ECLI:NL:RBDHA:2021:11716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.11147 en NL21.11148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Iraanse eisers op basis van afvalligheid en bekering tot het christendom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, zijn de asielaanvragen van twee Iraanse eisers beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op onzorgvuldige wijze heeft afgewezen. De eisers, die zich hebben bekeerd tot het christendom, hebben hun asielaanvragen ingediend op basis van hun vrees voor vervolging in Iran vanwege hun afvalligheid van de islam. De rechtbank oordeelt dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering door de verweerder niet voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank wijst op de noodzaak voor de verweerder om de verklaringen van de eisers en de verklaringen van derden, zoals hun voorganger, adequaat te wegen en te motiveren. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt deze besluiten. De rechtbank draagt de verweerder op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.11147, NL21.11148
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser] ,eiser,
V-nummer: [nummer] en
[eiseres] ,eiseres
V-nummer: [nummer]
Mede namens hun minderjarig kind:
[naam kind]
V-nummer: [nummer]
Hierna gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).
ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 5 juli 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Hierbij is eveneens bepaald dat aan hen geen verblijfsvergunning regulier wordt verleend en dat aan hen geen uitstel van vertrek wordt verleend.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep van eiser staat geregistreerd onder NL21.11147 en het beroep van eiseres onder NL21.11148.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 oktober 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Mir. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eisers zijn van Iraanse nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en eiseres is geboren op [geboortedag] 1989. Eisers hebben op 24 oktober 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: asielaanvraag) ingediend.

Asielrelazen

Asielrelaas van eiser
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds 2012 geleidelijk aan afstand heeft genomen van de islam. Vóór die tijd deed hij eraan mee omdat dit moest – en niet omdat hij het zelf wilde. Eiser zegt geen gevoel te hebben voor de islam, onder meer door zijn ervaringen in zijn gezinssituatie vroeger. Toen hij ging trouwen met eiseres heeft hij besloten te stoppen met te doen alsof hij de islam aan het praktiseren was. Dat was het moment dat de vader van eiseres eisers ging bedreigen omdat zij zich niet meer hielden aan de regels van de islam. In die periode geheel zonder een geloof ging het echter niet goed met eiser. Eiser kwam met het christendom in aanraking toen zijn dochtertje ernstig ziek was. Een bevriend stel ( [naam] en [naam] ) heeft verteld over het christendom, en heeft voor eisers dochtertje gebeden. [naam] heeft als vriend een positieve invloed op hem gehad. Eiser was erg aangetrokken door de manier waarop zij over God spraken. Eiser heeft toen ook zelf gebeden voor zijn dochtertje, waarna genezing intrad. Dit was het moment dat eiser gevoel begon te krijgen voor het christendom. Hij is toen – vanaf oktober 2018 – naar huiskerkdiensten gegaan. Na verloop van tijd kreeg hij hier het gevoel dat Jezus hem aan het toespreken was en zijn hart raakte. Vanaf het moment dat er een verlossingsgebed voor hem was opgezet – 24 of 25 januari 2019 – beschouwt eiser zichzelf als christen. Hierdoor is hij zich anders gaan gedragen. Ook heeft hij kunnen stoppen met het gebruik van drugs. Door het christendom heeft hij geen zorgen meer – zorgen die hij vroeger veel had. Het christendom geeft hem de antwoorden. Door zijn doop voelt hij zich een nieuw mens. Van de huiskerk zijn – toen eisers terugkwam van vakantie uit Hongarije – een aantal mensen opgepakt. [naam] heeft hen op 27 mei 2019 hierover gebeld en verteld dat de autoriteiten ook achter eisers aan zouden komen. Eiser vreest voor de autoriteiten in Iran en voorts voor de vader van eiseres.
Asielrelaas van eiseres
3. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in een streng religieuze familie is geboren en met de sharia is opgevoed. Zij had vijf broers en één zus. Toen zij negen jaar oud was is zij verkracht door haar tweede broer en dat heeft jaren geduurd. Haar vader was werkzaam bij de stichting van martelaren en had een hele hoge functie. Hij wilde dat eiseres met een geestelijke zou trouwen. Haar moeder heeft haar toen zij 16 of 17 was meegebracht naar een geestelijke die met haar wilde trouwen, terwijl hij 30 jaar ouder was. Haar familie was daar heel blij mee maar eiseres wilde dit niet en heeft toen een zelfmoordpoging gedaan. Eiseres heeft van haar zevende tot 2015 de islam gepraktiseerd maar deed eigenlijk altijd alsof. Islam heeft haar niets gebracht behalve marteling en mishandeling. Eiseres heeft haar man leren kennen via haar familie, hij kwam ook uit een streng religieus gezin. Zij zijn toen getrouwd. Haar familie is er achter gekomen dat ze de islam niet belijden en heeft toen gedreigd haar man te doden als zij niet zouden scheiden. Eiser is toen meegenomen door haar familie en wilde dat ze ging trouwen met een geestelijke. Eiseres heeft daarvan weten te vluchten, haar man haalde haar op bij het ziekenhuis waar haar moeder lag. Ze zijn toen weer getrouwd en eiseres werd zwanger. Toen haar familie hier achter kwam hebben ze eiseres weer bedreigd. Toen haar dochtertje met een longinfectie in het ziekenhuis terecht kwam, en de dokters zeiden dat er geen hoop meer was, heeft zij via haar vriendin [naam] kennis gemaakt met het christendom. Haar dochtertje heeft vier maanden in het ziekenhuis gelegen – tot september 2018. [naam] heeft voor haar dochtertje gebeden. Ook heeft [naam] eiseres ervan overtuigd om te vertrouwen op God. Na die gebeden ging het direct een stuk beter met het dochtertje van eiseres. De dokters waren verbaasd en gaven, toen eiseres hén wilde bedanken, aan dat het een wonder moest zijn. Toen haar dochtertje genas wilde eiseres het christendom leren kennen. Het hart van eiseres werd geraakt door de manier van bidden in het christendom. Eiseres heeft zich in januari 2019 bekeerd; dit was nadat de voorganger een stuk uit het evangelie van Johannes las over Lazarus, dat haar diep raakte. Dit was omdat ze dit aan haar eigen leven kon relateren. De mensen in de huiskerk hebben toen het verlossingsgebed voor haar gezongen. In het christendom ervaart zij goedheid, liefde en genegenheid. Het christendom heeft haar rust gebracht. De huiskerk van eiseres is echter ontdekt door de autoriteiten. Eiseres heeft van haar zus gehoord dat de autoriteiten naar haar op zoek zijn en daarnaast dat haar vader haar dood wil hebben. Van haar schoonmoeder heeft ze gehoord dat de autoriteiten een inval hebben gedaan bij haar ouders en bij haar schoonbroers. Eiseres vreest voor de autoriteiten in Iran en voorts voor haar vader.
Overgelegde documenten bij asielaanvraag
4. Eisers zijn op 23 mei 2021 in Nederland gedoopt. Zij hebben de doopcertificaten in de bestuurlijke fase ingebracht ter onderbouwing van hun asielaanvragen. Voorts hebben zij bij hun zienswijze een verklaring van voorganger [naam] (hierna: [naam] ) van de Elim-kerk in Doorn van 2 juli 2021 ingebracht.

