ECLI:NL:RBDHA:2021:16538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
NL21.4778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijf bij partner wegens vermoedelijk schijnhuwelijk en onvoldoende indicatoren voor onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een verblijfsaanvraag. Eiser, een Ghanese man, had een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn Nederlandse echtgenote, maar deze aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De afwijzing was gebaseerd op vermoedens van een schijnhuwelijk, waarbij verweerder verschillende indicatoren had geconstateerd die aanleiding gaven tot verder onderzoek. Eiser en zijn echtgenote werden afzonderlijk gehoord, maar hun verklaringen waren vaag en tegenstrijdig, wat leidde tot twijfels over de oprechtheid van hun huwelijk. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht onderzoek had ingesteld en dat de indicatoren voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van een schijnhuwelijk. Eiser voerde aan dat de besluitvorming onzorgvuldig was, omdat de indicatoren pas na het primaire besluit bekend waren gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat hij hierdoor niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4778
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser
voor het doel ‘Verblijf als familie - of gezinslid bij [A] ’ afgewezen.
In het besluit van 4 mei maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referente was ook aanwezig. Als tolk is verschenen mevrouw K. Mensah.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiser stelt dat hij de Ghanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1983. Eiser vraagt verblijf bij zijn echtgenote, referente (mevrouw [A] ). Referente heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser en referente zijn op 13 november 2018 met elkaar getrouwd. Naar aanleiding van eisers aanvraag heeft verweerder onderzoek ingesteld of sprake is van misbruik van de Verblijfsrichtlijn.1 Verweerder heeft eiser en referente hierover afzonderlijk van elkaar gehoord.
1. Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
Reden van afwijzing
2. Volgens verweerder was er aanleiding om een onderzoek in te stellen naar de echtheid van het huwelijk vanwege enkele indicatoren rondom de gestelde relatie. Uit het onderzoek is volgens verweerder gebleken dat sprake is van een schijnhuwelijk. Het gaat om een huwelijk dat alleen is aangegaan met als doel het in de Verblijfsrichtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waar anders gaan aanspraak op zou kunnen worden gemaakt. Eiser en referent hebben in het gehoor namelijk vaag, ongeloofwaardig en tegenstrijdig verklaard over essentiële onderdelen van hun relatie. De aanvraag is daarom afgewezen.
Indicatoren voor onderzoek
3. Eiser voert aan dat er onvoldoende indicatoren waren om een onderzoek te starten naar de relatie tussen hem en referente.2 Weliswaar is er een leeftijdsverschil van 14 jaar, maar dat is niet heel ongebruikelijk in een relatie en op zichzelf geen reden om de twijfelen aan de oprechtheid van het huwelijk.3 Verder kan aan referente niet worden tegengeworpen dat haar ex-man tegelijkertijd gehuwd was met een andere vrouw en voor hen beide als verblijfgever heeft opgetreden. Dit staat namelijk los van het huwelijk tussen eiser en referente. Eiser stelt verder dat de besluitvorming onzorgvuldig is, omdat verweerder de indicatoren die aan het onderzoek ten grondslag liggen pas na het bestreden besluit bekend heeft gemaakt. Eiser heeft zich hiertegen dus onvoldoende kunnen verweren.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 5 van de Gezinsherenigingsrichtlijn4 en paragraaf 3.2 van de bijhorende richtsnoeren volgt dat lidstaten een gestelde gezinsband mogen onderzoeken. De lidstaten hebben een zekere beoordelingsmarge bij de beslissing of dat in een bepaald geval wenselijk en noodzakelijk is.5 Uit de richtsnoeren blijkt verder dat bij een verzoek om gezinshereniging het horen van de partners in beginsel een passende manier is om de gezinsband te onderzoeken. Op grond van artikel 16, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn zijn de lidstaten bevoegd specifieke controles te verrichten wanneer er gegronde vermoedens bestaan dat er sprake is van fraude of een schijnhuwelijk.
