ECLI:NL:RBDHA:2018:6487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 16525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag artikel 9-document wegens schijnhuwelijk en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Egyptische nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een artikel 9-document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De aanvraag werd afgewezen op basis van het vermoeden van een schijnhuwelijk met zijn Poolse echtgenote, referente. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een schijnhuwelijk, gezien de tegenstrijdige verklaringen van eiser en referente en de context van hun relatie. Eiser had eerder een visumaanvraag ingediend die was afgewezen, maar na bezwaar was deze gegrond verklaard, waarna hij Nederland was binnengekomen. De rechtbank stelde vast dat de Staatssecretaris voldoende redenen had om nader onderzoek te doen naar de oprechtheid van het huwelijk, en dat de indicaties van misbruik van het recht op vrij verkeer en verblijf niet konden worden genegeerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voor het artikel 9-document terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16525

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Yildirim),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (artikel 9-document), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen de tolk
A. Fawzy. Referente is niet verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989.
2. Eiser heeft bij de Nederlandse Ambassade in Cairo op 3 september 2015 een aanvraag ingediend om afgifte van een faciliterend visum conform Richtlijn 2004/38/EG (Unieburgerrichtlijn). Deze aanvraag is op 16 september 2015 afgewezen. Hiertegen heeft eiser op 13 oktober 2015 bezwaar aangetekend. Op 11 mei 2016 is eiser gehoord op de ambassade in Cairo en is zijn echtgenote [echtgenote] bij het IND kantoor in [plaats] gehoord. Op 13 september 2016 is het bezwaar gegrond verklaard, waarna eiser op 11 januari 2017 Nederland is ingereisd.
3. Eiser heeft 7 februari 2017 onderhavig verzoek ingediend om afgifte van een artikel 9-document waaruit blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan bij [echtgenote], van de Poolse nationaliteit (referente).
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat naar zijn oordeel is gebleken dat eiser en referente een schijnhuwelijk zijn aangegaan: een huwelijk dat is gesloten met als enig doel het in de Unieburgerrichtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt.
5. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen hij in dat verband heeft aangevoerd, zal in het navolgende worden ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 35 van de Unieburgerrichtlijn kunnen de lidstaten maatregelen nemen om een in de richtlijn neergelegd recht in het geval van misbruik of fraude, zoals schijnhuwelijken, te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Artikel 35 van de Unieburgerrichtlijn is geïmplementeerd in artikel 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), waarin staat dat verweerder het rechtmatig verblijf kan beëindigen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf. In overweging 28 van de richtlijn worden schijnhuwelijken omschreven als huwelijken die zijn aangegaan met als enig doel het in de richtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten. Uit paragraaf 4.2 van de in COM 2009, 313, neergelegde richtsnoeren inzake de Unieburgerrichtlijn blijkt dat lidstaten individuele gevallen mogen onderzoeken wanneer er een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat, waarbij zij zich kunnen baseren op eerdere analyses en ervaringen die aantonen dat er een duidelijk verband bestaat tussen gevallen waarin misbruik is bewezen en bepaalde kenmerken van deze gevallen.
7.1
Verweerder heeft naar aanleiding van de door eiser verzochte afgifte van een artikel 9-document nader onderzoek verricht naar de vraag of sprake is van misbruik, als bedoeld in artikel 8.25 van het Vb en artikel 35 van de richtlijn. Volgens verweerder bestond aanleiding voor dat onderzoek omdat hem gebleken is van een sterke toename van aanvragen om toetsing aan het gemeenschapsrecht door derdelanders die verblijf beoogden bij burgers van de Unie met een Oost-Europese nationaliteit. Bij een groot aantal van deze aanvragen is geconstateerd dat er sprake was van een schijnhuwelijk of een schijnrelatie. Uit eerdere ervaringen en analyses is tevens gebleken dat wanneer sprake is van een schijnhuwelijk, de burger van de Unie en de derdelander vaak samenwonen op hetzelfde adres met andere landgenoten en of familieleden. Uit de gegevens afkomstig uit de BRP is gebleken dat op het gestelde adres van eiser en referente twee andere personen met eveneens de Poolse nationaliteit staan ingeschreven. Vastgesteld is dat het hier een zus van referente en haar dochter betreft (algemene indicator). Voorts is gebleken dat op eiser en referente individuele indicatoren van toepassing zijn die dat nadere onderzoek rechtvaardigen.
7.2
Eiser heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat hij niet een tweede keer gehoord had mogen worden, omdat een gegrond vermoeden van misbruik ontbrak. Eiser en referente waren in het kader van de visumaanvraag al bevraagd over de verdenking van een schijnhuwelijk, en dat visum is uiteindelijk afgegeven. Daarna zijn geen nieuwe feiten naar voren gekomen die een gegrond vermoeden van een schijnhuwelijk rechtvaardigen. De door verweerder genoemde individuele indicatoren waren immers al bekend voor het tweede verhoor en als algemene indicator kan niet gebruikt worden het vermoeden dat schijnhuwelijken vaker voorkomen tussen Oost-Europeanen en derdelanders, nu uit onderzoek van het WODC juist blijkt dat dit geen frequent voorkomend fenomeen is. Het had voor de hand gelegen dat in plaats van een tweede verhoor een huisbezoek door de Vreemdelingenpolitie was afgelegd om nader onderzoek naar het huwelijk te doen, maar dat heeft ten onrechte niet plaatsgevonden. Eiser heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat bij het aanvragen van het visum en het artikel 9-document dezelfde toets heeft plaatsgevonden, waarbij in beide gevallen de IND, onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid, betrokken was. De stelling van verweerder dat de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid een eigen verantwoordelijkheid heeft betreffende de aanvraag van een artikel 9-document gaat daarmee niet meer op.
Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat uit de e-mail afkomstig van [persoon 1], medewerker Behandelen en Ontwikkelen Directie Regulier Verblijf en Nederlanderschap RVN [plaats], zou blijken dat hij de uitkomst van de bezwaarprocedure al kent, voordat de zaak inhoudelijk was behandeld. Dat duidt op vooringenomenheid.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat verweerder ten onrechte aanleiding heeft gezien voor nader onderzoek, in de vorm van een tweede verhoor, naar misbruik. Gelet op punt 28 van de considerans van de richtlijn en het ter uitvoering daarvan dienende beleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) dient verweerder, om misbruik, met name schijnhuwelijken, tegen te gaan, de noodzakelijke maatregelen te treffen. Daarbij is van belang dat een lidstaat zich volgens de richtsnoeren voor nader onderzoek in een specifiek geval, mag baseren op eerdere analyses en ervaringen, indien daaruit is gebleken dat er een duidelijk verband bestaat tussen misbruik en bepaalde kenmerken. De lidstaten kunnen daarbij een reeks indicatieve criteria vaststellen die doen vermoeden dat de door de richtlijn verleende rechten waarschijnlijk zijn misbruikt, met als enig doel inbreuk te maken op de nationale immigratiewetgeving.
Uit algemeen onderzoek is verweerder gebleken dat relaties tussen onderdanen van derde landen met burgers van de Unie met een Oost-Europese nationaliteit significant zijn toegenomen, waarbij in een aantal gevallen een schijnrelatie is geconstateerd. Dat het WODC heeft gerapporteerd dat schijnrelaties geen frequent voorkomend fenomeen is, doet niet af aan de juistheid van de criteria. Immers, het vermoeden dat er schijnrelaties bestaan onder migratierelaties wordt in het WODC-onderzoek bevestigd. De onderzoekers zien bij Turken, Marokkanen, Sub-Sahara-Afrikaanse mannen met autochtone vrouwen een duidelijke toename van het aantal relatiebreuken na 36 maanden in vergelijking met de controlegroep. Bij relaties tussen mannen uit sub-Sahara Afrika en autochtone vrouwen komen volgens hun schatting de meeste schijnrelaties voor. Het bezitten van een bepaalde nationaliteit is naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende om nader onderzoek in te stellen. Verweerder heeft in dit geval echter meer indicatieve criteria vastgesteld en toegepast. Zo heeft eiser voorafgaande aan zijn terugkeer naar Egypte via het IOM, d.d. 5 augustus 2015, langdurig illegaal in Nederland verbleven. Kort na die terugkeer naar Egypte is eiser op [trouwdatum] 2015 met referente getrouwd te [plaats], Egypte. Daarnaast heeft eiser in het proces-verbaal van gehoor van 23 mei 2015 verklaard dat hij een Poolse vriendin heeft die geboren is op [geboortedatum] 1990, terwijl deze geboortedatum niet overeenkomt met de geboortedatum van referente. Tot slot zijn op de Facebook pagina van referente foto’s geplaatst van haar samen met een onbekende man, niet zijnde eiser. Bij de foto’s zijn teksten, emoji’s en reacties geplaatst die over het algemeen wijzen op een affectieve relatie.
Anders dan eiser betoogt is naar het oordeel van de rechtbank van de in de richtsnoeren genoemde (verboden) systematische controles niet gebleken. In het geval van eiser heeft verweerder terecht gesteld dat zich specifieke individuele redenen voordoen voor twijfel aan de oprechtheid van het huwelijk.
In het licht van het voorgaande heeft verweerder zich toereikend gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom bij hem het vermoeden is ontstaan van het bestaan van een schijnhuwelijk en kon hij op grond daarvan tot nader onderzoek overgaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat op verweerder in het kader van een dergelijk onderzoek niet de verplichting rust om (onaangekondigd) een huisbezoek te doen.
