In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 6 september 2011 bijstand ontvangt, was in beroep gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, dat haar bijstandsuitkering over een bepaalde periode had herzien en een terugvordering van € 3.596,38 had opgelegd. Het college stelde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van bijschrijvingen op haar bankrekening en een medebewoner. Appellante voerde aan dat de terugvordering ernstige gevolgen had voor haar psychische gezondheid, wat werd ondersteund door een brief van haar psychiater waarin werd gesteld dat de druk van het college had geleid tot een suïcidepoging.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelde de Raad dat er wel degelijk dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad concludeerde dat de psychische gesteldheid van appellante ten tijde van het bestreden besluit zodanig was dat de terugvordering onaanvaardbare sociale gevolgen zou hebben. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het college werd veroordeeld in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.100,-. De Raad herroept het besluit van 12 december 2017 voor zover het de terugvordering betreft, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 26 juni 2018.