Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2021 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Eiseres ontving vanaf 11 februari 2009 bijstand, meest recent op grond van de Pw. Bij een rechtmatigheidsonderzoek heeft verweerder vastgesteld dat op de bankrekeningen van eiseres en haar minderjarige zoon ([minderjarige]) gedurende de bijstandsperiode contante stortingen hebben plaatsgevonden. De afdeling Bijzonder Onderzoek (BO) heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstand. Daarbij heeft de afdeling BO ook geconstateerd dat op de bankrekeningen van eiseres en haar inwonende minderjarige zoon in de onderzochte periode contante stortingen voorkwamen. Zo werden op de hierna genoemde data op de ING betaalrekening **173 de tussen haakjes vermelde bedragen gestort. Op 1 februari 2017 (€ 140,-), op 7 mei 2018 (€ 140,-) en op 7 juni 2018 (€ 400,-). Op de ABN/AMRO Privérekening **234 werden op de hierna genoemde data de tussen haakjes vermelde bedragen gestort. Op 21 juni 2018 (€ 500,-), op 8 augustus 2018 (€ 1.230,-) en op 23 augustus 2018 (€ 150,- afkomstig van ABN/AMRO **191). Op de ING Jongerenrekening **389 van de minderjarige zoon van eiseres vonden in de bijstandsperiode ook een aantal contante stortingen en overboekingen plaats. In 2017 werd op die rekening in totaal een bedrag van € 4.490 contant gestort en een bedrag van € 1.530 door derden. In 2018 was dat een bedrag van € 6.860,- respectievelijk van € 800,-. Volgens de verklaring van eiseres waren deze stortingen afkomstig van contante opnames van haar creditcardrekening **173. Zij wilde hiermee haar vaste lasten betalen. De resterende contante stortingen en ontvangsten van derden zouden volgens eiseres afkomstig zijn van leningen en van terugbetalingen van uitgeleend geld. Eenmaal werd een bedrag contant terugontvangen van een winkel en de bankrekening werd ook door een vriendin van de oudste dochter van eiseres gebruikt om bedragen uit Letland te ontvangen. Van alle geldstromen die via de rekening van de zoon van eiseres ([minderjarige]) liepen, heeft verweerder een bedrag van € 4.200,- afkomstig geacht van contante opnamen van de creditcardrekening van eiseres. Verweerder heeft naar aanleiding van de bevindingen van zijn onderzoek besloten het recht van eiseres op bijstand op grond van de Pw over februari 2017, maart 2017, mei 2017, juni 2017, augustus 2017, september 2017, van november 2017 tot en met mei 2018 en over juli 2018 te herzien dan wel in te trekken en van haar een bedrag van € 10.564,36 bruto terug te vorderen. In bezwaar heeft verweerder de herziening/intrekking gehandhaafd en daarbij het terugvorderingsbedrag verhoogd naar € 11.453,85 bruto.