ECLI:NL:RBDHA:2021:14496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/390, SGR 21/2196 en SGR 21/2197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en terugvordering van ontvangen uitkeringen na onderzoek naar illegale prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan over de intrekking van de WAO-uitkering van eiseres en de terugvordering van ontvangen uitkeringen. Eiseres ontving sinds 8 april 2003 een WAO-uitkering, maar deze werd ingetrokken met ingang van 3 februari 2008, omdat verweerder, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, op basis van een onderzoek naar illegale prostitutie aannemelijk maakte dat eiseres seksuele diensten tegen betaling had verricht. Dit onderzoek, uitgevoerd door het Haagsch Economisch Interventie Team, leidde tot de conclusie dat eiseres in de periode van 8 oktober 2008 tot en met 31 maart 2019 een bedrag van € 195.902,62 aan uitkeringen had ontvangen zonder recht op die uitkeringen. Eiseres had haar inlichtingenplicht geschonden door deze inkomsten niet te melden.

De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat eiseres in de relevante periode seksuele diensten had verricht. Eiseres kon niet aantonen dat de onderzoeksbevindingen onjuist waren en haar verklaringen werden als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering van de voorschotten terecht waren, omdat eiseres niet had voldaan aan haar verplichtingen om informatie te verstrekken over haar inkomsten. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de psychische klachten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/390, SGR 21/2196 en SGR 21/2197

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

In de zaak met zaaknummer SGR 20/390
In het besluit van 21 maart 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO-uitkering) van eiseres ingetrokken met ingang van 3 februari 2008.
In het besluit van 29 maart 2019 (primair besluit II) heeft verweerder de WAO-uitkering die eiseres heeft ontvangen in de periode van 8 oktober 2008 tot en met 31 maart 2019, ten bedrage van € 195.902,62 teruggevorderd.
In het besluit van 29 november 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
In de zaak met zaaknummer SGR 21/2196
In het besluit van 10 december 2019 (primair besluit III) heeft verweerder besloten dat de aan eiseres toegekende voorschotten in de periode van 1 april 2019 tot en met 30 november 2019, voor een bedrag van € 12.876,01 terug moeten worden betaald omdat zij in die periode geen recht had op een WAO-uitkering.
In het besluit van 29 januari 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit III ongegrond verklaard.
In de zaak met zaaknummer SGR 21/2197
Bij besluit van 16 januari 2020 (primair besluit IV) heeft verweerder, naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van eiseres om een WAO-uitkering, besloten om niet terug te komen op de beslissing van 29 november 2019.
Bij besluit van 29 januari 2021 (bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit IV ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in ieder van de zaken een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen van eiseres op 21 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontving sinds 8 april 2003 een WAO-uitkering die is berekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
2. Naar aanleiding van een onderzoek naar illegale prostitutie van het Haagsch Economisch Interventie Team (HEIT), waar verweerder een samenwerkingsverband mee heeft, is de afdeling handhaving van verweerder een onderzoek gestart naar eiseres. Uit het onderzoek van het HEIT is naar voren gekomen dat eiseres op de site [website 1] seksuele diensten aanbood tegen betaling.
3. Het onderzoek van verweerder bestond onder meer uit dossieronderzoek, internetonderzoek, raadpleging van zowel interne als externe systemen en gesprekken met eiseres. De onderzoeksbevindingen van verweerder zijn neergelegd in een rapport, gedateerd 13 februari 2019. In het rapport is onder meer vermeld dat eiseres tegenstrijdige verklaringen aflegt en dat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden vastgesteld welke inkomsten eiseres heeft gehad uit haar werkzaamheden.
4. Deze onderzoeksbevindingen zijn voor verweerder aanleiding geweest om de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 3 februari 2008 in te trekken en de betaalde uitkering in de periode van 8 oktober 2008 tot en met 31 maart 2019 voor een bedrag van € 195.902,62 terug te vorderen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld of er in deze periode een recht op een uitkering bestond. In de periode van 8 oktober 2008 tot en met 31 maart 2019 heeft eiseres volgens verweerder een bedrag van € 195.902,62 aan uitkeringen ontvangen zonder dat zij daar recht op had. De periode van 3 februari 2008 tot en met 7 oktober 2008 is door verweerder niet betrokken bij de terugvordering omdat de uitkering toen werd betaald aan [werkgever] ; de voormalige werkgever van eiseres was eigenrisicodrager.
