Uitspraak
Datum uitspraak: 29 maart 2019
BESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2018. De rechtbank had de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van een vreemdeling die verzocht om uitstel van uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling stelde dat zij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij uitzetting naar Brazilië, omdat zij daar geen toegang zou hebben tot noodzakelijke medische zorg. De staatssecretaris betwistte dit en stelde dat de vreemdeling niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris gelijk had en dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zij feitelijk geen toegang had tot de benodigde medische zorg in Brazilië. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De zaak benadrukt de hoge drempel voor vreemdelingen om aan te tonen dat uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM, vooral in gevallen van ernstige ziekte.