ECLI:NL:RBDHA:2022:12362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
SGR 21/2387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering van teveel betaalde bijstand wegens schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening van haar bijstandsuitkering beoordeeld. Eiseres, die sinds 1 november 1995 bijstandsuitkeringen ontving, heeft in 2015 een melding ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank over vermogen in Marokko, wat zij nooit heeft gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Leiden heeft daarop besloten om de bijstandsuitkering te herzien en een bedrag van € 124.416,11 terug te vorderen. Na bezwaar van eiseres is dit bedrag verlaagd naar € 66.729,77. De rechtbank heeft op 13 oktober 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar de gemachtigde van het college zich afmeldde.

De rechtbank oordeelt dat de terugvordering van de bijstandsuitkering terecht is, omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank legt uit dat op grond van artikel 58 van de Participatiewet het college verplicht is om onterecht betaalde bijstand terug te vorderen. Eiseres voerde aan dat de terugvordering verjaard was, maar de rechtbank stelt vast dat de verjaringstermijn voor de deelvorderingen niet was verstreken. De rechtbank concludeert dat de terugvordering over de periode van 27 december 1999 tot en met 4 augustus 2004 niet is verjaard en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank bevestigt dat het college terecht een bedrag van € 66.729,77 aan teveel betaalde bijstand terugvordert.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders gemeente Leiden

(gemachtigde: A. Nijland).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening van de bijstandsuitkering van eiseres, omdat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college vordert daarom in het besluit van 27 december 2019 een bedrag van € 124.416,11 terug.
1.1.
In het bestreden besluit van 9 maart 2021 op het bezwaar van eiseres is het college gedeeltelijk bij dat besluit gebleven. Wel is de terugvordering verlaagd naar een bedrag van € 66.729,77.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. De gemachtigde van het college heeft zich afgemeld.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontving sinds 1 november 1995 tot en met 4 augustus 2004 met haar ex-partner, [A] (hierna: [A] ), een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Na het vertrek van [A] , heeft eiseres tot augustus 2018 een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm voor alleenstaanden.
3. Bij het college is in december 2015 een melding binnengekomen van de Sociale Verzekeringsbank dat [A] en eiseres over vermogen beschikken in Marokko, omdat zij daar woningen zouden bezitten.
4. De sociale recherche heeft onderzoek gedaan en een onderzoeksrapport opgemaakt. Uit dit onderzoeksrapport van 23 februari 2017 blijkt dat [A] sinds
21 februari 1995 eigenaar is van een appartementencomplex in [plaats] in Marokko. Dit appartementencomplex is op 30 januari 2012 getaxeerd op € 308.925,00. Dit vermogen hebben eiseres en [A] nooit aan het college gemeld.
5. Het college heeft vervolgens op 27 december 2019 het besluit genomen om de uitkering van eiseres te herzien en een bedrag van € 124.416,- aan teveel betaalde bijstand terug te vorderen. De bijstand is in de periode van 1 november 1995 tot en met 4 augustus 2004 aan hen als gezinsbijstand uitgekeerd en zowel eiseres als
[A] zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk [1] . Dat wil zeggen dat eiseres en
[A] allebei persoonlijk verplicht kunnen worden om het hele bedrag terug te betalen aan het college.
6. Eiseres heeft op 6 februari 2020 bezwaar gemaakt. Het college heeft met het besluit van 9 maart 2021 het bezwaar tegen het besluit van 27 december 2019 gedeeltelijk gegrond verklaard. De terugvordering voor de periode van 1 november 1995 tot
27 december 1999 is verjaard verklaard. Maar over de periode van
27 december 1999 tot en met 4 augustus 2004 wordt de teveel betaalde bijstand nog wel teruggevorderd. Dit komt neer op een bedrag van € 66.729,77.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Het beroep richt zich alleen tegen de terugvordering. De rechtbank beoordeelt daarom niet de herziening van de bijstandsuitkering.
8. Het beroep van eiseres is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
9. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet is het college verplicht ten onrechte betaalde of teveel betaalde bijstand terug te vorderen.
9.1.
In de Participatiewet is niet geregeld binnen welke termijn een besluit tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstand moet worden genomen. Daarom wordt voor de verjaringstermijn van zo’n besluit aansluiting gezocht bij artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [2] .
