ECLI:NL:RBDHA:2021:3701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
NL21.5052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van Algerijnse vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.M.H. van de Wal, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 25 januari 2021 was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds de laatste toetsing van de maatregel op 22 maart 2021 geen zicht is op uitzetting van de eiser naar Algerije binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het ontbreken van zicht op uitzetting naar Marokko, en heeft geconcludeerd dat de situatie voor Algerije niet wezenlijk anders is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor de verwachting dat de uitzetting van de eiser op korte termijn kan plaatsvinden. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.300,- aan de eiser voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.068,-, te betalen door de verweerder. De uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Venderbos, griffier, en is openbaar gemaakt op 14 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5052

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Verweerder heeft op 25 januari 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 april 2021 een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop op diezelfde dag gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk voor eiser is verschenen mw. R. Jaber. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1995.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt vast dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de (eerste) uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 februari 2021 (in de zaak NL21.2306) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek – 22 februari 2021 – in die zaak rechtmatig was. Uit de (tweede) uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 maart 2021 (in de zaak NL21.3419) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek – 22 maart 2021 – in die zaak rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 22 maart 2021 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser heeft – op de hierna te bespreken gronden – beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel.
5. Eiser voert in de eerste plaats aan dat – analoog aan de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 april 2021 over het ontbreken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko – wat betreft Algerije geoordeeld moet worden dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
6. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7. De Afdeling heeft op 2 april 2021 in een drietal uitspraken geoordeeld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt (ECLI:NL:RVS:2021:696, ECLI:NL:RVS:2021:695 en ECLI:NL:RVS:2021:698). Gebleken is dat er in 2020 geen laissez-passers (LP’s) zijn afgegeven aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) om een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit uit te zetten en dat de laatste uitzetting met een LP van een vreemdeling die niet meewerkte aan zijn terugkeer plaatsvond in 2019. Verweerder heeft erkend dat er in 2020 geen uitzetting naar Marokko heeft plaatsgevonden van personen zonder paspoort. Verweerder heeft in deze zaken geen concrete aanknopingspunten kunnen geven die de verwachting rechtvaardigen dat vreemdelingen met de Marokkaanse nationaliteit op korte termijn weer met een door de Marokkaanse autoriteiten afgegeven LP kunnen worden uitgezet naar Marokko.
8. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de situatie ten aanzien van Algerije anders moet worden gezien. In maart 2020 is er namelijk nog een LP verstrekt door de Algerijnse autoriteiten. Daarna is er als gevolg van de coronamaatregelen weliswaar geen LP meer afgegeven, maar er vindt nog wel overleg plaats met de autoriteiten over hoe deze afgifte hervat kan worden. Voorts heeft verweerder toegelicht dat de contacten met Algerije in algemene zin beter verlopen dan met Marokko.
9. De rechtbank wil aannemen dat de diplomatieke betrekkingen met de Algerijnse autoriteiten goed zijn en dat Algerije ook in beginsel bereid is om onderdanen toe te laten tot het eigen grondgebied en daartoe vervangende reisdocumenten te verstrekken. Dat neemt niet weg dat de afgifte van LP’s na maart 2020 volgens verweerder is stilgevallen; de rechtbank gaat ervan uit dat dat niet komt doordat er geen LP-aanvragen meer lopen bij de Algerijnse autoriteiten maar, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, als gevolg van beperkende coronamaatregelen.
10. Inmiddels is het 13 maanden geleden dat er daadwerkelijk een LP is afgegeven en op dit moment valt niet te zeggen hoe en op welke termijn afgifte en/of concrete stappen in die richting kunnen worden verwacht. Verweerder heeft ter zitting geen inzicht kunnen geven in de termijn waarop de afgifte van LP’s hervat zou (kunnen) worden, noch in de intensiteit van de besprekingen met de Algerijnse autoriteiten die daartoe moeten leiden. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunt voor de veronderstelling dat succesvolle besprekingen binnen een redelijke termijn tot uitzetting van eiser kunnen leiden.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het voortduren van de
inbewaringstelling van eiser is gedurende de te beoordelen periode – vanaf 22 maart 2021 – onrechtmatig te achten. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
12. Doordat eiser onrechtmatig is gedetineerd komt hij in aanmerking voor schadevergoeding. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 23 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel. Dit leidt tot een bedrag van 23 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.300,-.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring en de onmiddellijke
invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser
tot een bedrag van € 2.300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 april 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.