ECLI:NL:RBDHA:2021:2068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
NL21.2095, NL21.2097 en NL21.2099
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van opvolgende asielaanvragen van Afghaanse nationaliteit met betrekking tot echtheid van documenten en zorgvuldigheid van de besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 maart 2021, zijn de opvolgende asielaanvragen van twee Afghaanse eisers beoordeeld. De aanvragen waren eerder afgewezen op grond van ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de eisers. De eisers hebben op 24 augustus 2018 nieuwe asielaanvragen ingediend, waarbij zij nieuwe documenten en gebeurtenissen hebben ingediend ter ondersteuning van hun verzoek. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen echter opnieuw niet-ontvankelijk verklaard, wat heeft geleid tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvragen niet zorgvuldig heeft beoordeeld, met name in het licht van de overgelegde contra-expertise en de medische informatie die de eisers hebben ingediend. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderzocht of de documenten authentiek zijn en of de eisers in staat waren om coherent te verklaren. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers toegewezen, die zijn vastgesteld op € 1.068,-. Dit bedrag is gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming bij asielaanvragen, vooral wanneer er medische en documentaire complicaties zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.2095, NL21.2097 en NL21.2099

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer 1] ,
[naam eiseres 1], eiseres 1
V-nummer: [nummer 2] ,
mede namens hun minderjarige kinderen, en
[naam eiseres 2], eiseres 2
V-nummer: [nummer 3] ,
hierna samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.L.M.J. Mačkiç).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 4 februari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder

de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
niet-ontvankelijk verklaard. Ook is aan eisers, uitgezonderd de minderjarige kinderen, een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 februari 2021 een aanvullend besluit genomen. Hierbij is het bestreden besluit ten aanzien van eiseres 1 ingetrokken, voor zover hierin ambtshalve is beoordeeld of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in verbinding met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), en voor zover hierin ambtshalve is beoordeeld of uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Het beroep van eisers is gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen dit aanvullend besluit.
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken NL21.2096,
NL21.2098 en NL21.2100, plaatsgevonden op 3 maart 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Eisers zijn van Afghaanse nationaliteit. Eiseres 2 is de moeder van eiseres 1.
Zij hebben eerder in Nederland asielaanvragen ingediend. Verweerder heeft hun verklaringen ongeloofwaardig geacht en daarom deze aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 29 november 2016 afgewezen als ongegrond. De door eisers ingestelde (hoger) beroepen zijn ongegrond verklaard. Daarmee staan deze besluiten in rechte vast.
2. Eisers hebben op 24 augustus 2018 opvolgende asielaanvragen ingediend. Hieraan hebben zij een nieuw document en nieuwe gebeurtenissen ten grondslag gelegd. Eisers hebben een bevestiging van een aangifte (petitie) overgelegd, waarmee zij hun asielrelaas, dat zij aan hun eerste aanvragen ten grondslag hebben gelegd, alsnog willen onderbouwen. Eiseres 1 heeft daarnaast verklaard dat zij is verwesterd en (eerwraak gerelateerde) problemen heeft met haar schoonfamilie, omdat zij vermoeden dat eiseres ontrouw zou zijn geweest.
3. Bij afzonderlijke besluiten van 29 augustus 2019 heeft verweerder de opvolgende asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het door eisers tegen deze besluiten ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 19 december 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5938, gegrond verklaard. De rechtbank heeft de besluiten vernietigd en verweerder opgedragen om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
5. Met de bestreden besluiten van 4 februari 2021 heeft verweerder opnieuw op de (opvolgende) asielaanvragen van eisers beslist.
6. Aan de bestreden besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat sprake is van opvolgende asielaanvragen waaraan eisers geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag hebben gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
7. Eisers voeren aan dat verweerder hun asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Bij hun huidige asielaanvraag hebben zij een bevestiging van een aangifte (petitie) overgelegd, gedateerd 8 mei 2018 en 9 mei 2018. Daarnaast hebben zij onderzoeksrapporten overgelegd van 20 juni 2020 en 17 november 2020, van [naam 1] van [naam bedrijf] ( [naam 1] ). Uit deze rapporten volgt dat dit document als echt moet worden aangemerkt.
Het onderzoek van [naam 1]
7.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zoals de uitspraak van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4774), is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, indien de authenticiteit van de stukken waarmee de desbetreffende vreemdeling de door hem gestelde nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden wil aantonen niet is vastgesteld. Het ligt voorts op de weg van een vreemdeling de authenticiteit van het aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde document aan te tonen. De staatssecretaris kan een vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen. Dit doet echter niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van die vreemdeling.