5. Bij besluit van 16 juli 2019 heeft verweerder aan eiseres vanaf 1 april 2019 een WAO-uitkering op basis van voorschotten toegekend. In het betreffende besluit staat dat de schorsing van de WAO-uitkering moet worden opgeheven omdat eiseres inmiddels heeft meegewerkt aan het onderzoek en inlichtingen heeft gegeven. Bij besluit van 10 december 2019, het primaire besluit III, heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat het recht op een uitkering over de periode van 1 april tot en met 30 november 2019 lager is dan de voorschotten die eiseres over deze periode heeft ontvangen. Er wordt daarom een bedrag van € 12.876,01 bruto van eiseres teruggevorderd.
6. Eiseres heeft op 13 januari 2020 een aanvraag ingediend voor het opnieuw krijgen van een WAO-uitkering. Verweerder heeft vervolgens besloten om de beslissing van 29 november 2019 niet te herzien en eiseres niet opnieuw voor een WAO-uitkering in aanmerking te brengen. Het bezwaar tegen dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard.
7. Eiseres kan zich met de bestreden besluiten niet verenigen. In het navolgende wordt op ieder van deze bestreden besluiten, alsmede wat eiseres daartegen heeft ingebracht, ingegaan.
Bestreden besluit I
De intrekking
8. In geschil is in de eerste plaats of verweerder de WAO-uitkering van eiseres kon intrekken. De te beoordelen periode voor de intrekking loopt van 3 februari 2008 tot en met 21 maart 2019, de datum van het intrekkingsbesluit.
9. Besluiten tot intrekking van een uitkering zijn belastende besluiten waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, rust dus in beginsel op verweerder. Die last brengt in dit geval met zich mee dat verweerder feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eiseres in de relevante periode seksuele diensten tegen betaling heeft verricht. Als het op grond van de gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres in de te beoordelen periode tegen betaling seksuele diensten heeft verricht, dan ligt het op de weg van eiseres om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juni 2019 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2019:2065).
10. Verweerder heeft aan zijn besluit tot intrekking artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder d, van de WAO ten grondslag gelegd. Voor toepassing van deze bepaling is niet alleen vereist dat een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 van de WAO niet of niet behoorlijk is nagekomen, maar ook dat hierdoor niet kan worden vastgesteld of nog recht op een uitkering bestaat.
11. Gelet op het bovenstaande gaat het dus om de vraag of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat 1) eiseres tegen betaling seksuele diensten heeft verricht, 2) eiseres dit niet heeft gemeld dan wel onvoldoende heeft meegewerkt aan onderzoek van verweerder en 3) dat verweerder hierdoor niet kon vaststellen of eiseres recht heeft op een uitkering.
12. Niet in geschil is dat er op de site [website 1] een advertentie stond waarop onder de naam [A] , en met vermelding van het telefoonnummer [telefoonnummer] , seksuele diensten werden aangeboden tegen betaling.
13. In een bestuurlijke rapportage d.d. 10 juni 2016 van de politie is vermeld dat een medewerker van het HEIT op 10 juni 2016 om 12:10 uur contact heeft opgenomen met het telefoonnummer [telefoonnummer] . De telefoon werd, zo staat in de rapportage, beantwoord door [A] en nadat de medewerker had gemeld dat hij de advertentie had gezien en af wilde spreken, werd hem medegedeeld dat dit kon en er werd een afspraak gemaakt op dezelfde dag tussen 12:45 en 13:00 uur. De locatie van de afspraak was de [adres] [huisnummer] te [plaats] . In de rapportage is verder vermeld dat medewerkers van het HEIT vervolgens op het genoemde tijdstip aankwamen op de locatie en hun politielegitimatiebewijs hebben laten zien. De vrouw die de deur open deed legitimeerde zich als [B] , geboren op [geboortedag] 1965, te [geboorteplaats] , wonende te [plaats] , [adres] [huisnummer] . De legitimatie vond plaats, zo is vermeld in een verslag van de controle d.d. 10 juni 2016, door middel van een Nederlands rijbewijs met het nummer [nummer] . In de rapportage en het verslag staat tot slot dat eiseres heeft verklaard dat zij vroeger in een massagesalon werkte, maar het werk sinds 2008 vanuit huis deed, waarbij zij ook wel een periode is gestopt in verband met haar gezondheid. De advertentie stond volgens eiseres sinds 2008 online.
