ECLI:NL:RBDHA:2021:12615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
20/5817 en 20/5821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek AOW-uitkering voor gehuwden en duurzaam gescheiden levenspartners

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken met betrekking tot herzieningsverzoeken van AOW-uitkeringen. Eiser, die sinds 1969 gehuwd was maar sinds 2008 duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, heeft in april 2012 een AOW-pensioen aangevraagd. In zijn aanvraag gaf hij aan dat hij gehuwd was, maar duurzaam gescheiden leefde. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) kende hem een AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden toe. In april 2020 hebben eiser en zijn echtgenote verzocht om herziening van hun AOW-pensioen naar de norm voor ongehuwden, maar dit verzoek werd door de Svb afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven en dat de eerdere toekenningsbesluiten onjuist zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening van de besluiten. De rechtbank oordeelt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten die de herziening rechtvaardigen. Eiser en zijn echtgenote hebben geen andere feitelijke gegevens aangedragen dan bij de eerdere aanvragen. De rechtbank wijst erop dat de situatie van gescheiden leven al bestond ten tijde van de toekenning van de AOW-uitkeringen en dat de Svb geen onmiskenbaar onjuiste besluiten heeft genomen. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor proceskostenveroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/5817 en SGR 20/5821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

en in de zaak tussen

[eiser] als erfgenaam van wijlen [A](echtgenote van eiser), te Den Haag, eiser,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

in de zaak met nummer SGR 20/5817:
In het besluit van 20 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om herziening van zijn pensioenuitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen.
In het besluit van 3 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
in de zaak met nummer SGR 20/5851
In het besluit van 20 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van de echtgenote van eiser om herziening van haar pensioenuitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen.
In het besluit van 3 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de echtgenote van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De echtgenote van eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
in beide zaken:
Eiser heeft bij brief van 11 februari 2021 laten weten dat zijn echtgenote in januari 2021 is overleden en dat hij de procedures voor zichzelf en als erfgenaam van zijn echtgenote voortzet. Tevens heeft hij op het verweerschrift gereageerd.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek in beide zaken gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser en zijn echtgenote waren sinds 1969 gehuwd. Sinds 2008 hadden zij niet meer het hoofdverblijf in dezelfde woning, maar hadden zij een LAT-relatie.
1.2.
Eiser heeft in april 2012 een AOW-pensioen aangevraagd. In zijn aanvraag heeft hij vermeld dat hij gehuwd is maar dat hij duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft. In een daarop door verweerder toegezonden formulier ‘onderzoek woonsituatie’ heeft eiser opgegeven dat hij en zijn echtgenote apart wonen, dat zij samen activiteiten ondernemen (op bezoek gaan bij/ het ontvangen van familie en/of vrienden, boodschappen doen, uitstapjes maken en vakantie), dat zij elkaar bij ziekte verzorgen en dat hij een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud van zijn echtgenote, Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 24 mei 2012 aan eiser per oktober 2012 een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser destijds geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3
Bij besluit van 2 november 2011 heeft verweerder aan de echtgenote van eiser per maart 2012 een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend. Tegen dit besluit heeft de echtgenote van eiser destijds geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Op 3 april 2020 heeft eiser samen met zijn echtgenote verzocht om herziening van hun AOW-pensioen in die zin dat zij beiden met terugwerkende kracht en voor de toekomst in aanmerking willen komen voor een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde. Bij de primaire besluiten heeft verweerder de herzieningsverzoeken afgewezen en die afwijzing in de bestreden besluiten gehandhaafd.
2. De bestreden besluiten berusten op het standpunt dat er – ten opzichte van de toekenning van het AOW-pensioen van eiser, respectievelijk de echtgenote van eiser, waarbij verweerder heeft vastgesteld dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven – geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Ook is verweerder van mening dat er geen sprake is van een onmiskenbaar onjuist toekenningsbesluit. Eiser en zijn echtgenote hebben volgens verweerder, gezien de beschikbare gegevens, ook geen recht op een AOW-pensioen voor ongehuwden met ingang van de maand waarin het herzieningsverzoek is ingediend.
3. Eiser kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voert – kort en zakelijk weergegeven – aan dat hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leefden en dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij geen ‘afzonderlijk leven leidden alsof er geen huwelijk was’. De beperkte uitleg die verweerder aan ‘duurzaam gescheiden leven’ als genoemd in artikel 1, derde lid van de Algemene Ouderdomswet geeft, is volgens eiser niet correct en in strijd met het verbod op discriminatie. Eiser heeft aangevoerd dat de oorspronkelijke toekenningsbesluiten onmiskenbaar onjuist zijn en dat het herzieningsverzoek in ieder geval voor de toekomst integraal moet worden beoordeeld.
4. Bij de beoordeling maakt de rechtbank onderscheid tussen het verzoek om herziening voor het verleden en het verzoek om herziening voor de toekomst van de AOW-pensioenen van eiser en zijn echtgenote.
4.1.
Verweerder heeft op het herzieningsverzoek voor het verleden beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1). Als het besluit van het bestuursorgaan de hiervoor bedoelde toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:626).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij het verzoek om herziening van het AOW-pensioen voor het verleden geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als hiervoor bedoeld zijn vermeld. Eiser en zijn echtgenote hebben ter aanvulling van dat verzoek zelf het volgende aangegeven:

