ECLI:NL:RBDHA:2021:2169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
NL21.1476 en NL21.1477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen op basis van geloofsafval en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Iraanse eisers die zich hebben bekeerd tot het christendom. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen afgewezen, omdat de gestelde bekering en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank oordeelt echter dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank stelt vast dat de eisers van Iraanse nationaliteit zijn en dat zij vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Iran vanwege hun afvalligheid van de islam en bekering tot het christendom. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris niet voldoende heeft onderbouwd waarom de bekering van eiser niet geloofwaardig is, en dat de gestelde afvalligheid niet adequaat is beoordeeld. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de Staatssecretaris op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij de rechtbank ook de recente informatie over de situatie van bekeerlingen in Iran in overweging moet nemen. De beroepen van de eisers zijn gegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.1476 en NL21.1477

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], eiser,
en [eiseres], eiseres (hierna eisers), mede namens hun minderjarige kinderen
[naam kind 1], en
[naam kind 2],
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] , [V-nummer 3] en [V-nummer 4]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluiten van 25 januari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast is bepaald dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en wordt aan hen geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden te Dordrecht op 24 februari 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] respectievelijk [geboortedatum 2] . Eisers hebben – samengevat weergegeven – aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat eiser zich heeft afgewend van de islam en heeft bekeerd tot het christendom. Eiseres heeft zich ook afgewend van de islam en later bekeerd tot het christendom. Als gevolg van een brand in de drukkerij van eiser zijn de folders die daar door hem werden gedrukt met christelijke inhoud ontdekt. Gelet op hun afvalligheid van de islam en hun latere bekering tot het christendom vrezen zij bij terugkeer naar Iran voor vervolging door de autoriteiten.
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Afwending van de islam;
  • Bekering tot het christendom;
  • De problemen in Iran als gevolg van de bekering.
2.2.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Bekering tot het christendom;
  • De problemen bij de drukkerij naar aanleiding van de bekering;
  • Afwending van de islam.
2.2.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Hun gestelde bekering tot het christendom en de problemen die zij als gevolg daarvan zouden hebben ondervonden volgt verweerder echter niet. Verweerder stelt zich op het standpunt dat – samengevat weergegeven – eisers algemeen hebben verklaard en geen overtuigende en persoonlijke antwoorden hebben gegeven over de bekering tot het christendom en de gestelde problemen die zij hebben ondervonden. Zij hebben niet inzichtelijk gemaakt wat het christendom hen persoonlijk heeft gebracht en waarom zij juist kozen voor de christelijke God. Hun bekering tot het christendom wordt daarom niet geloofwaardig geacht. Verweerder acht de gestelde afwending van de islam daarentegen wel geloofwaardig. Eisers hebben hiermee echter niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer te vrezen hebben voor vervolging of een reëel risico lopen op ernstige schade. Zij hebben immers jaren zonder problemen in Iran kunnen wonen terwijl zij zich al hadden afgewend van de islam.
3. Eisers verzoeken de rechtbank allereerst om aanhouding van de zitting in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de wijze waarop Werkinstructie 2018/10 en Werkinstructie 2019/18 (WI 2019/18) inzake bekeerlingen geïnterpreteerd moeten worden.
3.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding de beroepen van eisers aan te houden. De
omstandigheid dat de werkinstructies bekeerlingen in hoger beroep aan de orde zijn gesteld
en dat de Afdeling hierover een oordeel gaat uitbrengen, geeft naar het oordeel van de
rechtbank geen aanleiding om alle beroepszaken waarin een bekering tot een ander geloof
aan de orde is, op voorhand aan te houden.
4. Eisers verzoeken verder hetgeen zij in de zienswijzen hebben aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om de ingebrachte zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen, zonder daarbij gemotiveerd aan te geven in hoeverre verweerders reactie daarop in de bestreden besluiten tekortschiet, niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van de bestreden besluiten. De enkele verwijzing naar de zienswijzen kan dan ook niet op zichzelf leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten
.