14. In aanvulling op het voorgaande staat in het onderzoeksrapport van verweerder van 13 februari 2019 dat er meerdere recensies van klanten staan bij de advertentie op [website 1] . De eerste recensie dateert van 14 juni 2009 en de laatste recensie is van 21 augustus 2017. De themaonderzoeker heeft voorts een vergelijkbare advertentie gevonden op de site [website 2] , waar de eerste recensie dateert van 5 januari 2008 en de laatste recensie dateert van 5 maart 2017. Uit informatie die op 12 oktober 2017 is opgevraagd bij [B.V.] B.V., de holdingmaatschappij van [website 1] , blijkt dat de advertentie op [website 1] is aangemaakt op 3 februari 2008 en dat daar voor het laatst is ingelogd op 16 oktober 2017. Op basis van de bankafschriften van de rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , die op naam van eiseres staat, blijkt dat er in de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2018 regelmatig afschrijvingen hebben plaatsgevonden met de omschrijving ‘ [provider] ’. Verder is er van deze rekening een bedrag van € 11,50 afgeschreven voor ‘Order [ordernummer] Online Opvallen’ en is twee keer € 61,01 betaald voor credits bij [B.V.] B.V. Op de rekening zijn in de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2018 contante stortingen verricht voor een totaalbedrag van € 9.250,-. Op een andere rekening op naam van eiseres, met rekeningnummer [rekeningnummer 2] , zijn in dezelfde periode contante stortingen verricht voor een totaalbedrag van € 34.817,60. In de periode van juni 2016 tot en met 17 oktober 2018 is op een rekening van eiseres, met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , € 1.764,65 aan contante gelden gestort.
15. Op basis van het bovenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiseres in de te beoordelen periode seksuele diensten verrichtte tegen betaling. Eiseres betaalde blijkens haar bankafschriften voor gebruik van het telefoonnummer dat in de advertentie stond vermeld. De politie heeft door naar dit telefoonnummer te bellen een afspraak gemaakt op het voormalige woonadres van eiseres, waar eiseres heeft opengedaan en zich heeft gelegitimeerd met haar rijbewijs. De verklaring van eiseres waar melding van wordt gemaakt in het politierapport, en dan met name het jaar waarin eiseres naar eigen zeggen begon met het aanbieden van seksuele diensten vanuit huis, strookt voorts met de datum waarop de advertentie op de website [website 1] is aangemaakt. Vanaf begin 2008 stond er op die website een advertentie online waarin seksuele diensten tegen betaling werden aangeboden. De betaling voor deze advertentie vond eveneens plaats met gebruikmaking van het bankrekeningnummer dat op naam van eiseres staat. Wat verder bijdraagt aan de aannemelijkheid dat eiseres seksuele diensten heeft verricht tegen betaling zijn de significante contante bedragen die op haar bankrekeningen zijn gestort. Hoewel verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de bankafschriften van eiseres van vóór 2016, heeft verweerder in het voorgaande voldoende aanknopingspunten mogen zien om aannemelijk te achten dat eiseres voor de gehele te beoordelen periode seksuele diensten heeft verricht tegen betaling.
16. Zoals in rechtsoverweging 9 is overwogen, ligt het vervolgens op de weg van eiseres om met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat het onjuist is dat zij seksuele diensten heeft verricht tegen betaling. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. Ter toelichting dient het volgende.
