ECLI:NL:RBDHA:2022:11917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
NL22.1573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Denemarken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 2 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk, omdat eiser internationale bescherming geniet in Denemarken. Dit besluit was gebaseerd op Eurodac en informatie van de Deense autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de Deense autoriteiten onvoldoende duidelijk was over de verblijfsrechtelijke positie van eiser in Denemarken ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank merkte op dat het Deense informatiebericht verouderd was en niet voldoende duidelijkheid bood over de status van eiser. De rechtbank concludeerde dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de huidige verblijfsstatus van eiser in Denemarken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, waarbij de rechtbank verweerder ook veroordeelde in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1573

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.1574, op 16 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting, met instemming van beide partijen, geschorst in afwachting van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de zaken die verweerder in zijn brief van 15 februari 2022 heeft genoemd.
Die uitspraken zijn door de Afdeling gedaan op 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864, ECLI:NL:RVS:2022:1863 en ECLI:NL:RVS:2022:1862).
Op 14 juli 2022 heeft de rechtbank verweerder gevraagd wat de gevolgen van deze uitspraken zijn voor het beroep van eiser.
Bij brief van 18 juli 2022 heeft verweerder daarop gereageerd.
Op 3 september 2022 heeft eiser op deze reactie van verweerder gereageerd.
Beide partijen hebben daarna bericht dat de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak kan doen. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek (op 14 oktober 2022) gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum eiser]. Op
2 augustus 2021 heeft hij zijn asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.2.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 27 juli 2020 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Denemarken en dat Denemarken hem op 30 oktober 2020 internationale bescherming heeft verleend.
1.3.
Op 12 augustus 2021 heeft verweerder de Deense autoriteiten om informatie verzocht over de verblijfsrechtelijke positie van eiser in Denemarken. Op
16 september 2021 hebben de Deense autoriteiten aan verweerder informatie verstrekt. De inhoud van het Deense informatiebericht is hieronder onder 4.2. weergegeven.
Bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat uit Eurodac in combinatie met de informatie van de Deense autoriteiten volgens verweerder volgt dat eiser in Denemarken internationale bescherming heeft en opnieuw tot Denemarken zal worden toegelaten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Denemarken zich ten aanzien van hem niet zal houden aan de beginselen vermeld in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verder stelt verweerder dat eiser, nu hij in Denemarken internationale bescherming geniet, een zodanige band heeft met Denemarken dat het voor hem redelijk is daarheen te gaan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verder aan eiser een vertrektermijn onthouden en aan eiser opgedragen zich onmiddellijk naar Denemarken te begeven.
Beoordeling
3. Eiser heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 5 november 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:14906), aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag, namelijk: artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in plaats van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
3.1.
Artikel 30a, eerste lid, van de Vw luidt, voor zover hier van belang, als volgt. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien:
a. de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet;
b. de vreemdeling erkend is als vluchteling in een derde land en hij die bescherming nog kan genieten of anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement, en opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten.
3.2.
Denemarken is een lidstaat van de Europese Unie. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij het bestreden besluit desondanks niet heeft genomen op de grondslag van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, maar op de grondslag van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Hierbij betrekt de rechtbank dat verweerder aanvragen van andere statushouders in Denemarken wel niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. De rechtbank verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar de door eiser genoemde uitspraak van de zittingsplaats Utrecht en naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 9 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5107. In zoverre slaagt de beroepsgrond.
4. Eiser heeft verder als beroepsgrond aangevoerd dat uit de informatie van de Deense autoriteiten niet kan worden afgeleid of eiser nog internationale bescherming in Denemarken heeft. Het Deense informatiebericht van 16 september 2021 is volgens eiser verouderd en verschaft volgens hem onvoldoende duidelijke informatie over zijn verblijfsrechtelijke positie. Eiser is van mening dat verweerder nader onderzoek had moeten doen bij de Deense autoriteiten, hetgeen verweerder ten onrechte niet heeft gedaan.
4.1.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441, volgt dat verweerder in beginsel mag afgaan op informatie van een andere lidstaat. Daarvoor is van belang dat het tijdsverloop sinds het verkrijgen van de informatie beperkt is. Voorts dient uit de informatie duidelijk te worden wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. Indien de verkregen informatie onvoldoende actueel is dan wel onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling bevat, dient verweerder nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt.
4.2.
Het Deense informatiebericht van 16 september 2021 luidt, voor zover van belang, als volgt.

The Danish Immigration Service hereby informs you that the said person was granted temporary protection status in accordance with Aliens Act Section 7 (3) on30 October 2020 valid until 30 October 2021.
The Danish Immigration Service confirms that the said person can enter Denmark within 6 months from today.”
4.3.
Daargelaten dat dit informatiebericht inmiddels aan actualiteit heeft ingeboet en dat de daarin genoemde termijn waarbinnen eiser Denemarken kan inreizen inmiddels is verstreken, is de rechtbank met eiser van oordeel dat uit dit bericht onvoldoende duidelijk wordt wat de verblijfrechtelijke positie van eiser in Denemarken ten tijde van het bestreden besluit was en nu is, in die zin dat onvoldoende duidelijk is of eiser ten tijde van het bestreden besluit en ook nu een internationale beschermingsstatus in Denemarken had/heeft. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.
