ECLI:NL:RBDHA:2020:708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
AWB 19 / 4284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis en de gevolgen van overlijden van een eiseres

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2020, gaat het om de kwalificatie van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door twee eisers, echtgenoten en staatloze Palestijnen uit Syrië. De aanvraag was ingediend door hun zoon, die als referent fungeerde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat deze niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na de asielvergunning van de referent was ingediend. Eisers maakten bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard.

Tijdens de procedure werd bekend dat eiseres was overleden, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van haar beroep. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer bestond voor eiseres, aangezien haar erven geen nieuwe machtiging hadden afgegeven voor het voortzetten van haar beroep. Voor eiser, de echtgenoot, werd echter geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte had gekwalificeerd als een nareisaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag niet zorgvuldig was behandeld, omdat verweerder niet had nagegaan hoe de aanvraag precies moest worden geduid, ondanks dat de begeleidende brief verwees naar een nareisvisum op basis van artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 525,-, en moest het griffierecht van € 174,- worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige behandeling van aanvragen en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de aanvragers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4284

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser, v-nummer: [nummer 1] , en
[naam 2] , eiseres, v-nummer: [nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Ibrahim).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om aan hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en het beroep aangevuld met gronden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019 te Breda. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers, echtgenoten, stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] en stellen staatloze Palestijnen uit Syrië te zijn. Ten behoeve van hun komst naar Nederland zijn mvv’s aangevraagd door de heer [naam 3] (referent), die de zoon van eisers stelt te zijn.
2. Bij besluit van 14 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat deze niet zijn ingediend binnen drie maanden nadat aan referent een asielvergunning is verleend, en omdat niet is gebleken dat referent buiten zijn schuld niet in staat is geweest om de aanvragen tijdig in te dienen.
3. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ten aanzien van eiseres
4. In de gronden van beroep heeft de gemachtigde van eisers meegedeeld dat eiseres is overleden. Niet is gebleken dat de erven van eiseres een nieuwe machtiging hebben afgegeven voor het voortzetten van haar beroep. Als gevolg van het overlijden van eiseres bestaat er geen procesbelang meer bij het verkrijgen van een mvv. Van enig ander procesbelang bij het verkrijgen van een oordeel in beroep is de rechtbank niet gebleken. Het beroep van eiseres is daarom niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van eiser
5. Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte in behandeling heeft genomen als mvv-aanvraag in het kader van nareis (asiel). Bedoeld is een reguliere mvv-aanvraag in te dienen voor verblijf bij familie of gezin op grond van artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom is ten onrechte een indieningstermijn van drie maanden gehanteerd.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag op goede gronden in behandeling is genomen als een nareisaanvraag (asiel). Daarbij wijst verweerder erop dat bij het indienen van de aanvraag het formulier voor nareis is gebruikt en dat in de begeleidende brief wordt gesproken over een nareisvisum.
7. De rechtbank stelt vast dat in de begeleidende brief bij de aanvraag wordt gesproken van een nareisvisum ‘op grond van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en medische gronden’. Dit betreft het criterium voor toepassing van artikel 8 van het EVRM, onder meer in het geval waarin een meerderjarige verzoekt om overkomst van zijn ouders. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag, afgaand op het gebruikte formulier en het gebruik van de term ‘nareisvisum’, te kwalificeren als nareisaanvraag. Immers, een in het kader van artikel 8 van het EVRM verstrekte mvv is ook een visum in de zin van artikel 1a, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en dit visum zou in het geval van eiser weliswaar niet juridisch, maar wel feitelijk strekken tot nareis van zijn gestelde ouders. De rechtbank weegt bovendien mee dat uit de aanvraag duidelijk blijkt dat deze is ingediend zonder professionele rechtsbijstand. Gelet hierop en op de inhoud van de begeleidende brief, had het op de weg van verweerder gelegen om schriftelijk of tijdens een hoorzitting bij eiser na te gaan hoe zijn aanvraag zou moeten worden geduid.
8. Het beroep van eiser is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd vanwege strijd met artikelen 3:2 (onzorgvuldige voorbereiding) en 7:12, eerste lid, (ondeugdelijke motivering) van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat de gebreken ook kleven aan het primaire besluit, zal de rechtbank het primaire besluit herroepen. Het ligt vervolgens op de weg van verweerder om te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een mvv op grond van artikel 8 van het EVRM.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 525,- (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 525,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep van
eisergegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 verklaart het bezwaar gegrond;
 herroept het primaire besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 525,- (vijfhonderdvijfentwintig euro),
 bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 174,- (honderdvierenzeventig euro) moet vergoeden;
 verklaart het beroep van
eiseresniet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.