17. De enkele stelling van eiseres dat de inhoud van het politierapport niet juist is, acht de rechtbank onvoldoende. Eiseres heeft bijvoorbeeld geen verklaring gegeven voor het feit dat de identificatie heeft plaatsgevonden met haar rijbewijs en dat het bezoek op 10 juni 2016 – nadat een belafspraak was gemaakt – plaatsvond op haar toenmalige woonadres. Dat de gehele inhoud van het politierapport is verzonnen, is naar het oordeel van de rechtbank niet geloofwaardig. Het rapport is, zoals eiseres heeft aangevoerd, niet onder ambtseed opgemaakt, maar dat wil niet zeggen dat hieraan daarom geen bewijskracht toekomt.
18. Eiseres heeft verder ontkend dat zij de advertentie heeft geplaatst. De advertentie is volgens eiseres buiten haar medegeweten geplaatst door haar zoon, met wie zij een problematische relatie heeft. De zoon van eiseres heeft een verklaring ondertekend waarin staat dat hij uit boosheid foto’s van haar laptop heeft gehaald en op [website 1] heeft geplaatst. Door zijn verslaving heeft hij de consequenties van deze acties niet overzien, zo staat in de verklaring. De verklaring van de zoon van eiseres acht de rechtbank echter ongeloofwaardig. De advertentie is al in 2008 online gezet en er staat een telefoonnummer in vermeld waarvoor van de bankrekening van eiseres betalingen zijn verricht. Ook zijn van de bankrekening van eiseres betalingen verricht aan de holdingmaatschappij van [website 1] . Uit de politierapportage blijkt verder dat met eiseres een afspraak is gemaakt door te bellen naar het telefoonnummer dat in de advertentie stond vermeld. Daaruit kan worden opgemaakt dat eiseres wel op de hoogte was van de advertentie. Voor zover al zou worden aangenomen dat – zoals eiseres heeft gesteld – de advertentie is aangemaakt met een IP-adres dat niet overeenkomt met het IP-adres van eiseres, betekent dat nog niet dat eiseres de advertentie niet benutte om seksuele diensten aan te bieden.
19. Verder heeft eiseres een verklaring overgelegd van haar buurvrouw. In deze verklaring staat dat de buurvrouw kan verzekeren dat er geen sprake is van veelvuldig mannenbezoek. De verklaring van mevrouw [C] , de buurvrouw van eiseres, legt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal. Uit deze verklaring blijkt in de eerste plaats dat mevrouw [C] eiseres pas heeft leren kennen in april 2017. De verklaring kan dus geen betrekking hebben op de (lange) periode daarvoor. In de tweede plaats kan niet worden uitgesloten dat eiseres bezoek heeft ontvangen zonder dat mevrouw [C] hiervan op de hoogte was.
20. Voor wat betreft de contante stortingen op de rekeningen van eiseres heeft eiseres toegelicht dat zij eerst geld van haar rekening opnam, om die bedragen later weer terug te storten. Verweerder heeft eiseres terecht niet in die verklaring gevolgd. De rechtbank stelt voorop dat in het onderzoeksrapport van verweerder een verslag is opgenomen van een gesprek met eiseres. In dit verslag staat dat eiseres heeft verklaard dat het bedrag van € 34.817,60 afkomstig is van haar zoon en haar moeder en dat zij heeft verklaard dat zij dit niet kon aantonen. Eiseres heeft niet weersproken dat zij destijds deze verklaring heeft afgelegd. Wat eiseres in beroep aanvoert, komt niet overeen met wat eiseres heeft verklaard ten tijde van het onderzoek van verweerder. Ook omdat eiseres geen verklaring heeft gegeven voor deze inconsistentie, doet dit afbreuk aan haar geloofwaardigheid. Los daarvan heeft eiseres ter onderbouwing van haar verklaring dat zij veel contante geldopnames heeft gedaan een overzicht overgelegd. Dit betreft echter niet een overzicht van de bank, maar een overzicht dat door of namens eiseres zelf is gemaakt. Reeds daarom kan aan dit overzicht niet de door eiseres gewenste waarde worden toegekend. De opnames die in dit overzicht staan vermeld, zijn bovendien slechts voor een deel terug te vinden in de overgelegde bankrekeningafschriften. Op eiseres rust de last om tegenbewijs te leveren door middel van objectieve en verifieerbare informatie. Daaraan heeft zij niet voldaan.