7.2
In dit geval heeft Bureau Documenten (Bdoc) het document onderzocht.
De bevindingen van Bdoc zijn neergelegd in een verklaring van onderzoek van 28 augustus 2018 (onderzoeknummer 200.448). Bdoc heeft geconcludeerd dat over de echtheid van het document geen oordeel kan worden gegeven vanwege het ontbreken van voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal van dit specifieke document. Niet kan worden vastgesteld of het document door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Daarnaast is op de achterzijde van het document correctievloeistof aangetroffen. Hierdoor zijn gegevens uit het document verwijderd. Over de correctievloeistof heen zijn handgeschreven andere gegevens aangebracht. Door Bdoc kan niet worden vastgesteld welke waarde gehecht kan worden aan dit gegeven. Bij Bdoc is het bekend dat het bedrukte papier van het genoemde document vrij verkrijgbaar is. Ook zijn oningevulde exemplaren aangetroffen die reeds waren voorzien van een afdruk van een inktstempel. Door Bdoc kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
7.3
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1695), volgt dat een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarvan verweerder in beginsel mag uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) wel van te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 19 september 2013 (ECLI:NL:RVS: 2013:1232) en 16 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3269) geoordeeld dat de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek of vals of vervalst is, een specifieke deskundigheid vereist die verweerder noch de bestuursrechter heeft.
Daarom kan een vreemdeling de uitkomst van een beoordeling door Bureau Documenten slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen. Het aanvoeren van concrete aanknopingspunten op basis waarvan een vreemdeling meent dat niet van de juistheid van de uitkomst van het deskundigenadvies van Bureau Documenten kan worden uitgegaan, is onvoldoende.
7.4
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eisers met de overgelegde contra-expertise de conclusies van Bdoc over het door hen ter staving van hun asielrelaas overgelegde document zodanig hebben weerlegd, dat van de echtheid van het document en de juistheid van de inhoud ervan moet worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord en zij motiveert dit oordeel als volgt. Uit het weerwoord van Bdoc van 22 juli 2020 volgt, en de rechtbank stelt ook vast, dat [naam 1] zich vooral op algemeenheden en eigen ervaringen baseert. Verder heeft [naam 1] in zijn contra-expertise weliswaar vermeld dat hij gebruik heeft gemaakt van vergelijkingsmateriaal, maar hij heeft niet aangegeven welk materiaal dit is en of het betrouwbaar is. Daarnaast blijkt uit het weerwoord van Bdoc dat, omdat het papier in Afghanistan (tegen betaling) vrij verkrijgbaar is, het document pas een waarde krijgt indien de afdrukken van inktstempels en handtekeningen van de ontvangende autoriteiten, die op de voor- de achterzijde van het document voorkomen, bekend zijn. [naam 1] geeft weliswaar een uitgebreide beschrijving van alle handtekeningen en afdrukken van inktstempels, maar hij verklaart niet of hij over betrouwbaar vergelijkingsmateriaal beschikt met betrekking tot deze specifieke stempels en handtekeningen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers er daarmee niet in geslaagd de conclusies van Bdoc te weerleggen. Voor de stelling van eisers dat verweerder niet genoegzaam is ingegaan op het rapport van [naam 1] en de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, ziet de rechtbank geen grond.
7.5
Niet ten onrechte stelt verweerder voorts dat de verklaring van eiser uit het gehoor van 27 augustus 2019 - dat hij in Afghanistan aangifte heeft gedaan bij de politie, dat de buren de politie hebben gebeld en hij toen aan de politie heeft verteld wat er is gebeurd - niet strookt met de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens de eerste asielprocedure. In de eerste asielprocedure heeft eiser namelijk helemaal niet verklaard dat hij aangifte heeft gedaan bij de politie, noch dat hij persoonlijk met de politie heeft gesproken om te vertellen wat er is gebeurd. Eiser heeft immers verklaard dat hij niet aanwezig was ten tijde van de gestelde inval in het huis van eisers en dat de buren de politie erbij hebben geroepen, dat de politie is langsgekomen, dat zij een proces-verbaal hebben opgemaakt en eiser vanuit zijn werk rechtstreeks naar het huis van zijn moeder is gegaan. Daarnaast stelt verweerder niet ten onrechte dat het thans overgelegde document is opgesteld op verzoek van eisers, en dat hierin het bestaan van het door eisers genoemde proces-verbaal niet wordt bevestigd. Weliswaar staat er in het document ook dat het incident wordt bevestigd, waarbij wordt verwezen naar een dossiernummer, maar onduidelijk is welk incident wordt bedoeld.