5. Volgens vaste rechtspraak6 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bieden de richtsnoeren een handvat voor de interpretatie van de Verblijfsrichtlijn en daarmee van de Gezinsherenigingsrichtlijn waarin naar de Verblijfsrichtlijn wordt verwezen.7 Deze zijn op zichzelf niet bindend. Verweerder heeft bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen beoordelingsruimte.8 De in de richtsnoeren onder paragraaf 4.2 opgenomen lijst met
2 Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 31 mei 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:6487.
3 Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 11 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5012.
4 Richtlijn 2003/86/EG van de Europese Raad van 22 september 2003 inzake het recht op
gezinshereniging.
5 Richtsnoeren paragraaf 3.2, pagina 10.
6 Zie onder meer de uitspraak van 14 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3163.
7 Mededeling van de commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, COM/2014/0210, paragraaf 7.3.
8 Zie de uitspraken van de ABRvS van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2120 en
concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Hieruit volgt dat verweerder ook andere omstandigheden in de beoordeling mag betrekken. Dit laat onverlet dat de door verweerder genoemde concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek wel dienen te rechtvaardigen.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder onderzoek mocht instellen. Er was namelijk sprake van een aantal indicatoren waardoor verweerder twijfels mocht hebben over de oprechtheid van het huwelijk. Zo is de ex-man van referente tegelijkertijd met haar als met een andere vrouw getrouwd geweest. Tijdens deze huwelijken heeft hij voor beide vrouwen gezorgd voor een afgeleide verblijfsvergunning voor Nederland. Vrij kort na afloop van deze verblijfsvergunning hebben beide vrouwen een zelfstandige verblijfsvergunning aangevraagd en zijn vervolgens ook op een ander adres gaan wonen. De verklaring van referente dat haar ex-man onbetrouwbaar was, laat onverlet dat hij verblijf heeft geregeld voor twee vrouwen. Dit in combinatie met het vrij grote leeftijdsverschil van 15 jaar maakt dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat er een gegrond vermoeden bestond dat sprake was van een schijnhuwelijk. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, leidt niet tot een ander oordeel. Daarover stelt verweerder terecht dat uit die uitspraak blijkt dat het leeftijdsverschil juist wel een rol mocht spelen bij de vraag of sprake was voldoende indicatoren, maar dat het enkele leeftijdsverschil onvoldoende was om tot de conclusie te komen dat sprake is van een schijnhuwelijk.
7. Dat de indicatoren pas na het primaire besluit bekend werden, maakt de besluitvorming nog niet onzorgvuldig. Verweerder erkent op de zitting dat de indicatoren eigenlijk in het primaire besluit had moeten staan. In dit geval heeft verweerder de indicatoren in een aanvullend besluit aan eiser bekend gemaakt. Vervolgens heeft eiser nog twee weken de tijd gehad om daar op reageren en de reactie van eiser is door verweerder betrokken in het bestreden besluit. Gelet daarop is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn belangen geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
De tolk
8. Eiser voert verder aan dat het verslag van zijn gehoor niet ten grondslag kan worden gelegd aan het bestreden besluit, nu dit gehoor op onzorgvuldige wijze is afgenomen. Tijdens het gehoor is namelijk ten onrechte geen tolk Twi gebruikt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 21 februari 2021.9
9. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gehoor op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en vindt voor dit oordeel de volgende omstandigheden van belang. Eiser is in de Engelse taal gehoord en dit is de officiële taal in Ghana. Niet is gebleken dat eiser die taal niet machtig zou zijn. Verder staan er in het verslag van het gehoor van eiser geen aanwijzingen waaruit zou blijken dat het gehoor niet goed is verlopen. Aan het begin van het gehoor geeft eiser aan dat hij de medewerker die het gehoor afneemt goed kan verstaan. Daarnaast sluiten de antwoorden van eiser aan op de vragen die hem zijn gesteld. Tot slot verklaart eiser aan het einde van het gehoor dat hij alles heeft begrepen en verder geen vragen heeft. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze

9.ECLI:NL:RBDHA:2021:2253.

rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder stelt daarover terecht dat in die uitspraak onder andere nog van belang was dat het doel van het gehoor niet kenbaar was gemaakt aan de vreemdeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Juridische bijstand
10. Eiser voert verder aan dat de gehoren niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan het bestreden besluit, omdat hij en referente tijdens het gehoor geen juridische bijstand hadden. Eiser doet in dit verband een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 23 januari 2020.10
11. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Tijdens de gehoren van eiser en referente was er inderdaad geen advocaat aanwezig, maar verweerder stelt terecht dat niet is gebleken dat zij hierdoor in hun belangen zijn geschaad. Daarnaast hadden eiser en referente de rest van de procedure wel juridische bijstand. Zij hebben in de bezwaarfase daarom nog inhoudelijk kunnen reageren op de tegenwerpingen van verweerder. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, treft geen doel. In die zaak oordeelde de rechtbank namelijk dat verweerder de vreemdeling had moeten vragen hoe zijn verblijfsaanvraag moest worden geduid nu hij deze aanvraag zonder juridische bijstand had ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.
De verklaringen tijdens het gehoor
12. Eiser voert aan dat verweerder niet deugdelijk heeft onderbouwd dat sprake is van een schijnhuwelijk. Zo heeft verweerder te weinig waarde gehecht aan de onderdelen waarover eiser en referente wel hetzelfde hebben verklaard. Daarnaast bekijkt verweerder het huwelijk van eiser en referente vanuit een Westers perspectief. Tot slot is de weigering van de verblijfsvergunning in strijd met artikel 8 van het EVRM.11
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de conclusie heeft getrokken dat sprake is van een schijnhuwelijk gelet op de vage en tegenstrijdige verklaringen die zijn afgelegd tijdens het gehoor. Als voorbeeld, maar dit is geen uitputtende opsomming, noemt de rechtbank de volgende afgelegde verklaringen.
Eiser en referente zouden elkaar in mei 2017 in Ghana hebben ontmoet. Na hun eerste ontmoeting zou eiser referente thuis hebben gebracht. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het vreemd is dat eiser niet wist waar referente toen verbleef terwijl hij haar thuis heeft gebracht. Eiser heeft hier verder niks tegenin gebracht. Verder hebben eiser en referente verschillend verklaard over de volgorde van hun eerste date.
Referent geeft hiervoor alleen als verklaring dat eiser de volgorde waarschijnlijk vergeten was.
Ook hebben eiser en referente geen duidelijkheid kunnen verschaffen over wanneer zij weer contact met elkaar hebben opgenomen na hun eerste ontmoeting. Bij de aanvraag is bewijs overgelegd van het contact tussen 2 oktober 2018 en 24 juli 2019. Eiser en referente weten niet wie met wie contact heeft opgenomen. Ze hebben verder geen bewijs overgelegd van het contact tussen mei 2017 en oktober 2018. Eiser stelt hierover dat hij de relevantie van dit punt niet ziet. Maar gelet op het feit dat eiser en referente in november 2018 zijn getrouwd,

10.ECLI:NL:RBDHA:2020:708.

11 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
is het logisch dat verweerder onderbouwing wil zien van het contact van de periode daarvoor.
Daarnaast heeft verweerder het opmerkelijk mogen vinden dat eiser de datum van het huwelijksaanzoek door referente niet weet. Eiser stelt daarover dat het aanzoek voor hem niet een heel belangrijke gebeurtenis is en dat hij daarom de datum niet heeft onthouden. Eiser maakt daarbij de vergelijking met andere niet belangrijke gebeurtenissen, zoals het kopen van een kilo appels. De rechtbank volgt eiser hierin niet en oordeelt dat verweerder het huwelijksaanzoek wel belangrijk heeft mogen vinden. Verweerder mocht daarom verwachten dat eiser hierover kan verklaren.
