ECLI:NL:CRVB:2021:626
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op WAZ-uitkering na intrekking en wijziging van regelgeving
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de intrekking van een WAZ-uitkering aan appellante. Appellante had in 2007 een pro-rata WAZ-uitkering ontvangen, maar deze was in 2014 ingetrokken. In 2016 meldde zij zich opnieuw met toegenomen klachten, maar het Uwv weigerde haar een nieuwe uitkering toe te kennen, omdat zij niet verzekerd was onder de WAZ. De Raad oordeelde dat appellante, gezien de wijziging van de regelgeving en de intrekking van de WAZ-uitkering, geen recht had op een nieuwe uitkering. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat appellante niet onder de overgangsbepalingen viel en dat er geen recht op een pro-rata WAZ-uitkering kon ontstaan, omdat haar arbeidsongeschiktheid na 1 augustus 2004 was ingetreden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen strijd was met het vertrouwensbeginsel, en deze conclusie werd door de Raad onderschreven. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.