21. Tot slot blijkt uit wat eiseres heeft aangevoerd weliswaar dat zij in de periode in geding kampte met (psychische) gezondheidsklachten, maar hieruit volgt niet dat zij in het geheel niet in staat was om tegen betaling seksuele diensten te verrichten.
22. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat eiseres in de relevante periode seksuele diensten heeft verricht tegen betaling. Het staat vast dat eiseres daarvan geen melding heeft gemaakt bij verweerder. Daartoe was eiseres op grond van artikel 80 van de WAO wel gehouden. Het moest eiseres immers duidelijk zijn dat het verrichten van seksuele diensten tegen betaling van invloed kon zijn op haar recht op of de hoogte van haar WAO-uitkering. Eiseres heeft haar inlichtingenplicht dus geschonden.
23. Eiseres heeft voorts – hoewel daartoe door verweerder in de gelegenheid gesteld – nagelaten inzicht te verschaffen in de omvang van de betalingen die zij voor de door haar verrichte diensten ontving. Zij heeft, ook gedurende het onderzoek van verweerder en in weerwil van het door verweerder aangedragen bewijs, steeds ontkend dat zij seksuele diensten verrichte tegen betaling. Uit de informatie die ter beschikking stond van verweerder kon niet worden opgemaakt hoeveel de inkomsten van eiseres bedroegen. Dat verweerder in het bezit is van bankafschriften van eiseres die betrekking hebben op een deel van de periode in geding, maakt dit niet anders. Het kan immers geenszins worden uitgesloten dat eiseres is betaald voor haar diensten buiten de betreffende bankrekeningen om, bijvoorbeeld in contanten. Eiseres heeft voor het overige geen overzichten of andere informatie verschaft waaruit blijkt hoeveel inkomen zij genereerde met het aanbieden van seksuele diensten.
24. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat aannemelijk is geworden dat eiseres gedurende de periode in geding seksuele diensten heeft verricht tegen betaling. Door dit niet te melden, heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden. Doordat eiseres onvoldoende inlichtingen heeft verschaft over haar werkzaamheden en de inkomsten die zij hiermee heeft verkregen, kon het recht op een uitkering in de te beoordelen periode niet door verweerder worden vastgesteld. Verweerder heeft daarom terecht toepassing gegeven aan artikel 36a, eerste lid, aanhef onder d, van de WAO. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook op goede gronden besloten om de uitkering van eiseres met ingang van 3 februari 2008 in te trekken.
De terugvordering
25. Vervolgens is de vraag of de terugvordering terecht is. Daarop gaat de rechtbank in het navolgende in.
26. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO wordt de uitkering die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald door het UWV teruggevorderd. In afwijking van het eerste lid kan het UWV besluiten op grond van artikel 57, zesde lid, van de WAO geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Er is volgens vaste rechtspraak slechts sprake van dringende redenen indien het gaat om onaanvaardbare financiële of sociale omstandigheden in een individueel geval. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
27. Eiseres heeft aangevoerd dat van dergelijke dringende redenen sprake is. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar twee uitspraken van de CRvB (uitspraken van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:832, en 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1475). Ook heeft eiseres overgelegd: een brief van 29 maart 2021 van de gemeente Zoetermeer, inzake de aan eiseres toegekende WMO-voorzieningen, een verklaring van 2 maart 2021 van haar herstelbegeleider, en een brief van 16 februari 2021 van de psychiater, werkzaam bij de GGZ.