Bestreden besluiten

5. De asielrelazen van eisers bevatten volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst
  • Afwending van de islam
  • Bekering tot het christendom
  • Problemen in verband met de bekering tot het christendom
6. Verweerder volgt de door eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Ook acht verweerder hun afwending van de islam geloofwaardig. Verweerder acht de bekering tot het christendom van eisers ongeloofwaardig. Ook de problemen van eisers in verband met de bekering tot het christendom acht verweerder ongeloofwaardig. Bij de wel geloofwaardig geachte afvalligheid is volgens verweerder niet gebleken dat eisers hebben te vrezen voor vervolging dan wel dat zij een reëel risico lopen op ernstige schade. Gelet op het voorgaande kunnen eisers volgens verweerder niet worden aangemerkt als verdragsvluchtelingen en is evenmin aannemelijk dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. De asielaanvragen zijn daarom ongegrond verklaard op grond van artikel 31 van de Vw 2000 van de Vw 2000. Verweerder verstrekt bij zijn meeromvattende besluit op de asielaanvraag aan eisers geen verblijfsvergunning regulier. Voorts krijgen eisers geen uitstel van vertrek, zoals bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000.

Standpunt eisers

7. Eisers kunnen zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Op dat wat zij hierover in beroep specifiek naar voren hebben gebracht zal hierna worden ingegaan.

Beoordeling rechtbank

Algemeen beoordelingskader bekeerlingen

8. De rechtbank stelt vast dat verweerder het asielrelaas van eisers wat betreft het proces tot bekering tot het christendom heeft onderscheiden in afzonderlijke processen en daarmee in relevante elementen. Eisers stellen zich eerst te hebben afgekeerd van de oude religie – de islam – voordat er sprake was van een bekering tot een nieuwe religie – het christendom. Deze bekeringsmomenten zijn als afzonderlijke processen te zien. In Werkinstructie 2019/18 (WI 2019/18) is vermeld dat ten aanzien van de afwending van de oude religie de motieven voor en het proces hiervan hetzelfde worden beoordeeld als bij een bekering tot een andere religie.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling van een gestelde bekering in beginsel een vaste gedragslijn toepast. Deze gedragslijn is momenteel vastgelegd in WI 2019/18. Uit deze werkinstructie blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering drie elementen betrekt, te weten: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de praktische invulling hiervan. Alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures. Indien er ten aanzien van één element minder goede verklaringen zijn afgelegd, kunnen de andere elementen dit ‘compenseren’, mits de vreemdeling in staat is daarover wel verklaringen af te leggen die overtuigend genoeg zijn om de zwakkere elementen te ‘compenseren’ (par. 4.1). Volgens WI 2019/18 kan voorts in het algemeen worden gesteld dat het zwaartepunt in de meeste gevallen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering. De juistheid van een dergelijk toetsingskader is in algemene zin door de Afdeling bevestigd in onder meer de uitspraak van 30 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1068.
10. Volgens WI 2019/18 wordt primair gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling, maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derden) wordt bij de beoordeling betrokken. Verklaringen van derden, zoals kerkelijke personen en instanties, worden altijd meegewogen in de beoordeling, en het gewicht dat hieraan wordt toegekend is afhankelijk van de individuele casus. Als uitgangspunt geldt dat de vreemdeling zelf overtuigende verklaringen moet afleggen omtrent zijn of haar bekering. Verklaringen van derden zijn met name relevant indien ze feitelijke informatie toevoegen.
11. Voorts wijst de rechtbank op de uitspraken van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NL:RVS:2021:978. Uit deze uitspraken kan opgemaakt worden dat verweerder, als hij in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling een doorslaggevend gewicht toekent aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over het element van de motieven voor en het proces van bekering (element 1), kenbaar moet motiveren wat hij vindt van de verklaringen van een vreemdeling over de elementen 2 en 3 (kennis van het nieuwe geloof en in het kader van het nieuwe geloof ontplooide activiteiten) en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over element 1 niet kunnen compenseren. Verder volgt uit deze uitspraken dat verweerder van de Afdeling,
voortaan, ondanks dat dit al geruime tijd in de Werkinstructie(s) stond, ook daadwerkelijk en kenbaar moet motiveren hoe hij overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de door de vreemdeling tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering.