Afvalligheid van eisers
5. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat verweerder hun asielaanvragen ten onrechte als ongegrond heeft afgewezen omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun (enkele) afvalligheid te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Iran. Daartoe voeren zij eerst aan dat dit relevante element in hun asielrelaas niet dan wel onvoldoende is getoetst in het bestreden besluiten. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat eisers nooit problemen hebben ondervonden als gevolg van hun afvalligheid. In het geval van eiser, zo begrijpt de rechtbank, zijn de problemen die zijn ontstaan als gevolg van de afvalligheid, enkel beoordeeld aan de hand van gedragingen die gerelateerd zijn aan de bekering, in plaats van de afvalligheid. Voor zover hun gestelde bekering niet wordt gevolgd, had verweerder moeten beoordelen of de afvalligheid op zichzelf al voldoende grond vormt voor de vrees voor de Iraanse autoriteiten. Eisers wijzen daarbij op passages uit het meest recente algemene ambtsbericht inzake Iran (maart 2019), waaruit volgt dat afvalligheid strafbaar is, leidt tot negatieve belangstelling van de autoriteiten en dat hierop de doodstraf staat. Zij kunnen en willen hun afvalligheid niet meer verborgen houden.
5.1.
Niet in geschil is de afvalligheid van eisers. Evenmin in geschil is het feit dat hun afvalligheid heeft plaatsgevonden ruim voor de gestelde bekering tot het christendom. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de voornemens en later in de bestreden besluiten zich op het standpunt stelt dat eisers jaren hebben geleefd in Iran terwijl zij zich afgewend hadden van de islam en daarbij geen problemen hebben ondervonden van de Iraanse autoriteiten. Daarom is het niet aannemelijk dat zij bij terugkeer wel te vrezen hebben vanwege hun afvalligheid. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade aangezien hun situatie niet te herleiden is tot een van de situaties genoemd in paragraaf C2/3.3. van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens paragraaf C7/14.3.2 van de Vc worden ‘afvalligen van het islamitisch geloof die hun afvalligheid actief uitdragen’ aangemerkt als risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc. En blijkens paragraaf C2/3.2 Vc kan een vreemdeling die behoort tot een risicogroep – indien sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen – met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, met de enkele stelling dat eisers meerdere jaren hun afvalligheid verborgen hebben gehouden en de activiteiten in het kader van de christelijke geloofsovertuigingen ongeloofwaardig, de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende beoordeeld of eisers aan te merken zij als een afvalligen ‘die hun afvalligheid actief uitdragen’. De rechtbank dient dit alsnog te beoordelen en hierbij ook de informatie uit het meest recente algemeen ambtsbericht te betrekken. De rechtbank volgt eisers in hun stelling dat verweerder ten onrechte enkel de gedragingen in het kader van de bekering heeft beoordeeld. Deze beroepsgrond slaagt.
De gestelde bekeringen tot het christendom
6. Eisers voeren verder aan dat – samengevat weergegeven – verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hun gestelde bekering ongeloofwaardig is. Zij voldoen aan de voorwaarden als neergelegd in de drie pijlers van de WI 2019/18.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van eiser
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich overeenkomstig paragraaf 3 van de
WI 2019/18 dient te richten op drie elementen om de geloofwaardigheid van een bekering te toetsen. Deze elementen zijn de motieven voor en het proces van bekering; de kennis van het nieuwe geloof, en; de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten door verweerder steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang.
In paragraaf 4.1 is voorts neergelegd dat bij de beoordeling of aannemelijk is dat de door de
vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke
overtuiging de weging van de drie genoemde elementen van belang is. Belangrijk is dat alle
drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de
bekering. In het algemeen kan gesteld worden dat het zwaartepunt in de meeste gevallen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering. Indien er ten aanzien van één element
minder goede verklaringen zijn afgelegd, kunnen de andere elementen dit compenseren,
mits de vreemdeling in staat is daarover wel verklaringen af te leggen die overtuigend
genoeg zijn. Alhoewel het zwaartepunt in de beoordeling ligt bij de motieven voor en het
proces van bekering, hoeven gebrekkige verklaringen op dat onderdeel dus niet
noodzakelijkerwijs te leiden tot een negatief oordeel ten aanzien van de geloofwaardigheid
van de bekering.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat het christendom hem persoonlijk heeft gebracht. Dat bepaalde voorbeelden van eiser niet exclusief toe te schrijven zijn aan het christendom is daarvoor niet relevant. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser uitgebreid verklaard over hetgeen zijn gestelde bekering hem gebracht heeft. Daartoe overweegt de rechtbank eerst dat eiser op pagina 13, 18 tot en met 20 van het nader gehoor uitgebreid verklaart over het proces en de motieven van zijn gestelde bekering. Eiser verklaart uitgebreid hoe hij zijn geloof in Allah en daarmee de islam verloor en welke gebeurtenissen hierbij een rol hebben gespeeld. Vervolgens verklaart eiser op pagina 20 (en verder) van het nader gehoor waarom hij juist voor de christelijke God en Jezus heeft gekozen.
