Uitspraak
15 april 1994.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 1994 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door een meerderjarig kind, aangeduid als [eiseres], tegen de stichting Valkenhorst. De zaak draait om de vraag of Valkenhorst verplicht is om aan [eiseres] informatie te verstrekken over haar biologische vader, die door haar moeder aan de stichting was toevertrouwd. De achtergrond van de zaak ligt in de situatie waarin [eiseres] als buitenechtelijk kind in 1935 geboren is in een instelling voor ongehuwde moeders, genaamd 'Moederheil', die later door Valkenhorst is overgenomen.
[Eiseres] had in 1990 de stichting gedagvaard om inzage te krijgen in de gegevens die betrekking hebben op haar afstamming. De Rechtbank te Breda had in 1991 de stichting veroordeeld om bepaalde gegevens te verstrekken, maar dit vonnis werd in hoger beroep door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bekrachtigd. [Eiseres] ging vervolgens in cassatie, waarbij de Advocaat-Generaal pleitte voor vernietiging van het arrest van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het recht van [eiseres] om te weten wie haar vader is, voortvloeit uit het algemeen persoonlijkheidsrecht en dat dit recht niet absoluut is, maar moet worden afgewogen tegen de geheimhoudingsplicht van de stichting.
De Hoge Raad concludeerde dat de stichting niet kon volhouden dat de geheimhoudingsplicht zwaarder woog dan het recht van [eiseres] op kennis van haar afstamming. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en het vonnis van de Rechtbank, en verplichtte Valkenhorst om binnen vijf dagen na betekening van het arrest aan [eiseres] inzage te geven in de relevante gegevens. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen het recht op privacy van de moeder en het recht van het kind om te weten wie haar vader is, waarbij het recht van het kind prevaleert.