Het rapport van [naam 2] van 9 oktober 2019.
8. Niet ten onrechte stelt verweerder dat ook aan het overgelegde rapport van
[naam 2] ( [naam 2] ) van 9 oktober 2019 niet de door eisers gewenste waarde kan worden toegekend. Het rapport bestaat uit een uitgebreide lijst van publicaties van [naam 2] en een korte weergave waaruit blijkt dat een journalist en onderzoeker, genaamd [naam 3] ( [naam 3] ), een afspraak had gemaakt met [naam 4] , een gesteld politieambtenaar van de Herat Provincial Police Headquater. Deze [naam 4] zou, nadat [naam 3] hem een kopie van de petitie had overhandigd, aan [naam 3] hebben bevestigd dat er een match was met de archieven van de politie; de petitie was volgens hem ingediend en geregistreerd bij de politie. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door [naam 2] gebruikte bronnen niet inzichtelijk. Het is immers op geen enkele manier verifieerbaar dat de in het rapport genoemde personen, de onderzoeker en de gestelde politieambtenaar, betrouwbare informatie zouden kunnen geven en dat zij objectief en onpartijdig zijn, terwijl zij degenen zijn die de informatie hebben verschaft. De aanvullende verklaring van 26 oktober 2020 van de heer [naam 2] , waaruit volgt dat nadere gedetailleerde informatie niet kan worden verstrekt, maken de in het rapport genoemde bronnen nog steeds niet verifieerbaar. Daarbij komt, zoals verweerder heeft opgemerkt, dat niet valt in te zien waarom geen afschrift van het proces-verbaal, waarover eiser reeds in de eerste procedure heeft verklaard, is overgelegd.
9. Tijdens de zitting hebben eisers nog gewezen op de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in haar verwijzingsuitspraak van 16 december 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:13451) heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie en op de conclusie van de Advocaat-Generaal in deze zaak van 11 februari 2021 (HvJEU, C-921/19, ECLI:EU:C:2021:117). Het beroep van eisers op deze prejudiciële vragen en conclusie kan echter niet slagen. Verweerder heeft hun opvolgende asielaanvragen immers niet louter afgewezen op de grond dat de echtheid van de petitie niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft ook beoordeeld of het document desondanks het eerdere asielrelaas kan ondersteunen.
10. Eisers voeren aan dat uit de bij hun opvolgende asielaanvraag overgelegde medische informatie volgt dat eiseres 1 niet in staat was om tijdens de gehoren coherent en consistent te verklaren. Dit heeft volgens eisers zowel betrekking op deze procedure, als op de eerste asielprocedure. Zij wijzen hierbij op verklaringen van [naam 5] , ( [naam 5] ), GZ-psycholoog, van 20 juli 2018, 5 september 2019 en 26 november 2020, en op de bevindingen van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU), naar aanleiding van de onderzoeken van februari en maart 2020. Volgens eisers is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan de verklaringen van [naam 5] . Verweerder heeft de verklaringen die eiseres 1 tijdens de gehoren in deze procedure en de vorige procedure heeft afgelegd daarom niet aan haar mogen tegenwerpen. Eisers verzoeken de rechtbank om de GZ-psycholoog als deskundige te horen.
Het vermogen om coherent te verklaren tijdens de eerste asielprocedure.
10.1
Voor zover eisers betogen dat uit de overgelegde medische informatie van [naam 5] blijkt dat eiseres 1 tijdens de eerste asielprocedure niet kon worden gehoord, overweegt de rechtbank als volgt. Het toetsingskader voor de beoordeling van deze beroepsgrond is neergelegd in de uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2084, ECLI:NL:RVS:2018:2085 en ECLI:NL:RVS:2018:2086).