Terugvordering kan dan alleen als aan de volgende twee eisen wordt voldaan:
1. Er mag niet meer dan twintig jaar zijn verstreken na het ontstaan van de
vordering;
2. Er mag niet meer dan vijf jaar zijn verstreken na de dag waarop de sociale
dienst op de hoogte is van zowel het bestaan van de vordering als met de
persoon van de schuldenaar.
Is de vordering geheel verjaard?
10. Eiseres voert aan dat de terugvordering helemaal is verjaard, omdat er twintig jaar is verstreken sinds de eerste dag van de herzienings- en terugvorderingsperiode. Eiseres ontving sinds 1 november 1995 voor het eerst bijstand. Het terugvorderingsbesluit is op 27 december 2019 genomen. Dit is meer dan twintig jaar later, waardoor de hele terugvordering is verjaard.
10.1.
Het college stelt dat de vordering slechts deels is verjaard en verwijst naar
artikel 3:309 BW. Er is in dit geval sprake van een maandelijkse onverschuldigde betaling, waardoor voor iedere maandelijkse betaling de verjaringstermijn van twintig jaar begint te lopen op de dag van betaling. De ontstaansdatum van devorderingen is dan de datum van betaling. Alleen bedragen die minder dan twintig jaar geleden zijn betaald, kunnen worden teruggevorderd. Het invorderingsbesluit is van 27 december 2019, dus vanaf 27 december 1999 is de betaling minder dan twintig jaar geleden. De onverschuldigd betaalde bijstand kan daarom vanaf
27 december 1999 worden teruggevorderd.
10.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de terugvordering bestaat uit deelvorderingen, waarvoor geldt dat de vordering uit een onverschuldigde betaling verjaart na het verstrijken van een termijn van twintig jaar na de betaling. Het terugvorderingsbesluit is op 27 december 2019 genomen. Het college heeft terecht gesteld dat voor elke maandelijkse betaling de verjaringstermijn van twintig jaar telkens opnieuw begint te lopen [3] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat op 27 december 2019 de verjaringstermijn van twintig jaar voor de deelvorderingen vanaf 27 december 1999 niet was verstreken.
Is het terugvorderingsbesluit binnen vijf jaar genomen?
11. Eiseres is verder van mening dat de vordering is verjaard omdat het terugvorderingsbesluit niet is genomen binnen vijf jaar nadat het college bekend werd met het bestaan van de vordering. Op zitting heeft eiseres gesteld dat het college in augustus 2014 al bekend was met het appartementencomplex van
[A] . In 2014 is ook al onderzoek gedaan naar het vermogen van eiseres en
. In het kader van dat onderzoek heeft eiseres tijdens een verhoor in augustus 2014 al verklaard over het appartementencomplex. Het college zou vanaf dat moment al op de hoogte zijn geweest van het bestaan van de vordering. Het besluit van 27 december 2019 is meer dan vijf jaar later genomen en de hele vordering is ook daarom verjaard.
11.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het pas op de hoogte is van de vordering sinds de afronding van het onderzoek door de sociale recherche op 23 februari 2017. Er is dan ook minder dan vijf jaar verstreken tussen die datum en het terugvorderingsbesluit van 27 december 2019. Ook daarom is volgens het college geen sprake van verjaring.
11.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat bijstand mag worden teruggevorderd tot vijf jaar nadat het onderzoek door de sociale recherche is afgerond. Dit volgt uit vaste rechtspraak [4] . De rechtbank stelt in deze zaak vast dat het onderzoek is afgerond op 23 februari 2017 en dat verweerder vervolgens binnen vijf jaar is overgegaan tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde bijstand. De vordering is dan ook niet verjaard.
11.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de terugvordering over de periode van
27 december 1999 tot en met 4 augustus 2004 niet is verjaard.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Het college vordert terecht van eiseres een bedrag van
€ 66.729,77 aan teveel betaalde bijstand terug. De terugvordering blijft in stand.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak CRVB van 24 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB0563 en 25 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8149
2.uitspraak CRVB van 31 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2385
3.Uitspraak Hoge Raad van 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1052, r.o. 3.3.3.
4.Uitspraak CRVB van 14 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3879 en 28 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1866