bekering. Dit geldt in het bijzonder voor eiseres omdat zij afkomstig is uit een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging strafbaar en maatschappelijk onacceptabel is en verstrekkende gevolgen kan hebben.6 Verweerder zal wel kenbaar moeten motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen vindt en waarom die verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres vaag en niet concreet heeft verklaard over de bekering en de gevolgen die de bekering voor haar heeft gehad. Verweerder heeft in het bestreden besluit met betrekking tot de gestelde bekering van eiseres onder andere gemotiveerd dat eiseres heeft verteld dat zij in een periode dat zij het moeilijk had via een vriendin in aanraking is gekomen met het christendom en toen de bijbel is gaan lezen, maar dat niet inzichtelijk is waarom eiseres wel direct voor het christendom openstond maar niet voor de gesprekken met de psycholoog waar zij in die periode op advies van haar partner naar toe is geweest. Verweerder heeft de enkele verklaring van eiseres dat zij na het eerste gesprek met de psycholoog voelde dat het niet zou werken, niet voldoende mogen vinden. Verweerder heeft verder niet ten onrechte gemotiveerd dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt wat in de verhalen van haar vriendin over het christendom en het feit dat zij gelooft dat zij na haar dood naar God gaat, haar precies in haar hart raakte. Verweerder heeft ook kunnen motiveren dat eiseres een aantal voorbeelden uit de bijbel heeft genoemd die haar aanspraken, maar daarbij niet duidelijk heeft gemaakt waarom deze passages haar persoonlijk raakten en wat maakte dat zij zich herkende in wat zij las. Op de vraag waarom zij besloot op het aanbod van [C] in te gaan om langs te komen als zij interesse had in het geloof heeft eiseres geantwoord dat zij rustig werd van het lezen van de bijbel en er meer over wilde weten. Deze verklaring heeft verweerder oppervlakkig mogen vinden en mogen stellen dat dit geen persoonlijk inzicht geeft in de vraag waarom eiseres na het lezen van het boek meer geïnteresseerd werd in het christendom. Verweerder heeft verder gemotiveerd dat eiseres op de vraag wat haar aansprak in het christendom, heeft verklaard “Jezus Christus als persoon”, “zijn liefde heeft mij verlost van veel angsten die ik had. Van alle zonden die ik had. Van een doelloos leven wat ik leefde”.7 Verweerder heeft mogen vinden dat eiseres daarmee geen inzicht heeft gegeven in de vraag waarom dit hetgeen was wat haar persoonlijk in het christendom aansprak en op wat voor manier het christendom haar verlost heeft van haar angsten en zonden. Verweerder heeft ten aanzien van de angsten van eiseres ook gemotiveerd dat zij meerdere malen heeft verklaard dat zij verlost is van haar angsten en dat zij inzag dat God niet meer de God van angst was. Verweerder heeft mogen vinden dat het enkel meerdere malen benoemen van het wegnemen van angsten nog niet inzichtelijk maakt hoe God in het kader van het christendom ervoor gezorgd heeft dat haar angsten zijn weggenomen. Verweerder heeft daarbij ook belang mogen hechten aan het feit dat in de Koran ook passages terug te vinden zijn over angsten of vergeving. Verder heeft verweerder gemotiveerd dat eiseres heeft verklaard dat zij door het geloof is veranderd qua karakter en in de manier hoe zij met mensen omgaat, en dat zij door het geloof meer rust en vrede ervaart. Verweerder heeft mogen vinden dat eiseres daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom het christendom daarvoor heeft gezorgd. De stelling in beroep dat mensen niet zo maar veranderen maar daar steun bij nodig hebben maakt dat niet anders.
