststelling van de dwangsom
4. Eiseres heeft verder gronden gericht tegen de vaststelling van de hoogte van de dwangsom voor het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Op de zitting is besproken of eiseres nog gronden kan indienen hiertegen, omdat zij haar eerder ingediende beroep niet tijdig met zaaknummer NL22.5550 heeft ingetrokken met een verzoek om proceskostenveroordeling. Eiseres heeft toegelicht dat haar gronden alleen zien op de vaststelling van de hoogte van de dwangsom. Verweerder verzet zich niet tegen een behandeling van deze gronden. De rechtbank gaat daarom over tot een beoordeling van de beroepsgronden op dit punt.
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 18 januari 2017, (ECLI:NL:RVS:2017:137).
2 ABRvS, 28 maart 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE1168.
3 ABRvS, 13 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1625.
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom aan haar heeft toegekend. Verweerder heeft hierbij in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld, omdat in nareiszaken wel dwangsommen worden toegekend als niet tijdig is beslist. Nareiszaken eindigen eveneens in een asielvergunning en de beslistermijn is ook 6 maanden. Verder zijn nareiszaken ook vergelijkbaar met asielzaken omdat bij allebei een samenwerkingsverplichting geldt voor verweerder. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND is verder in strijd met het Unierecht en daarom onverbindend. Eiseres verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch4 en van de ABRvS, van 6 juli 20225. Omdat er op dit moment geen alternatief is voor de bestuurlijke dwangsom, staat artikel 47 van het Handvest in de weg aan het afschaffen hiervan. Dat eiseres beroep kan instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit in de asielprocedure is onvoldoende, mede gelet op de lange doorlooptijden bij rechtbanken. Zonder bestuurlijke dwangsom heeft eiseres geen effectief rechtsmiddel om verweerder op korte termijn na overschrijding van de beslistermijn tot beweging te dwingen.
6. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4.17 tot en met 4.19 van de Algemene wet bestuursrecht (die deel uitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 augustus 20226 is geoordeeld dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest. De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden omdat er in asielzaken geen dwangsom wordt verbeurd en in nareiszaken wel, omdat deze zaaksoorten fundamenteel van elkaar verschillen. Zo is het doel van een asielvergunning het verlenen van internationale bescherming, terwijl het doel van een nareisvergunning gezinshereniging is. Ook verschillen de procedures van elkaar, zo heeft verweerder toegelicht dat bij asielzaken meer onderzoek moet worden verricht en er vaker gehoren plaatsvinden ten opzichte van nareiszaken. Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden van eiseres niet en kan de rechtbank niet vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Het beroep ten aanzien van het vaststellen van de bestuurlijke dwangsom is ongegrond.
7. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres tegen de beoordeling van haar asielaanvraag niet-ontvankelijk is. Het beroep tegen het vaststellen van de bestuurlijke dwangsom is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de beoordeling van de asielaanvraag niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het vaststellen van de bestuurlijke dwangsom ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.