Te dien aanzien wijzen wij u er nogmaals op dat van een wijziging geen sprake is. De situatie van gescheiden leven zoals die nu is, bestond ook ten tijde van het ingaan van onze AOW-uitkeringen en was al jaren daarvoor ontstaan, een en ander zoals uiteengezet in onze brief van 3 april, maar ook reeds in 2011/2012 ten tijde van het aanvragen en ingaan van onze AOW-uitkeringen.’
4.3
De stelling van eiser dat de door verweerder toegepaste regels volgens hem achterhaald zijn op grond van veranderde maatschappelijke opvattingen over relatievormen en ten opzichte van ongehuwden discriminatoir zijn, levert evenmin een nieuw gebleken feit of omstandigheid op. Er is met betrekking tot de oorspronkelijke besluiten geen sprake van gewijzigde regelgeving. Van nieuwe rechtspraak is evenmin sprake, terwijl dit volgens vaste jurisprudentie bovendien niet als nieuw feit kan gelden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2005). Dat eiser het oneens is met de interpretatie van de toepasselijke wetgeving en geldende jurisprudentie, maakt het voorgaande niet anders.
4.4.
Op grond van de beleidsregel SB1076 herziet verweerder ook als er sprake is van een onmiskenbaar onjuiste beslissing. Hiervan is volgens de beleidsregel sprake als verweerder een fout heeft gemaakt, als het beleid van verweerder op een later moment is gewijzigd of wanneer er sprake is van overige omstandigheden, zoals een fout van eiser zelf of van een derde. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de eerdere toekenningsbesluiten onmiskenbaar onjuist te achten. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat verweerder geen juiste toepassing heeft gegeven aan dit beleid. Eiser kan niet gevolgd worden in het standpunt dat verweerder het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ heeft uitgelegd in strijd met de wet, nu niet is gebleken dat verweerder bij de uitleg van dat begrip is afgeweken van vaste rechtspraak daarover (Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 september 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:3019 en de daarin genoemde rechtspraak onder 4.2.).
4.5.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat sprake is van discriminatie tussen gehuwde pensioengerechtigden en ongehuwde pensioengerechtigden die ieder een eigen woning hebben - waardoor ook de hiervoor bedoelde vaste rechtspraak toepassing zou missen - , verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de CRvB van 14 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:583) en 1 oktober 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2354). In deze uitspraken heeft de CRvB geoordeeld dat verschillende behandeling van gehuwden en ongehuwden is gerechtvaardigd, gelet op de bijzondere band van het huwelijk die sociale, persoonlijke en juridische gevolgen heeft. Zo ontstaat er bij een huwelijk een op grond van de wet afdwingbare zorgverplichting die de echtgenoten jegens elkaar hebben, terwijl dat bij ongehuwden niet het geval is. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft gelet hierop geen aanleiding te oordelen dat de bestreden besluiten (onmiskenbaar) onjuist of evident onredelijk zijn.
5.1.
Eiser en zijn echtgenote hebben het herzieningsverzoek ook voor de toekomst gedaan. Nu de echtgenote van eiser gedurende de behandeling van het beroep is komen te overlijden, stelt de rechtbank vast dat het herzieningsverzoek ziet op de periode tussen april 2020 en januari 2021.
5.2.
Bij een herzieningsverzoek voor de toekomst is van belang dat de aanvrager zijn aanvraag deugdelijk en toereikend onderbouwt. De aanvrager moet daarbij feiten of omstandigheden vermelden die aanleiding (kunnen) geven voor een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die – ten minste ook – zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum (zie de uitspraak van de CRvB van 2 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2344). Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn om van verweerder te verlangen om te onderzoeken of er bij het oorspronkelijke besluit te weinig is toegekend of van een onjuiste aanspraak is uitgegaan (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1).
5.3.
Eiser en zijn echtgenote hebben bij het verzoek om herziening geen andere feitelijke gegevens aangedragen dan bij de aanvraag van hun AOW-pensioen. Bovendien hebben zij er bij hun herzieningsverzoek expliciet op gewezen dat de situatie sinds het ingaan van hun AOW-uitkeringen niet is gewijzigd. In de feitelijk vermelde omstandigheden is daarom geen grond gelegen voor het oordeel dat die aanleiding zouden kunnen geven tot andere besluiten. Eiser en zijn echtgenote hebben in hun verzoek slechts uitgelegd waarom er naar hun idee wel sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hun betoog komt er daarbij ook wat betreft de herziening voor de toekomst, in de kern op neer dat sprake is van discriminatie tussen gehuwde pensioengerechtigden en ongehuwde pensioengerechtigden die ieder een eigen woning hebben, te meer sinds inwerkingtreding van de zogenoemde ‘twee-woningen’- regel. Dit betoog stuit af op de onder 4.5. weergegeven rechtspraak (zie onder meer r.o. 4.12 van de uitspraak van 1 oktober 2020).
5.4
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten onjuist zijn en dat verweerder de AOW-pensioenen van eiser en zijn echtgenote had moeten herzien.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor proceskostenveroordelingen bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.