Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 januari 2020 in de zaak tussen
[eiser] , eiser
voorheen de minister van Veiligheid en Justitie,verweerder
Procesverloop
mr. C.F. Wassenaar als bedoeld in artikel 22c, eerste lid, van de RWN. Bij e-mailbericht van 15 mei 2018 heeft mr. B. Nooitgedagt, optredend namens de ouders van eiser, de rechtbank daags voordat de zitting zou plaatsvinden, verzocht de behandeling van het beroep aan te houden. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd. Bij brief van 2 april 2019 heeft
mr. C.F. Wassenaar, met een beroep op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), beroep tegen de besluiten van 11 september 2017 bij de rechtbank ingediend met de mededeling dat eiser, die op 19 maart 2019 van de tegen hem gerichte besluiten kennis heeft genomen, hem heeft verzocht de behandeling van zijn zaak over te nemen. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers SGR 19/2238 (RWNL) en SGR 19/2585 (ONGEWENST).
[B] namens verweerder aanwezig.
Overwegingen
2 maart 2017, in werking getreden op 11 maart 2017, heeft de minister van Veiligheid en Justitie de lijst met organisaties, bedoeld in artikel 14 lid 4 van de RWN, vastgesteld.
17 april 2019 in alle lopende zaken is bezien of de motivering kon worden aangevuld aan de hand van recente informatie over de gedragingen van betrokkenen na 11 maart 2017. In een vijftal dossiers kon deze informatie niet worden verkregen. Dit heeft er in die zaken toe geleid dat het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap is ingetrokken. Deze intrekkingen zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 23 september 2019 (Stcrt 2019, 52809). Het beleid is niet gewijzigd maar verweerder is afhankelijk van informatie van buitenaf, zoals van de AIVD, die op haar beurt weer afhankelijk is van informatie van onder meer buitenlandse veiligheidsdiensten. Als die informatie ontbreekt kan niet worden voldaan aan de motiveringsplicht. Per individuele zaak is en zal worden beoordeeld of de beschikbare informatie voldoende is om het besluit te kunnen dragen. In het geval van eiser is aan deze voorwaarde voldaan.
29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (de Richtlijn), de arresten Micheletti, Rottmann en Tjebbes, de artikelen 8 en 14 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en, onder verwijzing naar de amicus brief van de UN rapporteur van 23 oktober 2018, de artikelen 5a en 5d onder 3 van het Internationaal verdrag inzake uitbanning van alle vormen van Rassendiscriminatie (New York 07-03-1966) alsmede artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (Bupo-verdrag).
10 december 2015, evenals naar hetgeen is gebleken uit de ambtsberichten van 23 en 24 juli 2019. Gelet op het belang van de nationale veiligheid acht de rechtbank, in navolging van de Afdeling, de noodzaak van de intrekkingsgrond van artikel 14, vierde lid, van de RWN, aangetoond.
Beslissing
Rechtsmiddel
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
artikel 14, vierde lid, van de Rijkswethoudt Onze Minister onder meer rekening met:
artikel 14, vierde lid, van de Rijkswetbedoelde organisatie en de daarmee samenhangende mate van dreiging voor de nationale veiligheid die van betrokkene uitgaat;