7 Nader gehoor pagina 24.
9. De rechtbank is gezien dit alles van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiseres ten aanzien van haar bekering oppervlakkig en vaag heeft mogen vinden en dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt welke diepgewortelde overtuiging ten grondslag ligt aan haar besluit om zich te bekeren tot het christendom.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder, anders dan eiseres heeft aangevoerd, ook de pijlers 2 (
kennis) en 3 (
activiteiten) kenbaar betrokken en de drie pijlers tegen elkaar afgewogen.
11. Verweerder heeft positief meegewogen dat eiseres kennis van het christendom kan demonstreren, maar heeft aan eiseres onder meer tegengeworpen dat zij niet kan verklaren waarom de verhalen in de bijbel haar aanspreken en dat de verklaring dat zij zichzelf erin herkent niet voldoende is. Verweerder heeft ook tegengeworpen dat eiseres haar kennis over het geloof niet kan verbinden met een diepgewortelde innerlijke geloofsovertuiging.
12. Verweerder heeft verder positief meegewogen dat eiseres naar bijbelstudie en de kerk gaat, maar heeft aan eiseres onder meer tegengeworpen dat zij een aantal maal heeft verklaard hoe belangrijk het volgen van bijbelstudie voor haar is, maar dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt wáárom dit dan belangrijk voor haar is in het kader van haar geloof. Eiseres verklaart wel dat bijbelstudie haar helpt om haar geloof completer te maken en het geloof op deze manier beter kan begrijpen, maar die verklaringen bieden geen inzicht in hoe de bijbelstudie daarvoor gezorgd heeft.
13. Verweerder heeft verder overwogen dat hetgeen in het kader van pijler 2 en 3 positief is meegewogen niet opweegt tegen al hetgeen aan eiseres ten aanzien van zowel deze pijlers, als pijler 1 is tegengeworpen omdat uit hetgeen positief is meegewogen evenmin een diepgewortelde geloofsovertuiging blijkt.
14. Eiseres heeft geen inhoudelijke argumenten aangevoerd waarom voornoemd standpunt van verweerder ten aanzien van pijler 2 en 3 en de gemaakte afweging onterecht zou zijn. De rechtbank ziet verder geen aanleiding eiseres te volgen in haar stelling dat zij ten aanzien van pijler 2 en 3 onvoldoende is bevraagd. Verweerder heeft er in dat kader terecht op gewezen dat deze twee pijlers op verschillende punten in de gehoren aan de orde zijn geweest en heeft voor zover er ten onrechte niet op een bepaald punt doorgevraagd is, dat ook niet aan eiseres tegengeworpen.8
15. Ten aanzien van de stelling van eiseres over de bekeringscoördinator overweegt de rechtbank dat uit werkinstructie 2022/3 volgt dat in elke zaak waarin een bekeringsmotief speelt voor een besluit wordt genomen een bekeringscoördinator dient te worden geraadpleegd. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de bekeringscoördinator na het nader gehoor is geraadpleegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan het feit dat dit in de onderhavige zaak ook daadwerkelijk is gebeurd. Verder is niet gebleken dat de bekeringscoördinator gehouden is om zelf een schriftelijke reactie te geven. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat het bestreden besluit en de daarin gegeven motiveringen tot stand is gekomen in samenspraak met de bekeringscoördinator. De verwijzing van eiseres naar het rapport van het WODC van 4 oktober 2021, ‘Aanpassing in weging asielaanvraag van bekeerlingen en lhbti-immigranten’ maakt dit niet anders, gezien
8 Zie pagina 10 van het voornemen ten aanzien van de dag van de belijdenis.
hetgeen eiseres zoals blijkt uit het voorgaande ten aanzien van de bekering is tegengeworpen.
16. Ten aanzien van de schriftelijke verklaringen die in beroep zijn overgelegd overweegt de rechtbank dat deze verklaringen weliswaar kunnen dienen ter staving van een bekering, maar dat het aan eiseres zelf is om tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen over haar bekering en het proces dat daartoe heeft geleid.9 In de overgelegde verklaringen is geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling gedaan ten aanzien van de bekering van eiseres. De verklaringen die eiseres heeft overgelegd zien voornamelijk op de activiteiten die zij heeft verricht en gaan niet nader in op de redenen voor en het proces van bekering van eiseres.