Het beroep van eiser (NL21.11147)

Geloofwaardigheidsbeoordeling bekering tot het christendom
12. Eiser betwist de juistheid van de geloofwaardigheidsbeoordeling. Hij voert daartoe allereerst aan dat in het bestreden besluit een deel van de tegenwerpingen zijn komen te vervallen, en dat niet duidelijk is welke tegenwerpingen overeind zijn gebleven. Ter illustratie heeft eiser gewezen op de tegenwerping inzake het gebed van [naam] en [naam] en de tegenwerping inzake het verbinden van gevolgen aan de genezing van zijn dochtertje.
13. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat niet duidelijk wordt welke door verweerder in het voornemen vervatte tegenwerpingen in het bestreden besluit precies gehandhaafd blijven – en welk gewicht daaraan vervolgens (nog) wordt toegekend. Zo is ten aanzien van de eerste tegenwerping inzake het gebed van [naam] en [naam] in het voornemen (pag. 2) overwogen dat eiser oppervlakkig heeft verklaard waarom hij het niet erg vond dat dit gebed plaatsvond, dat hij niet concreet kan maken wat hij interessant vond aan het gebed en voorts dat hij niet aannemelijk weet te maken waarom dit hem persoonlijk interesseerde. Eiser heeft in de zienswijze onder meer naar voren gebracht dat hij het niet erg vond omdat hij wanhopig was gelet op wat de dokters tegen hem hadden gezegd over zijn dochtertje. Eiser vond het voorts niet erg omdat [naam] en [naam] zeer goede vrienden waren en zij hun als enige steunden in deze situatie. Voor eiser was op dat moment de intentie belangrijker dan de letterlijke tekst van het gebed. Eiser heeft in de zienswijze ook uitleg gegeven over de inhoud van het gebed. Verder heeft hij aangegeven dat hij dit gebed interessant vond omdat hij toen voor het eerst bedacht dat God ook Farsi begreep. Dit maakte het gebed toegankelijk. In het bestreden besluit (pag. 2) wordt vervolgens ten aanzien van het gebed alleen nog overwogen dat eiser nog immer niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij van mening was dat de gebeden van [naam] voor de genezing van zijn dochtertje hebben gezorgd. Door op een dergelijke summiere en onvolledige wijze te reageren op dat wat in de zienswijze is aangevoerd, terwijl niet wordt aangegeven of (onderdelen van) deze tegenwerpingen zijn komen te vervallen, heeft verweerder zijn besluit op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd.
14. Het voorgaande geldt eveneens voor de door verweerder in het voornemen (pag. 3-4) vervatte tegenwerping dat eiser niet nader heeft onderbouwd waarom hij het belangrijk vond om na de genezing van zijn dochtertje zich verder te verdiepen in het christendom en dat niet inzichtelijk is hoe het door eiser gestelde gevoel verband hield met het christelijk geloof. Eiser heeft in zijn zienswijze daarover zijn gevoel geëxpliciteerd en naar voren gebracht dat hij na de genezing hoop had gekregen en wilde weten wie zijn kind genezen had. In het bestreden besluit (pag. 3) wordt hierover enkel gesteld dat hij met de herhaalde omschrijving van zijn gevoel nog steeds niet inzichtelijk maakt hoe dit gevoel verband hield met het christelijk geloof en dat uit zijn verklaringen niet blijkt dat eiser heeft overwogen dat de genezing van zijn dochter ook wel eens door de islamitische gebeden zou zijn gekomen (dan wel het gevolg is van medisch ingrijpen). Nog daargelaten dat verweerder met deze motivering van eiser lijkt te verwachten dat hij het causaal verband en “bewijs” tussen het christelijk geloof en de genezing van zijn dochtertje inzichtelijk gemaakt, hetgeen per definitie onmogelijk is gelet op de strekking van “een geloof”, en verweerder hiermee de essentie van “het concept geloof” miskent, reageert verweerder niet op een deel van de in dit kader concreet opgeworpen punten in de zienswijze.
15. Met eiser kan dan ook worden gesteld dat, door in het bestreden besluit wéér een andere afslag te kiezen en gebrekkig te reageren op de opgeworpen punten in de zienswijze, het bestreden besluit op voornoemde punten niet met de van verweerder te verlangen zorgvuldigheid is gemotiveerd. Voor de rechtbank is op deze wijze niet goed controleerbaar welke onderdelen overblijven van aanvankelijk ingebrachte tegenwerpingen. Bovendien heeft verweerder niet aangegeven hoe de tegenwerpingen in het voornemen zijn gewogen. In het besluit is een aantal tegenwerpingen niet langer gehandhaafd, maar verweerder brengt niet tot uitdrukking waarom de weging van gehandhaafde tegenwerpingen hetzelfde uitvalt. Voor de rechtbank is het nu dus niet mogelijk om te beoordelen hoe de weging heeft plaatsgevonden en of verweerder het relevant acht dat het voornemen niet integraal wordt overgenomen in het besluit. Op deze wijze kan de indruk ontstaan dat indien in het voornemen is geconcludeerd dat de gestelde bekering ongeloofwaardig is geacht, het weinig relevant is hoe de onderbouwing hiervan in de zienswijze wordt betwist. Ook indien de zienswijze grotendeels wordt gevolgd blijft de conclusie in het voornemen gehandhaafd. Dit vereist dus een nadere motivering door verweerder, waarbij uitdrukkelijk wordt uitgelegd waarom de tegenwerpingen die “over blijven” tot dezelfde geloofwaardigheidsbeoordeling en beslissing op de aanvraag leiden.
16. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder de “compensatieregel” heeft miskend. Deze beroepsgrond slaagt ook.