Over het verblijf van referente in Ghana vanaf 26 oktober 2018 hebben eiser en referente ook tegenstrijdig verklaard. Hetzelfde geldt voor de ontmoeting met de moeder van eiser. Eiser heeft hiervoor geen goede verklaring kunnen geven. De enkele stelling van eiser hij de door een onverklaarbare reden tegenstrijdig heeft verklaard, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het vreemd is dat referente niet weet welke vrienden van eiser er als getuigen op het huwelijk waren. De verklaring van eiser dat ze het huwelijk zoveel mogelijk geheim wilde houden en referente daarom de namen van de getuigen niet wist, is niet logisch. De getuigen van je huwelijk zijn er namelijk al van op de hoogte dat je gaat trouwen. Daarnaast hebben eiser en referente ook verschillend verklaard over het verloop van hun huwelijksdag. Zij hebben deze tegenstrijdige verklaringen niet opgehelderd, maar alleen gezegd dat referente die dag een beetje moe was.
Daarnaast hebben eiser en referente ook tegenstrijdig verklaard over de ontmoeting van elkaars familieleden. Zo wist referente niks van de ontmoeting tussen eiser en haar broer [B] . Volgens eiser hebben zij elkaar ontmoet op het vliegveld op 26 oktober 2018. Eiser stelt hierover alleen dat hij zich mogelijk heeft vergist. Verder weet referente niet hoe vaak zij eiser na het huwelijk nog heeft gezien tijdens haar verblijf in Ghana. Op de vraag of eiser referente naar de luchthaven heeft gebracht, hebben zij ook verschillende antwoorden gegeven.
Tot slot mocht verweerder eiser en referente tegenwerpen dat zij summiere verklaringen hebben afgelegd over andere belangrijke aspecten uit elkaars leven. Zo weet referente niet welke evangelische stroming eiser aanhangt terwijl het geloof juist iets is wat hen bindt in de relatie. Ook dit heeft verweerder vreemd mogen vinden.
14. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling dat verweerder de aanvraag met een Westerse blik heeft beoordeeld en daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met de cultuur van eiser en referente. Eiser stelt dit wel, maar heeft verder niet toegelicht dat cultuurverschillen tussen eiser en referente enerzijds en de gehoorambtenaren van verweerder anderzijds hebben geleid tot een onjuiste interpretatie van de verklaringen van eiser en referente.
15 Over de stelling dat eiser en referente tijdens de gehoren ook op onderdelen hetzelfde hebben verklaard, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser en referente op essentiële punten verschillend en ook onwetend hebben verklaard, zoals hierboven is weergegeven. Verweerder heeft dan ook terecht meer gewicht toegekend aan
de tegenstijdige verklaringen12 en geconstateerd dat eiser geen afdoende verklaring heeft gegeven voor de tegenstrijdigheden die verweerder in het bestreden besluit heeft genoemd.
16 De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt kan stellen dat het huwelijk tussen eiser en referente is gesloten met als enig oogmerk om eiser een verblijfvergunning in Nederland te verschaffen. Om die reden heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser mogen weigeren.
Artikel 8 van het EVRM
17 De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. Uit het voorgaande blijkt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een schijnhuwelijk tussen eiser en referente. Gelet daarop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van inmenging in het gezinsleven van eiser en weigering van verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Hoorplicht
18 Over de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder hoefde eiser niet te horen, omdat het besluit van 12 februari 2020 duidelijk is en de argumenten die eiser in bezwaar heeft aangevoerd niet hadden kunnen leiden tot een ander besluit.13
Conclusie
19 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
12 zie ook de uitspraak van de ABRvS van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434. 13 De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.A. Schuman A. Vranken
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de
dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.