17. Gezien al het voorgaan is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiseres geen aanleiding bieden voor het oordeel dat verweerder zich niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiseres tot het christendom niet geloofwaardig is.
Gevaar bij terugkeer vanwege afvalligheid
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gevaar dat eiseres loopt bij terugkeer naar haar land van herkomst vanwege afvalligheid opnieuw dient te beoordelen, omdat de beoordeling of eiseres afvallige is opnieuw dient te worden gedaan. De rechtbank laat daarom de gronden die zien op het gevaar dat eiseres loopt bij terugkeer naar Iran vanwege afvalligheid onbesproken.
Gevaar bij terugkeer vanwege bekering tot het christendom
19. Eiseres voert aan dat zij wel degelijk problemen zal ondervinden bij terugkeer naar Iran vanwege de bekering. Zij verwijst daarvoor onder meer naar de uitspraak van het UK Upper Tribunal van 20 februari 202010 en deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 8 maart 2021.11 Uit deze uitspraken volgt dat ook wanneer een bekering niet geloofwaardig is bevonden, asielzoekers bij terugkeer in Iran geconfronteerd kunnen worden met intimidatie, ondervraging en vervolging. Christelijke gedragingen in het buitenland kunnen bij terugkeer in Iran tot problemen en vervolging leiden. Genoemd is de NGO Middle East Concern, die bijvoorbeeld rapporteert dat een enkele christelijke doop voor een Iraniër bij terugkeer kan leiden tot problemen met de Iraanse overheid.
20. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit deze bronnen niet volgt dat iedere vreemdeling bij terugkeer naar Iran heeft te vrezen voor problemen, en dat wanneer de bekering niet geloofwaardig bevonden is kan worden verwacht dat de vreemdeling zich daarnaar ook zal gedragen. Het standpunt dat eiseres niet behoort tot de in deze uitspraken benoemde risico categorieën is ook niet weersproken. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder desalniettemin onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet aannemelijk is dat er door de controle van de grenspolitie een reëel risico op vervolging bestaat in de zin van artikel 3 van het EVRM. Uit het Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021 volgt dat er een geval bekend is van een tot het christendom bekeerde Iraanse – zonder dat kenbaar is dat deze vrouw activiste was of binnen een andere verhoogde risico categorie viel - van wie
10 PS (Christianity - risk) Iran CG [2020] UKUT 00046 (IAC).
de asielaanvraag in Duitsland was afgewezen die bij terugkeer naar Iran problemen heeft ondervonden. Verweerder is daarop in het geheel niet ingaan. Dit klemt te meer nu niet bekend is wat er met deze persoon is gebeurd nadat zij vrij gelaten is. Eiseres heeft verder gesteld dat zij actief is in evangelisatie, zij in Nederland is gedoopt en actief is voor de protestantse kerk van [plaats 2] en de [kerk 2] in [plaats 3] . Verweerder moet daarom ook in het licht van de door eiseres aangehaalde informatie uit het UK Upper Tribunal beoordelen of zij vanwege deze gedragingen heeft te vrezen voor vervolging dan wel ernstige schade in Iran.
21. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wat betreft de beoordeling van het relevante element afstand nemen van de islam en de beoordeling van het gevaar bij terugkeer naar Iran in verband met de afvalligheid en de bekering. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder deze beoordelingen opnieuw moet doen conform de nieuwe werkinstructie en deze uitspraak. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.138,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank deze zaak ter zitting samen heeft behandeld met de zaak NL21.16133, kent de rechtbank halve punt toe voor het verschijnen ter zitting. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, wat betreft de beoordeling van het relevante element afstand nemen van de islam en het gevaar bij terugkeer naar Iran in verband met de afvalligheid en bekering;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.138,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.