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser wel enige kennis van het christendom heeft en ook heeft verklaard “geloofsactiviteiten” te verrichten, maar dat eiser hiermee alsnog geen blijk heeft gegeven van een diepgewortelde innerlijke overtuiging van het christendom – en dat daarom de volgens verweerder gebrekkige verklaringen over zijn motief voor en het proces van zijn gestelde bekering tot het christendom hiermee niet gecompenseerd kunnen worden. De rechtbank kan deze motivering niet volgen. Uit de uitspraken van de Afdeling van 12 mei 2021 en uit WI 2019/18 (pag. 7-8) volgt dat als verweerder een vreemdeling in de gelegenheid stelt om ontoereikende verklaringen op één van de elementen te compenseren met overtuigende verklaringen over de andere twee elementen, hij mede in het licht van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling in het besluit kenbaar moet motiveren hoe hij de verklaringen over alle drie de afzonderlijke elementen heeft beoordeeld. Kenbaar moet daarom telkens gemotiveerd worden wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen vindt en waarom die verklaringen diens ontoereikende verklaringen over element 1 niet kunnen compenseren. Daarbij gaat het erom, zoals eiser terecht stelt en zoals ook uit WI 2019/18 (pag. 7) valt af te leiden, dat als de vreemdeling overtuigende verklaringen kan afleggen over zijn kennis en activiteiten, daarmee een nadere motiveringsplicht voor verweerder ontstaat. Verweerder mag daarbij overigens wel van de vreemdeling verlangen inzichtelijk te maken wat de persoonlijke beleving van die vergaarde kennis en verrichte activiteiten is (WI 2019/18 pag. 5 en 6), maar dat is iets anders dan prompt stellen dat ondanks die gedemonstreerde kennis en activiteiten nog steeds geen blijk is gegeven van een diepgewortelde innerlijke overtuiging.
18. Daarbij komt naar het oordeel van de rechtbank nog dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd op die kennis en activiteiten alsmede op de persoonlijke beleving daarvan. Dat op verweerder deze verplichting wél rust volgt uit pagina 11 van WI 2019/18. Door aldus zelf onvoldoende door te vragen over deze materie heeft verweerder zijn besluitvorming onvoldoende zorgvuldig voorbereid – en in het verlengde daarvan zijn standpunt onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1982. De rechtbank overweegt, in het verlengde van het voorgaande, voorts nog dat om te kunnen motiveren dat en waarom de verklaringen van eiser over de kennis en activiteiten de ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren, verweerder eiser in de gelegenheid moet stellen daarover te verklaren en daar voldoende zorgvuldig onderzoek naar moet doen. Verweerder moet dus een actieve houding aannemen bij het onderzoeken of eiser nader kan verklaren en moet dus op die wijze actief onderzoeken of eiser zich heeft bekeerd en eiser daardoor internationale bescherming behoeft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser onvoldoende heeft bevraagd over zijn kennis alsmede zijn activiteiten en voorts heeft verzuimd om voldoende door te vragen op de door eiser gegeven antwoorden. Verweerder heeft zich zonder nadere motivering niet op het standpunt kunnen stellen dat zijn verklaringen over de kennis van het christendom en de activiteiten daaromtrent de door verweerder gestelde ontoereikende verklaringen over element 1 niet kunnen compenseren.
19. Verweerder heeft voorts, door te stellen dat de activiteiten niets zeggen over de innerlijke overtuiging van eiser, zijn eigen werkinstructie niet gevolgd en lijkt hierdoor bovendien blijk te geven de uitspraken van de Afdeling van 12 mei 2021 niet te begrijpen. De activiteiten zeggen wellicht niets over de innerlijke overtuiging, maar de verklaringen hierover kunnen dermate overtuigend zijn dat zij andere verklaringen over andere elementen kunnen compenseren. Bovendien is nu juist in de werkinstructie opgenomen dat indien derden een “alternatieve geloofwaardigheidsbeoordeling” verrichten, hieraan geen enkel gewicht toekomt. Indien een derde dus een verklaring aflegt over “de innerlijke overtuiging” van de vreemdeling, zoals verweerder hier lijkt te vereisen, zal verweerder op grond van zijn eigen werkinstructie deze verklaring buiten beschouwing laten.
Ten aanzien van de verklaring van voorganger [naam] heeft verweerder gesteld dat deze verklaring enkel een subjectieve weergave is van deze voorganger omtrent de bekering van eisers en dat deze verklaring voorts niet afkomstig is uit objectieve bron. Deze motivering acht de rechtbank, zoals verweerder ter zitting ook zélf heeft erkend, ondeugdelijk. Immers, zoals hiervoor al is overwogen is in WI 2019/18 opgenomen dat de verklaringen en documenten van derden, zoals voorgangers, met name relevantie kunnen hebben indien ze feitelijke informatie toevoegen aan het dossier ten aanzien van de relevante onderdelen, en niet indien ze een subjectieve beschrijving geven van de oprechtheid van de bekering van de vreemdeling. De brief van de voorganger bevat een mix van beide aspecten, maar gaat tamelijk uitgebreid in op de door eisers verrichte feitelijke activiteiten binnen de Elim-kerk. Zo is daarin opgenomen dat hij eisers sinds november 2019 kent, dat zij sinds november 2019 wekelijks deelnemen aan de samenkomsten en activiteiten van deze gemeente, dat zij wekelijks naar de zondagdiensten komen in Doorn, dat zij wekelijks naar de bijbellessen gaan en dat zij naast deze reguliere