8.6De rechtbank volgt dit betoog niet. Beoordeeld dient te worden of voldaan is aan het in artikel 14, vierde lid, van de RWN gestelde vereiste dat betrokkene (ook) na 11 maart 2017 was aangesloten bij een terroristische organisatie als bedoeld in deze bepaling. Voor de toepassing van deze bepaling is, anders dan bij artikel 14, tweede lid, van de RWN het geval is, niet vereist dat sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. De rechtbank is van oordeel dat aansluiting bij een op de lijst geplaatste terroristische organisatie, gekwalificeerd dient te worden als gedrag dat de essentiële belangen van de Staat ernstig schaadt. Zoals hiervoor uiteengezet onder r.o. 4 is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat het door de AIVD uitgebrachte ambtsbericht voldoende feitelijke informatie bevat over de gedragingen van eiser en dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser ten tijde van belang was aangesloten bij een terroristische organisatie en aannemelijk is dat hij daarbij handelingen heeft verricht die maken dat hij zich zodanig tegen de Nederlandse belangen heeft gekeerd dat de band met Nederland niet langer kan bestaan en dat hij een gevaar voor de nationale veiligheid vormt.
9.
Willekeur
Ten aanzien van de verwijzing ter zitting naar het arrest Ghoumid (Ghoumid e.a. tegen Frankrijk, arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 25 juni 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0625JUD005227316) overweegt de rechtbank als volgt. Voor zover de gemachtigde met deze verwijzing wil betogen dat bij de maatregel die aan eiser is opgelegd, sprake is van willekeur, slaagt dit betoog niet. De rechtbank is van oordeel dat artikel 14, vierde lid, van de RWN een bepaling is die bij wet is voorzien, objectief is geformuleerd -met dien verstande dat deze bepaling kan worden toegepast op iedere Nederlander met een tweede nationaliteit, ongeacht de vraag hoe lang de betrokkene in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en op welke wijze hij deze heeft verkregen-, gelet op de evenredigheidsbeoordeling niet willekeurig wordt toegepast en dat de procedure tot intrekking met de nodige waarborgen en rechtsbeschermingsmogelijkheden is omgeven.
10.
Ongewenstverklaring (SGR 20/1511)
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de ongewenstverklaring van degenen van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, van de RWN is ingetrokken, noodzakelijk is om legale terugkeer naar Nederland te voorkomen (Kamerstukken II, 2015-2016, 34 356 (R2064), nr. 3 onderdeel 5). Voor de motivering van het besluit tot ongewenstverklaring van eiser heeft verweerder aangesloten bij de overwegingen uit het besluit van gelijke datum (27 januari 2020) inhoudende de intrekking van het Nederlanderschap van eiser. Zoals hiervoor ten aanzien van het beroep tegen de intrekking is vermeld, heeft verweerder uit de beschikbare informatie terecht afgeleid dat boven redelijke twijfel verheven is dat eiser ten tijde van belang was aangesloten bij een terroristische organisatie. Als gevolg daarvan heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van de ongewenstverklaring een ander standpunt in te nemen. Aan de criteria voor toepassing van de artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, en e, van de Vw 2000 is voldaan.