In het bericht van de Deense autoriteiten staat dat de Deense autoriteiten op 30 oktober 2020 aan eiser een tijdelijke beschermingsstatus hebben verleend, die geldig is tot 30 oktober 2021. Puur tekstueel bezien betekent dit, althans zou dit kunnen betekenen, dat de door de Deense autoriteiten aan eiser verleende internationale beschermingsstatus met ingang van 30 oktober 2021 niet meer geldig is. Het Deense informatiebericht gaat, wederom puur tekstueel bezien, uitdrukkelijk over een internationale beschermingsstatus en niet over een verblijfsvergunning, zoals in de memo van 22 september 2021 en het bestreden besluit door verweerder is gesteld.
4.5.
Verweerders standpunt dat het bericht van de Deense autoriteiten, gelet op de Afdelingsuitspraken van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253, en 18 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1971, zo moet worden geïnterpreteerd dat de verblijfsvergunning die Deense autoriteiten aan eiser hebben verleend geldig is tot 30 oktober 2021, maar dat de onderliggende internationale beschermingsstatus na 30 oktober 2021 onverkort geldig is, volgt de rechtbank niet. In voormelde uitspraken heeft de Afdeling – samengevat – overwogen dat onderscheid moet worden gemaakt tussen een (subsidiaire) internationale beschermingsstatus en een verblijfsvergunning, dat het verlopen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning niet betekent dat de aan die verblijfvergunning onderliggende internationale beschermingsstatus ook eindigt, dat een internationale beschermingsstatus pas eindigt doordat de lidstaat die status bij een besluit intrekt of beëindigt en dat een besluit tot intrekking of beëindiging van de internationale beschermingsstatus wordt voorafgegaan door een individuele beoordeling. Dit een en ander heeft de Afdeling gebaseerd op (artikelen 16, 18, 19 en 24 van) de Kwalificatierichtlijn (richtlijn 2011/95/EU). Denemarken is nu echter juist, op grond van een ‘opt-out’, niet aan de Kwalificatierichtlijn gebonden. Gelet hierop kan niet zonder meer worden aangenomen dat hetgeen de Afdeling in voormelde uitspraken op basis van de Kwalificatierichtlijn heeft overwogen over de geldigheid van een (subsidiaire) internationale beschermingsstatus, ook voor een door de Deense autoriteiten verleende (subsidiaire) internationale beschermingsstatus geldt. Verweerder heeft verder niet (deugdelijk) gemotiveerd dat in Denemarken, ondanks dat Denemarken niet gebonden is aan de Kwalificatierichtlijn, op dezelfde manier met de geldigheid van een (subsidiaire) internationale beschermingsstatus wordt omgegaan als de Afdeling in voormelde uitspraken, op basis van de Kwalificatierichtlijn, heeft uiteengezet.
4.6.
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat uit de mededeling van de Deense autoriteiten dat eiser Denemarken binnen zes maanden mag inreizen volgt dat eiser ook na 30 oktober 2021 nog een internationale beschermingsstatus heeft(/had), volgt de rechtbank dit niet. Zoals hiervoor is overwogen staat in het Deense bericht dus uitdrukkelijk dat de beschermingsstatus geldig is tot 30 oktober 2021. De omstandigheid dat de Deense autoriteiten eiser ook enige tijd na 30 oktober 2021 willen(/wilden) toelaten tot Denemarken kan ook iets anders betekenen dan verweerder stelt, bijvoorbeeld dat de Deense autoriteiten eiser de gelegenheid willen bieden om een nieuwe asielaanvraag in te dienen.
4.7.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerders standpunt dat eiser nog internationale bescherming heeft in Denemarken niet wordt gedragen door het informatiebericht van de Deense autoriteiten van 16 september 2021, waaruit dus onvoldoende duidelijk wordt wat de verblijfsrechtelijke positie van eiser in Denemarken ten tijde van het bestreden besluit was en nu is, in die zin dat onvoldoende duidelijk is of eiser ten tijde van het bestreden besluit en ook nu in Denemarken een internationale beschermingsstatus had/heeft. Dit wordt ook niet duidelijk uit de zich in het dossier bevindende Eurodac-treffer, die dateert van 2 augustus 2021. Dit betekent, in aanmerking genomen overweging 4.1., dat verweerder nader had moeten onderzoeken of eiser nog een internationale beschermingsstatus in Denemarken heeft. Dit heeft verweerder nagelaten.
4.8.
Gelet op het voorgaande slaagt de onder 4. weergegeven beroepsgrond.
Conclusie
5. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat het, in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Gelet hierop en op wat er hierna met betrekking tot de wijze van geschilbeslechting is overwogen, laat de rechtbank de overige door eiser aangevoerde beroepsgronden onbesproken.
6. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de hiervoor geconstateerde gebreken niet in de beroepsfase door verweerder zijn hersteld. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om te onderzoeken of eiser in Denemarken nog internationale bescherming geniet. Dit zou verweerder kunnen doen door hierover contact op te nemen met de Deense autoriteiten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een nieuw ongunstig besluit voor eiser, niet valt in te zien dat eiser op die manier eerder uitsluitsel krijgt in zijn zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op de asielaanvraag te nemen binnen een termijn van tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Proceskosten
7. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, binnen een termijn van tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.L. Mehlbaum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.