bijbellessen een doopcursus van 20 lessen over de principes en de praktijk van het christelijk geloof hebben gevolg in klein verband tezamen met een ander Iraans echtpaar. Voorts wordt verslag gedaan over de doop en het hieraan voorafgaande doopgesprek. Verder geeft de verklaring een weergave van een aantal verklaringen die eiser heeft afgelegd tegenover de voorganger. Op al deze aspecten heeft verweerder in het geheel geen acht geslagen. Hiermee heeft hij de verklaring van de voorganger ten onrechte terzijde geschoven en niet betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Verweerder heeft gelet op zijn eigen werkinstructie– en te meer in het licht van de al meermaals aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 12 mei 2021 waaruit een verzwaarde motiveringsplicht in dit verband voor verweerder volgt – ontoereikend gemotiveerd waarom deze verklaring niet in het voordeel van eiser kan werken bij de weging van de drie elementen. Met de door verweerder op zitting gegeven nadere motivering – kort gezegd dat niet valt in te zien dat eiser in het nader gehoor niet heeft aangegeven wat hij tegenover de voorganger wél heeft aangegeven – miskent verweerder zijn beoordelingskader. Immers, verweerder is gehouden de verklaringen afgelegd tijdens het nader gehoor te wegen en daarbij de verklaringen van derden in zijn beoordeling te betrekken. Het standpunt dat het bevreemdt dat tegen de voorganger specifieke dingen zijn gezegd die in het nader gehoor achterwege zijn gebleven – nog daargelaten dat dit ook door bepaalde vraagstellingen van verweerder c.q. het achterwege laten van bepaalde vragen kan komen – is in dat licht aldus niet houdbaar. Bovendien heeft de voorganger aangegeven gedurende geruime tijd intensief contact gehad te hebben met beide eisers vanuit de geloofsgemeenschap. Het is dus niet verwonderlijk dat bij dergelijk intensief contact en bij zoveel contactmomenten er tussen eisers en de voorganger veel meer over het geloofsleven, de ontwikkeling hierin en de persoonlijke betekenis van het geloofsleven voor eisers is gesproken dan in het eenmalige gesprek tussen eisers en de hoormedewerker in het nader gehoor. De gesprekken die eisers met hun voorganger voeren dienen bovendien een ander doel dan “het aannemelijk maken van een bekering”, zodat de verklaringen zich ook niet lenen voor een onderlinge vergelijking. Dit is wellicht anders als blijkt dat eisers tegenover een hoormedewerker verklaringen afleggen die geheel niet overeenkomen met wat de voorganger zou hebben verklaard. Daarvan is echter geen sprake. De voorganger heeft vaker, intensiever en vanuit andere beweegredenen met eisers over het geloof en (de invulling van) het geloofsleven gesproken, wat een verklaring kan zijn voor de omstandigheid dat uit de verklaring van de voorganger blijkt van meer diepgang van de verklaringen van eisers. Dat de voorganger niet objectief is en dat dit moet worden betrokken bij de waardering van zijn verklaring volgt de rechtbank niet. Dat een derde die eisers persoonlijk kent en die een verklaring aflegt zodat eisers daarmee hun asielaanvragen kunnen ondersteunen wil niet zeggen dat de voorganger een verklaring aflegt die feitelijk onjuist is of zelfs maar bereid is een “valse” verklaring af te leggen. De vooronderstelling dat verklaringen die op verzoek worden opgemaakt de verklaringen van eisers niet kunnen ondersteunen omdat alleen welwillend zou worden verklaard volgt de rechtbank niet. De voorganger heeft feitelijke informatie verschaft. Verweerder heeft deze informatie niet betwist en dient deze feiten dus te betrekken bij de weging van de elementen en de geloofwaardigheidsbeoordeling. Dat schrijft de werkinstructie van verweerder voor en op die wijze wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt dat feitelijke activiteiten in en vanuit een geloofsgemeenschap verklaringen over een gestelde bekering kunnen onderbouwen en kunnen compenseren als verweerder vindt dat verklaring over de motieven voor en het proces van bekering onvoldoende overtuigen.
20. Ten slotte heeft eiser aangevoerd, dat nu de afvalligheid geloofwaardig is geacht, verweerder nader had moeten motiveren waarom de bekering desondanks ongeloofwaardig is; in dat kader had hij gewicht moeten toekennen aan de geloofwaardige afvalligheid.
21. Ook dit betoog slaagt. Weliswaar kan verweerder gevolgd worden in zijn standpunt dat de afvalligheid en de bekering twee te onderscheiden processen zijn, maar dit betekent niet dat er een waterscheiding hiertussen kan worden aangebracht. Afvalligheid zal immers vaak als beginstap kunnen worden gezien naar de latere stap van bekering. De rechtbank overweegt dat verweerder er zelf in het algemeen ook blijk van geeft dat deze twee processen communicerende vaten kunnen zijn, omdat in tal van andere bekeringszaken het feit dat afvalligheid ongeloofwaardig is geacht veelal de eerste tegenwerping is bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering. Niet valt in te zien dat deze doorwerking niet ook andersom kan bestaan – en in zoverre een “plusje” is bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering.
22. Alle voornoemde beroepsgronden slagen. Het door eiser bestreden besluit komt in verband met strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden die eiser tegen de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft aangevoerd behoeven geen bespreking meer.