28. Hoewel uit deze informatie blijkt dat eiseres te kampen heeft met psychische klachten, volgt hieruit niet dat er sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Eiseres wordt vanuit de gemeente ondersteund bij haar zelfredzaamheid en uit de brief van de GGZ-psychiater maakt de rechtbank op dat eiseres voor haar psychische klachten wordt behandeld. Uit de overgelegde informatie blijkt dus dat eiseres hulpbehoevend is en ook hulp krijgt. Uit de overgelegde brieven komt geen beeld naar voren van een onhoudbare of acute (nood)situatie. Zonder afbreuk te willen doen aan de situatie waar eiseres zich in bevindt, acht de rechtbank verder van belang dat uit wat is aangevoerd niet eenduidig blijkt dat de klachten van eiseres het gevolg zijn van of wezenlijk worden verergerd door de terugvordering. De GGZ-psychiater vermeldt dat de depressieve klachten ook worden veroorzaakt door andere sociale factoren, zoals het verlies van verschillende naasten in een kort tijdsbestek. Eiseres heeft verder ter zitting toegelicht dat de problematische relatie met haar zoon een enorm beslag legt op haar psychische welzijn. Hoe ingrijpend deze situatie ook voor eiseres moet zijn, hierin ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te oordelen dat er als gevolg van de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor eiseres optreden. De rechtbank laat tot slot meewegen dat ter zitting door verweerder is toegelicht dat aflossing plaatsvindt op basis van een betalingsregeling. Er wordt ten aanzien van de vraag of eiseres op haar schuld kan aflossen door verweerder rekening gehouden met haar aflossingscapaciteit. Het gebrek aan aflossingscapaciteit heeft er – zoals verweerder onweersproken heeft toegelicht – toe geleid dat er nog geen aflossing heeft plaatsgevonden. Er wordt dus rekening gehouden met de financiële draagkracht van eiseres. Tegen deze achtergrond is geen sprake van financiële omstandigheden die een dringende reden opleveren op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien.
29. Dat van de zijde van eiseres is aangevoerd dat verweerder gedurende het onderzoek heeft medegedeeld dat het verleden niet bij een intrekking of terugvordering zou worden betrokken, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft immers ontkend dat dit aan (de gemachtigde van) eiseres is medegedeeld. Aangezien eiseres verder niets heeft ingebracht om haar stelling te staven, is niet komen vast te staan dat verweerder een dergelijke toezegging heeft gedaan.
Bestreden besluit II
30. Verweerder heeft aan eiseres in de periode van 1 april tot en met 30 november 2019 voorschotten verleend ter hoogte van in totaal € 12.876,01.
31. Wanneer er voorschotten worden verstrekt, moet achteraf worden bezien in hoeverre deze corresponderen met het recht op een uitkering. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres in de betreffende periode geen recht had op een uitkering en dat de voorschotten moeten worden teruggevorderd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres nog steeds geen duidelijkheid heeft gegeven over de hoogte van haar inkomsten uit arbeid en dat daarom het recht op een uitkering niet kan worden vastgesteld.
32. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconstateerd dat de voorschotten het recht op een uitkering overtreffen. Anders dan eiseres naar voren heeft gebracht, heeft zij voor de betreffende periode immers geen openheid van zaken gegeven over haar inkomsten. Het is niet duidelijk hoeveel geld zij heeft verdiend met het verrichten van seksuele diensten. Eiseres heeft betoogd dat er geen sprake is van inkomsten uit het aanbieden van seksuele diensten. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt al dat de rechtbank hierin niet meegaat. Eiseres wordt evenmin gevolgd in haar betoog dat de WAO-uitkering weer was opgestart omdat zij voldoende inzicht in haar inkomsten had verschaft. Aan eiseres kan worden toegegeven dat het besluit van 16 juli 2019 – zoals verweerder ter zitting heeft beaamd – anders verwoord had moeten worden, nu hierin is opgenomen dat de schorsing van de uitkering diende te worden opgeheven omdat eiseres aan het onderzoek had meegewerkt en inlichtingen had gegeven. Dat neemt echter niet weg dat uit dit besluit voldoende duidelijk blijkt dat aan eiseres met ingang van 1 april 2019 een WAO-uitkering wordt betaald op basis van voorschotten. Inherent aan een voorschot is dat het recht op een uitkering nog moet worden vastgesteld. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder toegelicht dat destijds de verwachting bestond dat eiseres tijdens de bezwaarprocedure tegen de primaire besluiten I en II wel voldoende inlichtingen zou verstrekken. Die bezwaarprocedure heeft, aldus verweerder, echter niet de vereiste duidelijkheid geboden. Daarom is besloten om over die periode de betaalde voorschotten terug te vorderen.