6.4.
Met de enkele stelling dat het weggeven van spullen en het kwijtschelden van schulden niet typisch christelijk is en dat hieruit niet volgt welke rol het christelijke geloof hierin speelt, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser de betekenis van het christendom voor hem onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Dat het kwijtschelden van schulden niet typisch christelijk is, is irrelevant en lijkt erop te duiden dat verweerder een verkeerd toetsingskader hanteert. Verder overweegt de rechtbank dat eiser onder meer deze voorbeelden plaatst in een christelijke context. Hij heeft daarbij meerdere verhalen uit de bijbel aangehaald en verklaard hoe deze verhalen in het dagelijkse leven voor hem een rol hebben gespeeld. Zo verklaart hij dat hij vroeger op geld belust was, maar dat hij hierover tot inkeer is gekomen. De enkele stelling van verweerder dat eiser heeft verklaard dat dit een heerlijk gevoel zou hebben opgeleverd en dit zou hebben geleid tot zijn bekering is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Eiser verklaart immers ook met een voorbeeld hoe hij dit gevoel ervaren heeft. Hij verklaart immers dat dit gevoel te vergelijken is met het verdwaald zijn als kind en uiteindelijk gevonden worden door zijn vader. Daarmee heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser zijn bekering onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser immers ook hierover uitgebreid verklaard. De rechtbank wijst daarbij op pagina’s 15 en 16 van het nader gehoor. Eiser verklaart uitgebreid hoe hij eerst weigert de schulden van een kennis kwijt te schelden, maar hoe hij tot inkeer komt. Een opmerking over vergevingsgezindheid van die kennis zet hem aan het denken. Daarbij plaatst hij dit verhaal in een christelijke context door te verwijzen naar een bijbels verhaal over de koning en schulden (Mattheus 18, vers 23-35). Daarnaast wijst hij ook naar een specifieke rede van Jezus Christus op een berg. Verder verklaart eiser over de gedragsverandering die dit bij hem teweeg heeft gebracht.
6.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom met de door hem gegeven voorbeelden hij slechts in algemeenheden blijft steken en dat hij niet inzichtelijk weet te maken welke passages uit de Bijbel, dan wel welke onderwerpen uit de Bijbelstudie en/of preek tot de inzichten dat de christelijke God de ware god is, hebben geleid. De rechtbank overweegt dat eiser meerdere voorbeelden en verhalen uit de Bijbel aanhaalt en verklaart hoe deze concreet een rol gespeeld hebben in zijn leven. Het bestreden besluit is met de enkele stelling van verweerder dat de gegeven voorbeelden niet exclusief en typische christelijk zijn, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Daarmee gaat verweerder immers voorbij aan deze uitgebreide verklaringen.
6.6.
Eiser verklaart verder uitgebreid hoe de islam anders aankijkt tegen zonden en vergeving dan het christendom. De rechtbank wijst hierbij onder meer op pagina 13 van het nader gehoor. Eiser verklaart:
“Zonden is alles wat niet de wil van God is. De wil van God is dat wij anderen helpen en aandacht hebben voor andere mensen. Als ik niet weet hoe het met mijn buurman gaat dan is dat op zich een zonde. De zonde wordt met ons geboren. In de islam dachten wij dat jij als kind geen zonde hebt. In het christendom heb ik geleerd dat jij ook als kind een soort zonde in je hebt. Bijvoorbeeld hebzucht, jij wilt een bepaald speelgoed. Ook bij kinderen is de zonde aanwezig. Als ik kijk naar zonden hebben dan zie ik het grote verschil tussen mijn oude religie en mijn huidige geloof. In de islam moet jijzelf ervoor zorgen dat jij door jouw daden zonder zonde sterft. In het christendom zegt Jezus Christus jij kan het niet op eigen kracht. Hij is gekomen om ervoor te zorgen dat wij verlost worden van onze zonden. Nadat jij Jezus Christus in jouw hart toe laat en des te meer jij te weten komt over het christendom, hoe meer plezier jij daarin beleeft.”
6.7.
Naar het oordeel werpt verweerder ten onrechte tegen dat eiser geen uitleg heeft gegeven waarom Jezus Christus zijn favoriete personage uit de Bijbel is. Ook werpt verweerder eiser ten onrechte tegen dat hij niet meer zou kunnen worstelen met de dood en een leven na de dood omdat hij afstand heeft genomen van de islam. Het je afvragen of er een leven na de dood bestaat is immers niet exclusief voorbehouden aan mensen die in de islam geloven.