23. De rechtbank acht het opportuun – ter finale afdoening van het geschil tussen partijen – om de overige beroepsgronden zo veel mogelijk te bespreken en zal daartoe in het hiernavolgende overgaan.
Geloofwaardigheidsbeoordeling problemen als gevolg van de bekering tot het christendom
24. Eiser voert aan dat, gelet op zijn betwisting in de zienswijze met betrekking tot de tegenstrijdige verklaringen over het op zoek zijn van de autoriteiten naar eiser terwijl verweerder hier in het bestreden besluit niet op ingaat, de tegenwerping over de wisselende verklaringen blijkbaar is laten vallen door verweerder. Voorts wordt in het bestreden besluit niet meer gereageerd op de onderbouwing van eiser of hij wordt gezocht. Indien de bekering wél wordt geloofd is er geen argument meer om aan te nemen dat hij niet wordt gezocht door de autoriteiten. Eiser kan de overweging van zijn paspoort bij de reisagent niet plaatsen. Eiser voert verder aan dat hij heeft uitgelegd waarom er niet meteen asiel aangevraagd is in Nederland; dit hield verband met de omstandigheid dat zij pas in Duitsland hadden begrepen dat er een doorzoeking in de woning plaats had gevonden. Toen was het voor eiser duidelijk dat ze niet konden terugkeren. Eiser betwist ten slotte dat er wisselende verklaringen door eisers zijn afgelegd over het moment van aanvragen asiel; in de zienswijze is hier bovendien op gereageerd maar verweerder komt daar niet meer op terug.
25. De rechtbank overweegt allereerst dat, gelet op r.o. 13 tot en met r.o. 22, verweerder met de bij het bestreden besluit gegeven motivering zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bekering ongeloofwaardig is te achten. De eerste tegenwerping in het kader van de door eiser gestelde problemen als gevolg van de bekering kan in het verlengde daarvan dan ook niet meer gehanteerd worden.
26. De rechtbank overweegt voorts dat ook in dit kader geldt dat verweerder, zoals eiser terecht aanvoert, gebrekkig is ingegaan op de door eiser in zijn zienswijze naar voren gebrachte argumenten. In het voornemen (pag. 7) is eiser onder meer tegengeworpen dat eisers verklaringen over de problemen enkel zijn gebaseerd op verklaringen van derden, niet-verifieerbare bronnen en dat eiser dit niet met documenten heeft onderbouwd. Eiser heeft in de zienswijze argumenten aangedragen waarom het niet reëel is om van hem te verlangen met vonnissen, dagvaardingen en andere documenten te komen; eiser weet namelijk nog niet zeker of de autoriteiten naar hem op zoek zijn maar vreest dit alleen. In het bestreden besluit (pag. 5) wordt hierover enkel nog gesteld dat, nu eiser stelt te vrezen van hem van worden verwacht dat hij deze verklaringen kan onderbouwen. Op het betwiste realiteitsgehalte van de verlangde onderbouwing wordt in het geheel niet ingegaan. De rechtbank acht dit dan ook onvoldoende gemotiveerd. Eenzelfde oordeel kan worden gegeven over de in het voornemen (pag. 7) vervatte tegenwerping dat eisers wisselend hebben verklaard over of de autoriteiten naar hen op zoek zijn. Eiser heeft in de zienswijze gesteld dat hij een vermoeden heeft dat de autoriteiten naar hem op zoek zijn, maar dat hij dit niet zeker weet. Op dit punt is verweerder in het bestreden besluit in het geheel niet meer ingegaan. Daarmee mag verondersteld worden dat deze tegenwerping is komen te vervallen, maar verweerder overweegt dit niet expliciet. Hierdoor kan de rechtbank onvoldoende controleren welke tegenwerpingen overblijven en welk gewicht verweerder hier (nog) aan toekent. De rechtbank overweegt dat verweerder niet zodanig hoge eisen aan eisers om hun vrees aannemelijk te maken mag stellen dat het feitelijk onmogelijk wordt om hun relaas te onderbouwen. Verweerder dient zich steeds rekenschap te geven van de kwetsbare en precaire bewijspositie indien een vreemdeling stelt te vrezen bij terugkeer in een situatie die strijdig is met 3 EVRM te geraken. Verweerder moet actief en welwillend onderzoeken of eisers internationale bescherming nodig hebben. Door in de onderhavige procedure enkel een vrees bij terugkeer voor de autoriteiten aan te nemen als eisers documenten van die autoriteiten kunnen overleggen legt verweerder een te hoge bewijsdrempel aan. Verweerder dient, te meer indien eisers niet tegenstrijdig of inconsistent verklaren, zich ook rekenschap te geven van de inspanningen die eisers hebben geleverd om hun relaas te onderbouwen en dient de verklaringen van eisers ook te plaatsen in de algemene informatie die verweerder kent over het land van herkomst.
27. Gelet op pag. 5 van het bestreden besluit is de gehanteerde tegenwerping over het kunnen aanvragen van het visum daarnaast komen te vervallen. Welke betekenis dit heeft voor de in het voornemen vervatte tegenwerping op dit punt motiveert verweerder echter niet.
28. Gelet op het voorgaande is dit onderdeel van het bestreden besluit dus eveneens ondeugdelijk gemotiveerd. De overige beroepsgronden ten aanzien van de gestelde problemen als gevolg van de bekering behoeven geen bespreking meer.
Zwaarwegendheidsbeoordeling afwending van de islam
