ECLI:NL:RBDHA:2021:9350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.14712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiseres met betrekking tot bekering tot het christendom en afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de bekering van de eiseres tot het christendom ongeloofwaardig was en dat er geen risico op vervolging bestond bij terugkeer naar Iran. De eiseres, geboren op 12 november 1986, had haar aanvraag ingediend op 24 april 2019, na ernstige bedreigingen en een verkrachting in Iran, die zij in verband bracht met haar bekering. Tijdens de zitting op 14 december 2020 werd de eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, en er was ook een tolk aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd waarom de bekering van de eiseres ongeloofwaardig was en dat er onzorgvuldig onderzoek was verricht. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14712

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is F. Flippo-Wassa als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op 12 november 1986 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft op 24 april 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft – samengevat weergegeven – aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij rond haar 25e, na de zelfmoord van haar oom, een afkeer heeft gekregen van het islamitisch geloof. Zij is gelovig gebleven, maar praktiseerde de islam niet meer. Op haar 28e heeft eiseres zich volledig afgewend van de islam. In het najaar van 2017 is eiseres in aanraking gekomen met het christelijk geloof, waartoe zij zich in 2018 heeft bekeerd. Per ongeluk heeft eiseres een usb-stick aan haar directeur gegeven, waarop niet alleen zakelijke documenten maar ook dingen over het christendom stonden. Hij heeft haar daarop aangesproken op 14 maart 2019 en haar verkracht. Hij heeft eiseres tevens bedreigd met aangifte bij de politie. Op 27 maart 2019 is eiseres als toerist naar Nederland gekomen. Gedurende haar verblijf in Nederland heeft eiseres van haar echtgenoot vernomen dat de politie op 16 april 2019 een inval in hun huis heeft gedaan en daar christelijke documenten, boeken en een kruis heeft gevonden en haar laptop in beslag heeft genomen. Volgens haar echtgenoot wordt eiseres gezocht door de politie. Om die reden heeft eiseres asiel gevraagd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres op grond van artikel 31 van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres als relevant gekwalificeerd:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
afwending van het islamitische geloof;
bekering tot het christendom;
problemen vanwege de bekering.
Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst en de afwending van het islamitische geloof geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de bekering van eiseres tot het christendom en de daaruit volgende problemen ongeloofwaardig geacht.
Eiseres kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), omdat de afwending van de islam niet tot problemen heeft geleid en deze, gelet op landeninformatie, niet zijn te voorzien. Uit het Algemeen Ambtsbericht Iran van 2019 (hierna: het AA Iran) blijkt niet dat men enkel vanwege het niet geloven in de islam in Iran in de problemen geraakt. Eiseres heeft volgens verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres verzoekt de rechtbank allereerst om aanhouding van de zitting in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de wijze waarop Werkinstructie 2018/10 en Werkinstructie 2019/18 (WI 2019/18) inzake bekeerlingen geïnterpreteerd moeten worden. Eiseres voert verder aan dat verweerder niet dan wel ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom zij vanwege haar afvalligheid van de islam bij terugkeer naar Iran geen risico loopt op vervolging. Eiseres verwijst naar andere passages uit het AA Iran, waaruit volgt dat afvalligheid strafbaar is, leidt tot negatieve belangstelling van de autoriteiten en dat hierop de doodstraf staat. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat zij bekeerd is tot het christendom en dat zij haar motieven voor en het proces van bekering wel degelijk inzichtelijk heeft gemaakt door hieromtrent uitgebreid en voldoende concreet te verklaren. Bovendien heeft verweerder de bekering van eiseres niet beoordeeld aan de hand van WI 2019/18, omdat geen weging van de drie pijlers heeft plaatsgevonden en de aanvraag niet is voorgelegd aan de bekeringscoördinator. Vanwege haar bekering kan eiseres zich in Iran niet staande houden en zal zij in een onhoudbare positie komen. Eiseres voert tevens aan dat zij geloofwaardig heeft verklaard over de problemen die zij als gevolg van haar bekering heeft ondervonden. Ten onrechte heeft verweerder nagelaten de verkrachting, die niet wordt betwist, los van de bekering te beoordelen. Als gevolg van de verkrachting loopt eiseres een reëel risico bij terugkeer onmenselijk te worden behandeld. Tot slot verzoekt eiseres om aanhouding van de zitting om het mogelijk te maken om medische stukken over te leggen. Eiseres staat al langere tijd onder behandeling van een psychiater en een psycholoog bij GGZ en krijgt ook medicatie vanwege aanhoudende depressiviteit en de grote angst en paniek waarmee zij kampt als gevolg van de traumatische gebeurtenissen die zich in Iran hebben voorgedaan.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding het beroep van eiseres aan te houden. De omstandigheid dat de werkinstructies bekeerlingen in hoger beroep aan de orde zijn gesteld en dat de Afdeling hierover een oordeel gaat uitbrengen, geeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om alle beroepszaken waarin een bekering tot een ander geloof aan de orde is, op voorhand aan te houden. Wat betreft de door eiseres gestelde medische omstandigheden overweegt de rechtbank dat deze omstandigheden enkele dagen voor de zitting voor het eerst naar voren zijn gebracht en dat de medische situatie van eiseres tot op heden niet met stukken is onderbouwd. Nu eiseres de mogelijkheid heeft gehad deze stukken eerder - met haar vorige gemachtigde - in te dienen, ziet de rechtbank niet in dat de behandeling van het beroep aangehouden moet worden om eiseres de gelegenheid te geven deze stukken alsnog in de huidige beroepsprocedure in te brengen.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij enkel vanwege haar afvalligheid van de islam als vluchteling dient te worden aangemerkt of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM loopt. Verweerder heeft ter zitting daarbij terecht verwezen naar pagina 30 van het AA Iran, waaruit volgt dat afvalligen in de negatieve belangstelling van de autoriteiten komen te staan als zij daar opzichtig en openlijk voor uitkomen, de islam of de opperste leider beledigen en/of anderen aansporen om het islamitisch geloof vaarwel te zeggen en dat dit kan leiden tot arrestatie en strafrechtelijke vervolging. Om die reden heeft verweerder afvalligen van het islamitisch geloof die hun afvalligheid actief uitdragen aangemerkt als risicogroep in het geldende beleid ten aanzien van Iran. Nu eiseres tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zij nimmer problemen heeft gehad vanwege haar afwending van de islam en uit haar verklaringen niet blijkt dat zij haar afvalligheid actief heeft uitgedragen, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer gegronde vrees heeft voor vervolging. In beroep heeft eiseres gesteld dat zij problemen verwacht vanwege haar afvalligheid, maar heeft zij niet nader geconcretiseerd waarom zij deze problemen verwacht. Het verwijzen naar andere pagina’s uit het AA Iran acht de rechtbank hiertoe onvoldoende.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich overeenkomstig paragraaf 3 van de WI 2019/18 richt op drie elementen om de geloofwaardigheid van een bekering te toetsen. Deze elementen zijn de motieven voor en het proces van bekering; de kennis van het nieuwe geloof, en; de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten door verweerder steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang.
