ECLI:NL:RVS:2015:3269

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
201406943/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing van asielaanvragen door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 juli 2014. De rechtbank had in die uitspraak de aanvragen van vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris van 16 december 2013 vernietigd. De staatssecretaris had de aanvragen afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (KMar). De staatssecretaris stelt dat de KMar een deskundigenadvies heeft afgegeven en dat de vreemdelingen dit enkel kunnen bestrijden met een andersluidend deskundigenadvies. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd.

De Afdeling heeft de zaken teruggeworpen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank moet beslissen over de vergoeding van de proceskosten in hoger beroep. De kosten zijn vastgesteld op € 490,00. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2015.

Uitspraak

201406943/1/V2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 juli 2014 in zaken nrs. 14/479 en 14/972 in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 16 december 2013 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 juli 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E.L. Garnett, advocaat te 's-Hertogenbosch, hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de specifieke omstandigheden in deze zaak meebrengen dat er concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar), zoals neergelegd in het proces-verbaal van 28 juni 2013. De staatssecretaris voert hiertoe aan dat een proces-verbaal van de KMar een deskundigenadvies is en een vreemdeling de daarin neergelegde uitkomst slechts met succes kan bestrijden door middel van een andersluidend deskundigenadvies.
1.1. In het proces-verbaal van de KMar staat dat het door de vreemdelingen overgelegde rechtbankvonnis van 12 mei 2013 en de door hen overgelegde processen-verbaal van 28 januari 2013 en 14 februari 2013 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet zijn opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten.
1.2. Uit de door de staatssecretaris aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 19 september 2013 in zaak nr. 201204918/1/V1 en 14 maart 2014 in zaak nr. 201304331/1/V3 volgt dat, aangezien de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek, dan wel vals of vervalst is een specifieke deskundigheid vereist die de staatssecretaris noch de bestuursrechter heeft, de uitkomst van een zodanige beoordeling door, voor zover hier van belang, de KMar als een deskundigenadvies moet worden aangemerkt. Dit betekent dat een vreemdeling die uitkomst slechts met succes kan bestrijden door het overleggen van een andersluidend deskundigenadvies; het aanvoeren van concrete aanknopingspunten op basis waarvan een vreemdeling meent dat niet van de juistheid van de uitkomst van het deskundigenadvies van de KMar kan worden uitgegaan, is onvoldoende. Indien een vreemdeling zodanig advies niet overlegt, mag de staatssecretaris derhalve van de uitkomst van het deskundigenadvies van de Kmar uitgaan, mits hij zich ervan heeft vergewist dat het - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
1.3. Uit de door de vreemdelingen overgelegde stukken blijkt dat zij ervoor hebben gekozen geen deskundigenadvies over te leggen, zoals hiervoor bedoeld, maar te volstaan met het naar voren brengen van concrete aanknopingspunten met verwijzing naar een tweetal verklaringen die huns inziens voldoende reden geven voor twijfel aan de uitkomst van de beoordeling. Zoals volgt uit hetgeen onder 1.2 is overwogen, kan dit er echter niet toe leiden dat de staatssecretaris niet langer mag uitgaan van de juistheid van de uitkomst van de beoordeling door de KMar.
1.4. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaken krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank moet over de vergoeding van deze kosten beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 juli 2014 in zaken nrs. 14/479 en 14/972;
III. wijst de zaken naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015
284-754.