ECLI:NL:RBDHA:2021:16501
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een procedure over een verzoek om uitstel van vertrek van een eiser, die in Nederland verblijft. De eiser had op 12 januari 2021 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), welke aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 mei 2021 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 10 september 2021 de zitting gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K.P.E. van Tulden, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A. Peeters.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in Egypte, zijn land van herkomst, niet toegankelijk was. De rechtbank stelde vast dat de verweerder zich op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) had gebaseerd, dat concludeerde dat de noodzakelijke medische behandeling in Egypte beschikbaar was. Eiser had geen bewijsstukken overgelegd die zijn stelling onderbouwden dat hij in bewijsnood verkeerde of dat de medische zorg in Egypte niet toegankelijk was. De rechtbank oordeelde dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de noodzakelijke medische behandeling feitelijk niet toegankelijk is.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat eiser vrijstelling van het griffierecht werd verleend, gezien zijn betalingsonmacht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.