Uit deze uitspraken volgt dat verweerder met inachtneming van zijn vergewisplicht mag uitgaan van medische adviezen die aan hem zijn uitgebracht door de FMMU. In het geval van eiseres 1 heeft de FMMU op 8 juni 2016 aan verweerder geadviseerd dat eiseres 1 kon worden gehoord. Verder blijkt uit de genoemde uitspraken dat de vreemdeling medisch tegenbewijs kan overleggen dat aanleiding kan zijn voor verweerder om aanvullend medisch onderzoek te laten verrichten, mits het tegenbewijs inzichtelijk en concludent is en aan een aantal voorwaarden voldoet. Zo dienen conclusies over het bestaan van beperkingen ten tijde van gehoren te worden gebaseerd op medische informatie uit de periode van die gehoren, moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad en dient de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren niet mede te zijn gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het licht van het voorgaande in de overgelegde verklaringen van [naam 5] geen aanleiding hoeven zien om een arts van de FMMU of van het Bureau Medische Advisering in te schakelen, teneinde aanvullend te onderzoeken of eiseres 1 ten tijde van de eerste asielprocedure had kunnen worden gehoord. Uit de verklaringen van [naam 5] blijkt immers niet dat de conclusie over het bestaan van beperkingen ten tijde van de gehoren is gebaseerd op medische informatie uit de periode van die gehoren. Ook blijkt niet op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad en voldoen de brieven van [naam 5] niet aan het vereiste dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet (mede) mag zijn gebaseerd op de aanname dat het door eiseres 1 gestelde asielrelaas daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Nog daargelaten dat de verklaring van 20 juli 2018 spreekt over ‘verkrachtingen’ en over ‘zijn’ traumatische verleden, blijkt uit de door eisers overgelegde verklaringen immers dat de conclusies van [naam 5] mede zijn gebaseerd op het gestelde asielrelaas van eiseres 1 en op de aanname dat dit relaas daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de beslissing in deze zaak aan te houden om [naam 5] ter zitting als deskundige te horen.
Het vermogen om coherent te verklaren tijdens de huidige asielprocedure.
10.2
Eiseres 1 heeft aan haar opvolgende asielaanvraag van 24 augustus 2018 mede ten grondslag gelegd dat zij problemen heeft met haar schoonfamilie en door hen wordt bedreigd, omdat ze hier geen hoofddoek draagt, vrijer woont en zich niet volgens de islamitische regels heeft gedragen. Zij vreest het slachtoffer te worden van eerwraak.
Ten aanzien van haar vermogen om hierover coherent te verklaren heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in haar uitspraak van 19 december 2019 geoordeeld dat verweerder, gelet op de bij deze aanvraag overgelegde medische stukken, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om een arts van de FMMU in te schakelen, teneinde te onderzoeken of eiseres 1, al dan niet met inachtneming van voorzorgsmaatregelen, kon worden gehoord.
Het lag op de weg van verweerder om zich er voorafgaand aan de gehoren van te vergewissen of er sprake was van een medische belemmering om eiseres 1 te horen.
Om die reden had het gehoor van eiseres 1 van 27 augustus 2019 volgens de rechtbank niet op een zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder tijdens dit gehoor onvoldoende opmerkzaam was geweest op een signaal van een bij het gehoor aanwezige medewerker van Vluchtelingenwerk, dat er dingen zijn waarover eiseres 1 niet had verklaard, en op de daaropvolgende opmerking van eiseres 1 dat zij veel stress had en niet helder kon denken.
10.3
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft de FMMU in februari en maar 2020 medische beoordelingen verricht. Uit het onderzoek van de FMMU is gebleken dat eiseres 1 niet kan worden gehoord en dat zij haar verklaringen ook niet op schrift kan stellen.
De beoordeling van de asielmotieven van eiseres 1 in deze asielprocedure.
11. Eisers voeren aan dat een zorgvuldige beoordeling van het asielrelaas van eiseres 1 niet heeft plaatsgevonden. Hun gemachtigde heeft meermalen aangegeven eiseres 1 niet meer te kunnen spreken. Wat voor verweerder geldt, geldt evenzeer voor de gemachtigde. Het kan niet van hem worden verwacht om het asielrelaas van eiseres 1 naar voren te brengen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet getoetst aan het beleid ten aanzien van verwesterde vrouwen. Deze beroepsgrond slaagt.
11.1
De rechtbank is met eisers van oordeel dat een zorgvuldige beoordeling van de asielmotieven van eiseres 1 niet heeft plaatsgevonden. De door eiseres 1 aangevoerde asielmotieven hebben niet alleen betrekking op (bedreigingen met) eerwraak, maar ook op verwestering. Eiseres 1 heeft aan haar opvolgende asielaanvraag immers ook ten grondslag gelegd dat zij geen hoofddoek meer draagt en vrijer woont. Beide aspecten kunnen onder omstandigheden (afzonderlijk of in samenhang) grond bieden om verblijf in Nederland toe te staan.