In paragraaf 4.1 is voorts neergelegd dat bij de beoordeling of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging de weging van de drie genoemde elementen van belang is. Belangrijk is dat alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. In het algemeen kan gesteld worden dat het zwaartepunt in de meeste gevallen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering. Indien er ten aanzien van één element minder goede verklaringen zijn afgelegd, kunnen de andere elementen dit compenseren, mits de vreemdeling in staat is daarover wel verklaringen af te leggen die overtuigend genoeg zijn. Alhoewel het zwaartepunt in de beoordeling ligt bij de motieven voor en het proces van bekering, hoeven gebrekkige verklaringen op dat onderdeel dus niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een negatief oordeel ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat eiseres tijdens het nader gehoor uitgebreid vragen zijn gesteld over haar motieven voor en het proces van bekering evenals dat haar vragen zijn gesteld over haar kennis van het christendom en dat er enkele vragen zijn gesteld over de activiteiten die zij in het kader van haar geloof in Iran verrichtte. Daarentegen zijn eiseres geen vragen gesteld over de activiteiten die zij in Nederland in het kader van het christendom onderneemt. Verweerder erkent in het voornemen dat het praktiseren en de gestelde uitoefening van het christelijk geloof niet meer uitgebreid is bevraagd. Echter, volgens verweerder, kan dit onderdeel bij voorbaat niet meer afdoen aan de ongeloofwaardigheid van de bekering. Verweerder wijst op de vage verklaringen van eiseres over haar interesse voor het christendom, waarom zij meende dat bidden helpt, wanneer zij zich bekeerde en de betekenis van de gevoelens die zij ervaarde toen zij zich bekeerde en over de effecten van de gestelde bekering.
6.5.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiseres niet meer uitgebreid bevraagd hoefde te worden over de activiteiten die zij in het kader van het nieuwe geloof verricht. Gelet op hetgeen onder 6.3 is weergegeven, dient verweerder een vreemdeling die een bekering aan haar asielaanvraag ten grondslag legt vragen te stellen over drie elementen, waaronder over de activiteiten die zij in het kader van haar geloof verricht. De rechtbank ziet niet in dat verweerder dit derde element niet hoeft te bevragen, indien verweerder van mening is dat de vreemdeling onvoldoende helder heeft verklaard over het eerste element, te weten de motieven voor en het proces van bekering. Het gaat volgens WI 2019/18 immers om de weging van de verklaringen van een vreemdeling over de drie elementen, die voorts in onderlinge samenhang moeten worden bezien en beoordeeld. Indien de vreemdeling over één element minder goed weet te verklaren, kan dit gecompenseerd worden door overtuigende verklaringen over de andere twee elementen. Nu eiseres niet afdoende bevraagd is over het derde element, kan niet gezegd worden dat zij haar bekering niet aannemelijk heeft weten te maken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder in het voornemen heeft opgenomen dat eiseres kennis heeft van de Bijbel en het christendom.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het stellen van voldoende vragen over de activiteiten die eiseres in het kader van het christendom verricht voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering niet achterwege kunnen laten. Dit betekent dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en dat de ongeloofwaardigheid van de door eiseres aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegde bekering tot het christendom ondeugdelijk is gemotiveerd. De beroepsgronden die betrekking hebben op de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over haar motieven voor en het proces voor bekering en op de ongeloofwaardigheid van de problemen die eiseres naar aanleiding van haar bekering heeft ondervonden, zal de rechtbank in deze uitspraak niet bespreken, nu deze niet los kunnen worden gezien van een beoordeling van de verklaringen van eiseres omtrent de door haar in het kader van het christendom verrichtte activiteiten.
7. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank ziet, gelet op de door verweerder nog te maken beoordeling van de geloofwaardigheid van eiseres asielrelaas, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Indien eiseres alsnog stukken ter onderbouwing van haar medische situatie inbrengt, dient verweerder deze stukken tevens in de beoordeling te betrekken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.