29. Ten aanzien van de afwending van de islam heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Hierbij betrekt verweerder dat hij zijn afwending van de islam niet actief heeft uitgedragen en dat uit zijn verklaringen niet volgt dat hij wel een wens daarin had. Eiser heeft verklaard dat personen er niet van op de hoogte waren dat hij niet in de islam geloofde en dat hij deed alsof hij aan het praktiseren was. Daarnaast heeft hij een lange tijd in Iran verbleven zonder dat hij daardoor problemen heeft ondervonden. Eiser heeft immers verklaard dat hij vanaf 2012 niet meer de islam praktiseerde en daarvoor ook deed alsof. Het enkele feit dat eiser bedreigingen kreeg van zijn schoonfamilie is onvoldoende. Weliswaar heeft eiser verklaard dat zij gedwongen werden om te scheiden omdat de familie van eiseres hem anders zou doden; niettemin zijn eiser en eiseres daarna opnieuw getrouwd waarbij de schoonfamilie ook bij hen thuis kwam en dit kennelijk niet tot problemen heeft geleid. Bovendien is eiser met zijn gezin in februari 2019 op vakantie gewest in Hongarije en zijn daarna vrijwillig teruggekeerd naar Iran. Verweerder leidt uit eisers verklaringen af dat het uitdragen van afvalligheid voor eiser niet van dusdanig belang was dat een beperking hiervan hem raakte in zijn persoonlijke levenssfeer. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico is op ernstige schade bij uitzetting.
30. Eiser voert aan dat het afwenden van de islam door verweerder geloofwaardig is geacht. Daarbij wijst eiser op de zitting bij de Afdeling op 15 september 2021 in een tweetal zaken (nr. 202005668/1 /V2 en nr. 202102293/1/V 2) over afvalligen in Iran en de risicobeoordeling daaromtrent – en de door de Afdeling in die zaken gestelde vragen aan verweerder. Gelet op deze zaken zou het kunnen zijn dat het uitgangspunt zal worden dat ook in het geval van afvalligheid geen terughoudendheid kan worden gevraagd en dat bescherming dient te worden verleend in Nederland door verweerder. Op zitting heeft eiser deze beroepsgrond nader ingekleurd door te stellen dat eiser onvoldoende bevraagd is over zijn afvalligheid en het uiting willen geven daaraan.
31. Verweerder heeft op zitting verwezen naar de uitspraak van het British Upper Tribunal van 20 februari 2020, CQ [2020] UKUT 00046 (IAC). Deze uitspraak is mede aanleiding geweest voor het stellen van de vragen door de Afdeling Volgens verweerder is in het geval van eiser niet gebleken van de daarin benoemde risicofactoren bij inreis. Voorts wenst verweerder te verwijzen naar de antwoorden die door verweerder zijn gegeven op de vragen van de Afdeling in de bovengenoemde zaken. Verweerder meent dat hij eiser niet nader had hoeven te bevragen, nu hij niet uit zichzelf heeft verklaard problemen te hebben ondervonden met de autoriteiten omtrent zijn afvalligheid. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat regimes als die in Iran er met name op uit zijn om mensen op te pakken die een bedreiging zijn voor het regime.
32. De rechtbank stelt vast dat verweerder geloofwaardig vindt dat eiser afvallig is, maar dat deze omstandigheid op zichzelf volgens verweerder onvoldoende zwaarwegend is om voor bescherming en vergunningverlening in aanmerking te komen. Het voornaamste argument van verweerder hiervoor is dat eiser reeds in Iran afvallig was en gedurende lange tijd hierdoor geen problemen heeft ondervonden zodat dit bij terugkeer ook geen problemen zal opleveren en eisers de afvalligheid zelf niet als asielmotief hebben benoemd.
33. Verweerder heeft eiser echter op dat punt niet actief bevraagd en heeft in onvoldoende mate objectieve bronnen betrokken bij zijn beoordeling in dit verband.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet met de van hem te verlangen zorgvuldigheid heeft voorbereid – en dat hij aldus een té beperkte invulling geeft aan zijn onderzoeksplicht in dit kader. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang.
34. In de geactualiseerde versie van het Algemeen Ambtsbericht van februari 2021 is onder meer het volgende overwogen.
(…)
3.2.2.2 Afvalligheid en bekering
Verschillende bronnen geven aan dat steeds meer Iraanse moslims zich bekeren tot het christendom. Precieze cijfers zijn echter niet voorhanden. Een bekering kan worden gezien als geloofsafval. Afvalligheid staat niet als zodanig in het Wetboek van Strafrecht, omdat er onder geestelijken en islamitische geleerden geen overeenstemming is over de definitie en strafbaarheid van afvalligheid. Gelet op artikel 167 van de Iraanse grondwet hebben rechters de mogelijkheid om afvalligheid op basis van hun eigen interpretatie als een hudud-misdrijf (een categorie van zware misdrijven in de sharia waarvoor vaste straffen staan) aan te merken aan de hand van de sharia en uitgebrachte fatwa’s. Op basis daarvan kunnen zij een afvallige ter dood veroordelen.
(…)
Juridisch gezien is het niet mogelijk om in Iran zonder religie te zijn. Bij het aanvragen van een identiteitskaart moet de aanvrager de geloofsovertuiging opgeven. De aanvrager kan daarbij alleen kiezen uit één van de vier in Iran erkende religies.
(…)
Kritische religieuze uitingen op het internet of sociale media van leden van religieuze minderheden en van afvalligen over hun afvalligheid vanuit het buitenland, kunnen leiden tot (strafrechtelijke) vervolging bij terugkeer. Het gaat immers om iemand met de Iraanse nationaliteit. Er zijn aanwijzingen dat de Iraanse autoriteiten personen die zij als een bedreiging zien in het buitenland monitoren, bijvoorbeeld omdat zij al eerder vanwege politieke activiteiten in de verhoogde aandacht van de autoriteiten stonden, omdat zij enige bekendheid genieten of omdat zij zich bezig houden met bekeringsactiviteiten.
(…)