Zoals volgt uit de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 december 2019 is het gehoor van 27 augustus 2019 op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. In rechte staat aldus vast dat niet van dit gehoor kan worden uitgegaan. Blijkens het daarop volgende advies van de FMMU van 17 maart 2020 kon eiseres 1 niet worden gehoord noch kon zij haar verklaring op schrift stellen. Desalniettemin heeft verweerder op dit punt niet bezien of nadere informatievergaring mogelijk was. Verweerder heeft zich daarbij blijkens het schrijven van 19 maart 2020 beperkt tot eventuele nieuwe feiten die eiseres 1 ten tijde van het gehoor van 27 augustus 2019 nog niet naar voren had gebracht. Ondanks dat de gemachtigde van eiseres in reactie daarop op 7 april 2020 heeft aangegeven dat eiseres 1 naar aanleiding van de bedreigingen onder behandeling is gekomen van de GZA-psycholoog (en hij, naar de rechtbank begrijpt, aldus wellicht kan verklaren over deze asielmotieven van eiseres 1), en de gemachtigde van eiseres 1 heeft aangegeven dat de broer van eiseres en de vertrouwenspersoon [naam 6] wellicht kunnen verklaren over de bedreigingen, heeft verweerder hier geen nader onderzoek naar gedaan. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden wel op de weg van verweerder gelegen.
Verweerders standpunt ter zitting dat verklaringen van familie en bekenden niet aan de beoordeling van de asielmotieven van eiseres 1 kunnen bijdragen, omdat dergelijke verklaringen niet objectief en verifieerbaar zijn en verklaringen van een GZA-psycholoog ook niet kunnen worden gebruikt omdat deze zijn gebaseerd op de verklaringen van eiseres 1 zelf, volgt de rechtbank niet. Nog daargelaten dat dit standpunt van verweerder niet blijkt uit het bestreden besluit, is dit standpunt ook niet in lijn met verweerders Werkinstructie 2010/13. In gevallen waarin een vreemdeling niet kan worden gehoord biedt paragraaf 4 van deze Werkinstructie immers de mogelijkheid gebruik te maken van alternatieve vormen van informatievergaring (zie onder meer voornoemde uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020 en de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3234). Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van gehoren/informatie van familieleden, informatie van een behandelaar, informatie via een individueel onderzoek bij de minister van Buitenlandse Zaken en informatie via een gemachtigde, Vluchtelingenwerk en/of een vertrouwenspersoon. Dit betreft geen limitatieve opsomming. Juist nu eiseres 1 niet in staat was om over haar asielmotieven te verklaren, had het in dit geval op de weg van verweerder gelegen om bijvoorbeeld de broer van eiseres 1, de behandelaar(s), de vertrouwenspersoon of Vluchtelingenwerk hierover expliciet te bevragen, te meer daar deze personen ook desgevraagd door de gemachtigde onder de aandacht van verweerder zijn gebracht.
De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:652. Door in het voornemen van 17 september 2020 en in het bestreden besluit van 4 februari 2021 te overwegen dat eiseres 1 de gestelde bedreigingen met eerwraak al in de eerste asielprocedure naar voren had moeten brengen en dat zij de gestelde bedreiging niet met indicatief bewijs heeft onderbouwd, heeft verweerder de asielmotieven van eiseres 1 niet op een zorgvuldige wijze beoordeeld. Daarbij is de rechtbank met eisers van oordeel dat aan de - bij de opvolgende asielaanvraag overgelegde - emails van Veilig Thuis Zuidoost-Brabant van 31 juli 2018 niet op voorhand iedere (indicatieve) betekenis kan worden ontzegd en dat verweerder ook de gestelde verwestering in de beoordeling had moeten betrekken. De beroepsgrond slaagt.
12. Het beroep van eiseres 1 zal gelet op hetgeen hiervoor (onder rechtsoverweging 11) is overwogen gegrond worden verklaard. De rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder in het voornemen ten aanzien van eiseres 2, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit ten aanzien van eiseres 2, heeft betrokken dat de asielaanvraag van eiseres 2 afhankelijk is van de aanvraag van eiseres 1 en haar gezin. In het voornemen ten aanzien van eiser, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit van eiser, heeft verweerder betrokken dat voor zover de asielaanvraag van eiser afhankelijk is van de asielaanvraag van eiseres 1, dit geen grond biedt om aan eiser verblijf in Nederland toe te staan. Gelet op de samenhang tussen de bestreden besluiten en gelet op wat hiervoor ten aanzien van eiseres 1 is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om de beroepen van eisers gegrond te verklaren en de bestreden besluiten te vernietigen. De overige beroepsgronden behoeven verder geen bespreking. Verweerder zal opnieuw op de aanvragen dienen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1. De rechtbank betrekt daarbij dat naar haar oordeel sprake is van samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met in
achtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.