Eisers stelling dat nooit een tweede gehoor had mogen plaatsvinden, omdat bij de visumprocedure en de aanvraag van het artikel 9-document in beide gevallen getoetst is of sprake is van een schijnhuwelijk, wordt door de rechtbank niet gevolgd.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser op 11 mei 2016 is gehoord op de ambassade in Cairo en referente is gehoord bij het IND kantoor in [plaats], waarna eiser een visum is verstrekt, niet maakt dat er niet meer getwijfeld mag worden aan de oprechtheid van het huwelijk. Verweerder heeft een eigen verantwoordelijkheid waar het gaat om de beoordeling of sprake is van een schijnhuwelijk. Het toetsingskader is bij een visumaanvraag, waarbij beoordeeld wordt of er vrees voor onttrekking bestaat, wezenlijk anders dan het toetsingskader van de aanvraag van een artikel 9-document, waarbij beoordeeld wordt of er indicaties zijn van een schijnhuwelijk. Het gegeven dat eiser een inreisvisum heeft gekregen maakt niet dat daarna niet meer getwijfeld mag worden aan de oprechtheid van het huwelijk. Hetgeen onderstreept wordt door de ervaringsindicator dat wanneer sprake is van een schijnhuwelijk, de burger van de Unie en de derdelander vaak samenwonen op hetzelfde adres met andere landgenoten en/of familieleden. Dit is een indicator die pas in een EU-land zichtbaar wordt en die verweerder ook bij eiser heeft geconstateerd.
Het feit dat medewerkers van de IND de verhoren in de visumprocedure op zich nemen, maakt niet dat zij niet vanuit verschillende ministeries, en daarmee met andere verantwoordelijkheden en toetsingskaders, kunnen werken.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn beroepsgrond dat de e-mail van [persoon 1] van 26 september 2017 duidt op vooringenomenheid. Daartoe is relevant dat [persoon 1] niet betrokken is geweest bij de commissie van de hoorzitting op 28 juni 2017, het primaire besluit en de beslissing op bezwaar. De commissie van de hoorzitting bestond immers uit de leden [persoon 2] en [persoon 3] en het primaire besluit van 25 juli 2017 is ondertekend door [persoon 2]. De beslissing op bezwaar is ondertekend door [persoon 4].
8.1
Voorts heeft eiser gesteld dat de resultaten uit het tweede gehoor geen aanleiding gaven om een schijnhuwelijk aan te nemen. Verweerder heeft te veel waarde gehecht aan de verschillen in verklaringen van eiser en referente, terwijl de aan hen gestelde vragen suggestief en niet eensluidend waren. Bovendien zijn de tegengeworpen tegenstrijdigheden reeds opgehelderd.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen van eiser en referente op essentiële onderwerpen, waaronder de Facebookfoto waarop referente met een andere man is te zien, het overlijden van de vader van referente, de ontmoeting van de moeder van referente met eiser, en de medische zaken van referente. Hetgeen eiser met betrekking tot de verschillen heeft aangedragen is onvoldoende om te concluderen dat verweerder ten onrechte de tegenstrijdige verklaringen aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. Zo had referente bijvoorbeeld verklaard dat eiser op de hoogte was van het feit dat zij zich in het ziekenhuis heeft laten onderzoeken op kanker. De verklaring van eiser in beroep dat referente hem had verteld dat zij naar het ziekenhuis was gegaan omdat ze last had van haar ogen staat hier haaks op, zodat dit geen opheldering verschaft over de tegenstrijdige verklaringen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat van eiser en referente mag worden verwacht dat zij over dergelijke belangrijke onderwerpen meer eenduidige verklaringen kunnen afleggen. Daarbij komt dat eiser in beroep weer een geheel andere wending heeft gegeven aan de verklaring van tegenstrijdigheden. Zo heeft hij daar als nieuwe verklaring voor de Facebookvriend van referente vermeld dat zij deze vriend via Facebook heeft gecommuniceerd om haar moeder te laten wennen aan het idee dat zij met een moslim verkeert. Nog afgezien van het feit dat dit een nieuwe gewijzigde verklaring is, is deze verklaring volslagen ongerijmd: waarom zou referente dan immers eiser zelf niet als haar moslimpartner aan haar moeder bekend maken?
Gelet op de hoeveelheid tegenstrijdige antwoorden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een schijnhuwelijk, die aangegaan is met het enige doel eiser een verblijf in Nederland te verschaffen, op welk recht hij anders geen aanspraak zou maken.
9.1
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat niet uit te sluiten valt dat inmiddels wel sprake is van een affectieve en duurzame relatie tussen hem en referente. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten ten tijde van het bestreden besluit nogmaals te beoordelen of nog steeds sprake was van een schijnhuwelijk.
9.2
De rechtbank stelt vast dat eiser niets heeft aangevoerd op grond waarvan thans wel van een affectieve en duurzame relatie uitgegaan zou moeten worden, waardoor deze beroepsgrond niet kan slagen.
10. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), kan de rechtbank daar in deze procedure geen oordeel over geven. Deze beoordeling kan namelijk nooit leiden tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw (zie de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2011, LJN:BV3581). Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser terecht heeft tegengeworpen dat een beroep op artikel 4.84 van de Awb niet kan slagen. Artikel 35 van de richtlijn is immers geïmplementeerd in artikel 8.25 van het Vb. Van toepassing van beleid is in deze situatie daarom geen sprake, zodat hier ook niet van afgeweken kan worden.
11. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte vanaf heeft gezien eiser in bezwaar te horen, faalt eveneens. Uitgangspunt is dat een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiser heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiser kon worden afgezien.
12. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.