5 Terugkeer

5.1
Problemen bij terugkeer
(…)De autoriteiten beschouwen Iraniërs die met een paspoort terugreizen over het algemeen als gewone reizigers. Zij kunnen, als hun papieren in orde zijn, ongehinderd het land inreizen. Volgens verschillende bronnen ondervraagt de grenspolitie en/of de inlichtingendienst Iraniërs die een aantal jaren buiten Iran hebben verbleven en voor het eerst sinds lange tijd terugkeren naar Iran bij hun aankomst op de luchthaven in Teheran. Dat geldt ook voor Iraniërs die op een laissez-passer terugreizen. De vragen zien onder meer toe op de verblijfplaats en de activiteiten in het buitenland. Deze gesprekken kunnen tot enkele uren duren. Politieke activisten of andere personen die als een bedreiging worden gezien, kunnen bij terugkeer in de verhoogde aandacht van de autoriteiten komen te staan.
35. Verweerder had bij zijn risicobeoordeling niet enkel de uit zichzelf afgelegde verklaringen van eiser moeten betrekken bij de vraag over wat hem bij terugkeer te wachten staat, maar hem hierop ook actief moeten bevragen. Dit is gelet op paragraaf 3.2.2.2 van de in het voorgaande geciteerde passages uit het Algemeen Ambtsbericht immers van belang voor een beoordeling als de onderhavige. Voorts had verweerder, zoals WI 2014/10 (par. 4.1) ook voorschrijft, dit ook moeten afzetten tegen wat bekend is over de situatie in het land van herkomst uit objectieve bronnen. Uit die objectieve bronnen, zoals de in het voorgaande geciteerde passages uit het Algemeen Ambtsbericht, blijkt dat Iraniërs die een aantal jaren buiten Iran hebben verbleven worden ondervraagd door de grenspolitie en/of de inlichtingendienst. Dit blijkt voorts ook uit de door verweerder zelf aangehaalde uitspraak van het British Upper Tribunal van 20 februari 2020, CQ [2020] UKUT 00046 (IAC). Niet in geschil is dat eiser inmiddels bijna 2.5 jaar buiten Iran is geweest, waardoor er in elk geval een nadere motiveringsplicht voor verweerder ontstaat waarom niet aannemelijk is dat hem bij zijn inreis problemen staan te wachten. De rechtbank is voorts ambtshalve bekend met de door verweerder gegeven antwoorden op de door de Afdeling gestelde vragen in de onder r.o. 30 genoemde zaken, waarnaar verweerder ook in deze zaken wenst te verwijzen. Uit pag. 5 van die antwoorden volgt dat verweerder ook zelf vindt dat hij externe geloofwaardigheidsindicatoren actief moet betrekken bij zijn risicobeoordeling. In het hier voorliggende bestreden besluit heeft verweerder daar echter onvoldoende blijk van gegeven. Verweerder dient het gehele relaas als uitgangspunt te nemen bij de beoordeling of behoefte aan internationale bescherming bestaat. Indien verweerder bekend is met de omstandigheid dat een afvallige in Iran mogelijk gevaar loopt dient verweerder hier dus niet alleen nadere vragen over te stellen maar dit relaas integraal te beoordelen ook als eiser slechts enkele delen van het relaas als concreet asielmotief benoemt. Verweerder heeft de afvalligheid bovendien als apart element geduid. Het volstaan dan niet om te overwegen dat eiser hier voor vertrek uit Iran geen problemen door heeft ondervonden.
36. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit ook op dit punt in strijd is met artikel 3:2 van de Awb en artikel 3:46 van de Awb. Verweerder dient in zijn nieuw te nemen besluit opnieuw te beoordelen en te motiveren wat het risico voor eiser is om terug te keren naar Iran enkel vanwege de geloofwaardig geachte afvalligheid.

Het beroep van eiseres (NL21.11148)

Geloofwaardigheidsbeoordeling bekering tot het christendom
37. De rechtbank stelt – kortheidshalve – vast dat de onder r.o. 13 tot en met 22 vastgestelde gebreken óók kleven aan de geloofwaardigheidsbeoordeling van de door eiseres gestelde bekering.
38. De rechtbank overweegt voorts nog dat – gelet op de beroepsgrond van eiseres ter zake – dat verweerder zonder nadere motivering zich niet op het standpunt kan stellen dat eiseres niet overtuigend heeft verklaard wat haar precies aansprak in het gebed van [naam] en [naam] . Eiseres heeft immers verklaard dat de kern niet zat in de woorden van de gebeden, maar in de omstandigheden waaronder het gebed werd opgezegd, door wie en wat er gezegd werd. De interesse kwam bovendien pas na de genezing van haar dochter – toen zij met [naam] sprak over het gebed. Een en ander geldt ook voor de tegenwerping van verweerder dat eiseres niet duidelijk heeft verklaard over hoe de twijfels die ze had zijn weggenomen. Eiseres heeft immers uitgelegd hoe de twijfels zijn weggenomen. Door gesprekken en bezoek aan de huiskerk, de toename van kennis werden die twijfels minder. Daarnaast kreeg ze steeds meer het gevoel dat God in haar hart kwam. De twijfels die ze had kwamen nog door haar islamitische achtergrond; ze was gewend aan een God die straft en nu werd gesproken over een God van liefde. Eiseres had een aantal dogmatische vragen over het christendom en daar heeft ze antwoord op gekregen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voornoemde aspecten onvoldoende in zijn beoordeling/motivering betrokken.
Geloofwaardigheidsbeoordeling problemen als gevolg van de bekering tot het christendom
39. De rechtbank stelt – evenzeer in dit kader – vast dat de onder r.o. 25 tot en met 28 vastgestelde gebreken óók kleven aan de geloofwaardigheidsbeoordeling van de door eiseres gestelde problemen als gevolg van de bekering.
Risicobeoordeling afwending van de islam
40. De rechtbank stelt tot slot vast dat de onder r.o. 33 tot en met 36 vastgestelde gebreken eveneens kleven aan de beoordeling van de geloofwaardig geachte afvalligheid.

Conclusie in de beide zaken

41. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal nieuwe besluiten op de asielaanvragen van eisers moeten nemen – met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop tussen het indienen van de asielaanvragen en het nemen van de bestreden besluiten zal de rechtbank een termijn van zes weken stellen om nieuwe besluit te nemen.
42. Omdat de beroepen gegrond zijn, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 2.992,-,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 748,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank betrekt hierbij dat de relazen van eiser en eiseres zowel met betrekking tot de afvalligheid als met betrekking tot de bekering verschillen. Gemachtigde heeft dus separate beroepsgronden moeten formuleren. De beroepen zijn weliswaar gelijktijdig ter zitting behandeld, maar de duur van de behandeling ter zitting is ook langer geweest gelet op de verschillende relazen en dus de verschillende motivering van de geloofwaardigheidsbeoordeling. De rechtbank overweegt dat eiser en eiseres, hoewel zij gezamenlijk asielaanvragen hebben ingediend, de procedures gelijktijdig zijn verlopen en de zienswijze en beroepsgronden steeds in één document zijn opgenomen, een proceskostenveroordeling voor twee separate procedures op zijn plaats is.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:26 oktober 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.