Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De inleiding
2.De procedure
3.De feiten
Nadruk op het systeem van adoptie
4.De beoordeling
- i) onderzoek te doen naar mogelijke verduistering van staat;
- ii) te onderzoeken in hoeverre daarbij sprake was geweest van coördinatie of bemiddeling, al dan niet tegen financiële vergoeding; en
- iii) te onderzoeken op welke schaal adoptie van buitenlandse kinderen op illegale wijze plaatsvond.
privé-, familie- en gezinsleven. Daaronder valt, onder andere, het recht van een kind om te weten van wie het afstamt.
- a) met stukken kon worden aangetoond dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger(s) van het kind afstand heeft/hebben gedaan van het kind op een ter plaatse geldige en naar Nederlandse normen aanvaardbare wijze, en
- b) de autoriteiten in het land van herkomst instemden met adoptie door de pleegouders.
- dat kinderen het recht hebben zo veel als mogelijk op te groeien bij hun biologische ouders;
- dat van dit beginsel alleen kan worden afgeweken als dit in het belang van het kind noodzakelijk is;
- dat staten kritisch moeten onderzoeken of van zo’n situatie sprake is;
- dat ieder kind het recht heeft om zoveel mogelijk te weten over zijn afkomst, afstamming en gebeurtenissen uit hun vroege jeugd;
- dat het (mede in verband daarmee) niet is toegestaan iemands afstamming onzeker te maken en dat dit strafbaar is;
- dat lidstaten, als zij ermee bekend zijn dat er inbreuk wordt gemaakt op het recht van een kind om zijn afkomst of afstamming te kennen, in beginsel actie moeten ondernemen om die inbreuk te onderzoeken en de resultaten van dit onderzoek met de betrokkenen moeten delen.
aanwijzingendat het ministerie
zalverzoeken
het buitenlandse deel van het onderzoekte laten rusten. Dat het daadwerkelijk van een dergelijk verzoek is gekomen is niet gebleken. Bovendien is niet duidelijk wat met
het buitenlandse deel van het onderzoekwordt bedoeld. Mogelijk is dat – zoals [eiser] betoogt – gedoeld wordt op de betrokkenheid van Nederlandse ambtenaren. De passage kan echter ook worden gelezen zoals de Staat suggereert, namelijk dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet wilde dat in het kader van het onderzoek contact werd opgenomen met de Braziliaanse autoriteiten over de handelwijze van Braziliaanse ambtenaren. Kortom: het ambtsbericht geeft geen uitsluitsel over de juistheid van de stelling van [eiser] dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken de rol van zijn eigen ambtenaren buiten het onderzoek wilde houden.
- i) bij het bijschrijven van [eiser] in het paspoort van zijn juridische moeder voorafgaand aan zijn vertrek vanuit Brazilië in 1980;
- ii) bij het afgeven van een machtiging voorlopig verblijf ten behoeve van het verblijf van [eiser] in Nederland;
- iii) bij het afgeven van een zogenoemde consulaire verklaring, waarmee vrijstelling kon worden verkregen voor het betalen van een uitreisdeposito;
- iv) bij het legaliseren van de Braziliaanse geboorteakte van [eiser] .
aannemelijk is)dan dat hij ofwel is bijgeschreven in het Nederlandse paspoort van één van zijn juridische ouders, ofwel dat hij beschikte over een mvv. In een civiele juridische procedure wordt echter op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van [eiser] verlangd dat hij
bewijs levertvan de stellingen waarop hij zijn vorderingen baseert. Dat het gaat om omstandigheden die zich lang geleden hebben voorgedaan en dat het daarom voor [eiser] lastig (of zelfs onmogelijk) is dat bewijs te leveren, maakt dat niet anders.
- i) [A] bemiddelde vaker bij illegale adopties;
- ii) [A] beschikte in verband met zijn functie over kennis over de voor illegale adoptie relevante Braziliaanse regelgeving en had een netwerk om te kunnen bemiddelen bij illegale adopties;
- iii) Behalve [A] waren er minstens drie andere Nederlandse ambtenaren, die werkten bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Brazilië, betrokken bij illegale adopties.
5.De vorderingen van [eiser]
2.074,50(4,5 punten x tarief € 461,00)