6.8.
Het bestreden besluit is met de enkele stelling dat eiser in algemeenheden blijft steken en dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat het christendom hem persoonlijk heeft gebracht en zijn verklaringen niet exclusief christelijk zijn onvoldoende gemotiveerd. Door voortdurend vast te houden aan het argument dat bepaalde liefdadige gedragingen niet exclusief zijn voorbehouden aan het christendom, lijkt verweerder bovendien een verkeerd toetsingskader te hanteren. De stelling van verweerder dat er geen sprake zou zijn van een authentiek verhaal, volgt de rechtbank gelet op wat hiervoor is overwogen dan ook niet.
6.9.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal daarom de overige gronden die in de beroepszaak van eiser zijn aangevoerd niet verder bespreken.
Ten aanzien van eiseres
6.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit ten aanzien van eiseres voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tot het christendom is bekeerd. De stelling van eiseres dat zij niet hoeft te bewijzen waarom zij zich tot het christendom heeft bekeerd en dat een andere godsdienst niet voldoet, is naar het oordeel van de rechtbank juist. Echter, anders dan eiseres betoogt, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit op dat standpunt stelt. Verweerder heeft zich immers op het standpunt gesteld dat eiseres aannemelijk dient te maken dat zij is bekeerd tot het christendom. Daarmee hanteert verweerder naar het oordeel van de rechtbank een juist toetsingskader.
6.11.
De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij, althans zo begrijpt de rechtbank, onvoldoende heeft verklaard over wat haar aansprak in het christendom. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres in het algemeen en weinig diepgaand verklaart over wat haar aanspreekt in het christendom. Daarbij heeft eiseres in beroep niet onderbouwd waar uit het (nader) gehoor volgt dat zij wel uitgebreid heeft verklaard wat haar aansprak in het christendom. Ook in de gronden van beroep blijft eiseres steken in algemene verklaringen over het christendom. Dat zij uitgebreid heeft verklaard over haar afvalligheid van de islam en het feit dat verweerder dit element ook geloofwaardig acht, hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie te leiden dat de bekering tot het christendom daarmee ook geloofwaardig is.
6.12.
De rechtbank is echter met eiseres van oordeel dat zij in het nader gehoor uitgebreid heeft verklaard over verhalen die haar aanspreken in de bijbel. De rechtbank wijst daarbij op pagina 18 van het nader gehoor waar eiseres verklaart over het verhaal van de farizeeërs (Lucas 18, vers 10-14). Het bestreden besluit is op dit punt met de enkele stelling dat eiseres, hoewel daartoe uitdrukkelijk uitgenodigd, geen verhaal kon noemen wat haar erg aansprak in de bijbel, feitelijk onjuist en onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
7. Eisers hebben eerst in beroep verwezen naar passages en de achterliggende bronnen van de uitspraak van het UK Upper Tribunal van 20 februari 2020 waaruit volgt dat terugkerende bekeerling-asielzoekers, ongeacht of verweerder hun bekering oprecht acht, zijn aangehouden, gedetineerd, mishandeld en zelfs gemarteld. Uit informatie van NGO’s volgt dat christelijke gedragingen in het buitenland, bij terugkeer in Iran tot problemen en vervolging kunnen leiden. Genoemd wordt de NGO Middle East Concern, die rapporteert dat zelfs een enkele christelijke doop voor een Iraniër bij terugkeer kan leiden tot problemen met de Iraanse overheid.
7.1.
Nu eiser stelt in Nederland leiding te geven aan Bijbelstudiegroepen en daarbij mede actief is in evangelisatie en in het afgelopen jaar, zoals bijna alle kerkmensen, buitengewoon actief is geweest met het houden van zoom-bijeenkomsten en Bijbelstudies, het aanmoedigen en begeleiden van mensen en pasbekeerden via contactmeetings etc., teneinde op deze manier de huiskerk vorm te geven, en het er niet op lijkt dat verweerder deze gedragingen an sich betwist, moet verweerder ook in het licht van de door eiser aangehaalde informatie uit het UK Upper Tribunal beoordelen of hij vanwege deze gedragingen te vrezen heeft voor vervolging dan wel ernstige schade in Iran.
8. De beroepen zijn gegrond.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de
door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het
indienen van het beroepschrift van eiser en 1 punt voor dat van eiseres en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Tijssen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.