ECLI:NL:RBDHA:2021:3405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde aanvraag voor Wajong-uitkering en de toepassing van de Amber-regeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021, betreft het een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had eerder, in 2008, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor een jonggehandicapte. In 2019 diende eiser een herhaalde aanvraag in, die door verweerder werd afgewezen met de stelling dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Eiser voerde aan dat zijn klachten al voor 2003 waren ontstaan en dat hij recht had op een Wajong-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit moest worden beschouwd en dat verweerder de aanvraag inhoudelijk moest beoordelen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en het griffierecht diende te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Van eiser zijn aanvullende stukken ontvangen op 28 april 2020, 22 juni 2020 en 21 juli 2020.
Van verweerder is een verweerschrift met bijlage ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via skype op 10 februari 2021. Eiser en zijn gemachtigde hebben daaraan deelgenomen, evenals de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser, geboren op [geboortedag] 1981, heeft onderwijs gevolgd tot mei 2001. Zowel in het voortgezet onderwijs (havo) als in het - tijdens schooljaar 2000/2001 - gevolgde voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) zijn geen diploma’s behaald. In 2003 is bij eiser de diagnose schizofrenie gesteld en sindsdien wordt eiser hiervoor behandeld.
1.2
Op 6 november 2007 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten [1] (Wajong 1998) gedaan. Deze aanvraag is bij besluit van 4 januari 2008 afgewezen. In dat besluit is vermeld dat eiser op de datum waarop zijn arbeidsongeschiktheid intrad, 1 juli 2003, niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt omdat hij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldeed (arbeidsongeschiktheid vanaf het 17e levensjaar dan wel tenminste zes maanden studerend in het jaar voorafgaand aan arbeidsongeschiktheid). Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel ingesteld, zodat dit in rechte is komen vast te staan.
1.3
Op 22 oktober 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten [2] (Wajong 2015).
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. In dat besluit is vermeld dat verweerder de aanvraag ziet als een verzoek om terug te komen op de beslissing uit 2008. Verweerder blijft bij het besluit van 4 januari 2008, omdat rechtens relevante nieuwe informatie ontbreekt. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van
1 november 2019 ten grondslag, waarin onder meer is vermeld dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die ziet op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 1 juli 2003, zodat er geen aanleiding is de eerdere beoordeling te herzien.
1.5
Bij het bestreden besluit is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In dat besluit is onder meer vermeld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die herziening van de beslissing van 4 januari 2018 kunnen rechtvaardigen. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 februari 2020 ten grondslag. In dat rapport is geconcludeerd dat er geen nieuwe medische informatie is ingebracht op grond waarvan een vóór 2003 gelegen eerste arbeidsongeschiktheidsdag kan worden vastgesteld.
1.6
Eiser heeft daartegen - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd:
- Verweerder heeft op de herhaalde aanvraag van eiser niet artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast maar heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld. In het bestreden besluit is immers overwogen dat er nog steeds sprake is van een situatie dat er geen voor 2003 gelegen eerste dag van arbeidsongeschiktheid valt vast te stellen. Daarom moet het besluit volgens eiser worden getoetst alsof het een eerste besluit op die aanvraag is.
- De klachten van eiser zijn ruim voor 2003 ontstaan. Aan eiser had vanwege klachten op zijn 17e verjaardag (1998), dan wel op het moment waarop hij vanwege het onderwijs aan de vavo als studerende kon worden aangemerkt (2001), dan wel vanwege toegenomen klachten binnen 5 jaar nadien een Wajong-uitkering moeten worden toegekend.
- Eiser heeft in beroep stukken overgelegd, waaronder een rapport van 10 juli 2020 van het Medisch Expertise Centrum Rotterdam, waarin onder meer is vermeld dat er aanwijzingen zijn dat al sinds 1998 dan wel eind 2001 sprake was van beginnende schizofrenie, zeer waarschijnlijk naast een ontwikkelingsstoornis in het autistisch spectrum.
2. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1
Vooropgesteld wordt dat de aanvraag een zogenaamde herhaalde aanvraag betreft. Verweerder is bevoegd om een dergelijke aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, maar kan er ook voor kiezen om de aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Awb af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit (ECLI:NL:CRVB:2016:4872). Uit het bestreden besluit blijkt dat de aanvraag in dit geval is afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Verweerder heeft dat ter zitting desgevraagd ook bevestigd. Anders dan eiser stelt, blijkt uit het bestreden besluit niet dat een integrale inhoudelijke beoordeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden. De door eiser overgelegde medische stukken zijn voorgelegd aan een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die gemotiveerd uiteen heeft gezet dat niet is gebleken van nieuwe, nog niet eerder onderkende medische feiten en omstandigheden die een ander licht op de zaak werpen. Dat daarbij tevens wordt geconcludeerd dat de eerste dag van arbeidsongeschiktheid 1 juli 2003 blijft, maakt niet dat sprake is geweest van een heroverweging in volle omvang van het besluit uit 2008.
2.2
Wanneer een aanvraag wordt afgedaan met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, blijft de duuraanspraak-jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2015:1) onverminderd van belang. Daarin is bepaald dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering na een eerdere afwijzing van die uitkering - zoals hier het geval is - naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) moet worden teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Dit onderscheid is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door verweerder en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter (ECLI:NL:CRVB:2017:894).
2.3
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1.3 bedoelde aanvraag in ieder geval is aan te merken als een verzoek om terug te komen van het besluit van 4 januari 2008 voor het verleden. Daarnaast valt uit het bezwaarschrift en het beroepschrift op te maken dat een beroep wordt gedaan op de regeling wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber) en dat tevens herziening van het besluit uit 2008 voor de toekomst wordt gevraagd. Ter zitting is desgevraagd door eiser bevestigd dat met de aanvraag werd beoogd hierop een beroep te doen. Verweerder heeft desgevraagd bevestigd dat uitsluitend is beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb op grond waarvan voor het verleden moest worden teruggekomen van het besluit uit 2008. Het had echter op de weg van verweerder gelegen nadere informatie bij eiser in te winnen indien het niet (geheel) duidelijk was of met de aanvraag ook werd beoogd een beroep te doen op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid en herziening voor de toekomst. Verweerder dient hierover daarom alsnog te beslissen.
2.4
In verband met het nog te nemen besluit overweegt de rechtbank het volgende. De regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid zoals die ten tijde van de eerste aanvraag onder de Wajong 1998 gold, was neergelegd in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong 1998. Voor een succesvol beroep op die regeling was vereist dat de wachttijd was vervuld en betrokkene sinds zijn of haar zeventiende verjaardag dan wel met ingang van het relevante tijdstip in verband met scholing, gedurende 52 weken onafgebroken ongeschikt voor eigen arbeid was geweest. Onder de Wajong 2015 wordt die eis in artikel 1a:1, tweede lid, niet langer gesteld. De betreffende artikelen verschillen van inhoud. Daarmee is het voor de aanvraag relevante recht gewijzigd. Daarom moet de onderhavige aanvraag voor zover die ziet op toegenomen arbeidsongeschiktheid worden aangemerkt als een nieuwe, onder de Wajong 2015 gedane aanvraag om toepassing van artikel 1a:1, tweede lid (ECLI:NL:CRVB:2021:527 en ECLI:NL:CRVB:2018:2225). Artikel 4:6 van de Awb is daarop niet van toepassing. Verweerder dient de aanvraag inhoudelijk te beoordelen met toepassing van hoofdstuk 1A van de Wajong 2015.
2.5
Verweerder dient zich in het nieuw te nemen besluit ook uit te laten over het door eiser overgelegde expertiserapport van het Medisch Expertise Centrum Rotterdam van
10 juli 2020, dat door verweerder - zo is ter zitting vastgesteld - in het geheel nog niet (medisch inhoudelijk) is beoordeeld.
2.6
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder dient alsnog het beroep op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber) te beoordelen en dient tevens te beoordelen of de beslissing uit 2008 moet worden herzien voor de toekomst.
2.7
De rechtbank veroordeelt verweerder op na te melden wijze in de door eiser gemaakte proceskosten. Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van
€ 48,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.
griffier rechter
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op 1 januari 1998 is in werking getreden de Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 177) houdende voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten (Wajong 1998).
2.Bij de Wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 582) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van 1 januari 2010 gewijzigd (Wajong 2010) en bij de Wet van 3 december 2014 (Stb. 2014, 495) is de Wet van 24 april 1997 opnieuw, met ingang van