33. Vervolgens is de vraag in hoeverre de voorschotten kunnen worden teruggevorderd. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO wordt naast de uitkering die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, ook hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald door het UWV teruggevorderd. Omdat is komen vast te staan dat de betreffende bedragen aan voorschotten onverschuldigd zijn betaald, was verweerder dus in beginsel gehouden om deze voorschotten terug te vorderen. Net als het geval is voor de terugvordering van de betaalde uitkering, geldt dat verweerder op grond van artikel 57, zesde lid, van terugvordering kan afzien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Gelet op wat is overwogen in overweging 28 is de rechtbank van oordeel dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
Bestreden besluit III
34. Bij aanvraag van 13 januari 2020 heeft eiseres een WAO-uitkering aangevraagd. Beoordeeld moet worden of verweerder deze aanvraag terecht heeft afgewezen.
35. Met betrekking tot de datum waarop de uitkering moet worden hervat, regelt artikel 6 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Stcrt. 2006, 230) het volgende. Indien de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet en om toekenning (hervatting) van een uitkering vraagt, wordt dit opgevat als een verzoek om terug te komen van de intrekkings- of herzieningsbeschikking. De uitkering wordt niet eerder hervat dan met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
36. In de WAO is geen regeling opgenomen voor de heropening van de uitkering in de situatie dat deze uitkering is ingetrokken op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef onder d van de WAO. Daarom wordt artikel 6 van de beleidsregels in de rechtspraak aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 15 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3641). Het is vaste rechtspraak dat dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend wordt getoetst (zie de uitspraak van de CRvB van 12 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4215). De rechterlijke toetsing is in dit geval beperkt tot de vraag of verweerder het beleid op consistente wijze heeft toegepast.
37. Uitgangspunt is dus dat de uitkering van eiseres niet eerder kan worden hervat dan vanaf het moment waarop zij alsnog aan haar inlichtingenplicht voldoet. Niet is gebleken dat eiseres alsnog aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan. Eiseres heeft steeds ontkend dat zij seksuele diensten tegen betaling heeft verricht en heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt wat de hoogte van haar inkomsten is. Gelet hierop heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om terug te komen van zijn besluit om de WAO-uitkering van eiseres in te trekken per 3 februari 2008 en heeft verweerder terecht de aanvraag van eiseres afgewezen.
38. Het beroep op de zogenoemde duuraanspraakjurisprudentie van eiseres maakt het voorgaande niet anders. Ter toelichting dient het volgende.
39. Op grond van deze jurisprudentie moet verweerder een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking beoordelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1). Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
40. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het ging om een verzoek om herziening voor de toekomst. Op grond van de duuraanspraakjurisprudentie geldt dat de aanvraag in dat geval moet worden onderbouwd met vermelding van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een ander besluit. Dit hoeven geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te zijn. De aanvraag moet, voor zover mogelijk, voorts zijn voorzien van relevant bewijs. Eiseres heeft de aanvraag echter niet onderbouwd met feiten en omstandigheden die konden leiden tot de conclusie dat de intrekking van haar uitkering onterecht is. Verweerder heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om het besluit tot intrekking van eiseres haar uitkering (voor de toekomst) te herzien.
41. Voor de volledigheid overweegt de rechtbank dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres in dit geval geen rol speelt. De uitkering van eiseres is immers ingetrokken omdat zij niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan. De mate van arbeidsongeschiktheid is bij die beslissing niet relevant. Dat geldt daarmee eveneens voor de beslissing van verweerder op het verzoek van eiseres om herziening van het besluit om haar recht op een WAO-uitkering per 3 februari 2008 in te trekken.
42. Wat hiervoor is overwogen, leidt tot de slotsom dat het beroep van eiseres in de zaken SGR 20/390, SGR 21/2196 en SGR 21/2197 ongegrond is.
43. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres in de zaken met zaaknummers SGR 20/390, SGR 21/2196 en SGR 21/2197 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, voorzitter, mr. R.H. Smits en mr. A.C. de Winter, leden, in aanwezigheid van F.J.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.