Uitspraak
23 september 1988.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 23 september 1988 door de Hoge Raad werd behandeld, staat de onrechtmatige daad centraal in relatie tot de lozing van afvalzouten door de vennootschap naar Frans recht, MINES DE POTASSE D’ALSACE S.A. (MDPA), in de Rijn. De kwekers, die hun gewassen besproeien met boezemwater, vorderen schadevergoeding van MDPA, omdat de zoutlozingen hun opbrengst en kwaliteit van de gewassen negatief beïnvloeden. De kwekers stellen dat de lozingen onrechtmatig zijn, vooral omdat deze plaatsvinden sinds 1933 en de zoutbelasting van het water al hoog is door natuurlijke oorzaken. De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft de vorderingen van de kwekers toegewezen, en het Hof heeft deze beslissing bevestigd. MDPA heeft cassatie ingesteld, waarbij zij betoogt dat de lozingen binnen de grenzen van het Bonner Zoutverdrag vallen en dat zij zich aan de vergunningen houdt die door de Franse overheid zijn verleend.
De Hoge Raad oordeelt dat het Bonner Zoutverdrag, dat pas in 1985 in werking trad, niet van toepassing is op de schadevergoeding die de kwekers vorderen, aangezien deze al vanaf 1974 geleden is. De Hoge Raad bevestigt dat MDPA in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die zij jegens de kwekers in acht had moeten nemen. De Hoge Raad wijst erop dat de belangen van de kwekers, die afhankelijk zijn van de kwaliteit van het water voor hun gewassen, zwaarwegend zijn. De Hoge Raad verwerpt het principale beroep van MDPA en bevestigt de eerdere uitspraken van de lagere rechters, waarbij MDPA wordt veroordeeld tot schadevergoeding aan de kwekers. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van bedrijven die stoffen lozen in wateren die door anderen worden gebruikt, en de noodzaak om rekening te houden met de gevolgen van dergelijke lozingen voor de omgeving.