ECLI:NL:RBDHA:2021:3701
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van Algerijnse vreemdeling zonder zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.M.H. van de Wal, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 25 januari 2021 was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds de laatste toetsing van de maatregel op 22 maart 2021 geen zicht is op uitzetting van de eiser naar Algerije binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het ontbreken van zicht op uitzetting naar Marokko, en heeft geconcludeerd dat de situatie voor Algerije niet wezenlijk anders is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor de verwachting dat de uitzetting van de eiser op korte termijn kan plaatsvinden. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.300,- aan de eiser voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.068,-, te betalen door de verweerder. De uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Venderbos, griffier, en is openbaar gemaakt op 14 april 2021.