Uitspraak
3.Intrekking Nederlanderschap (SGR 19/8059)
Overige beroepsgronden
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan over de intrekking van het Nederlanderschap van eiser, die in 1982 in Amsterdam is geboren en de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser verkreeg het Nederlanderschap in 2000, maar werd in 2019 door de AIVD als Syriëganger geïdentificeerd. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het Nederlanderschap en de ongewenstverklaring van eiser gerechtvaardigd waren op basis van artikel 14, lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank concludeerde dat eiser een gevaar vormde voor de nationale veiligheid, omdat hij zich had aangesloten bij de terroristische organisatie ISIS en daar administratieve en medische werkzaamheden verrichtte. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het Nederlanderschap niet onevenredig was en dat de verweerder op goede gronden van zijn bevoegdheid gebruik had gemaakt. De rechtbank verwierp de argumenten van de gemachtigde van eiser, die stelde dat de procedure niet eerlijk was en dat de geheimhouding van het ambtsbericht de rechten van eiser zou schenden. De rechtbank oordeelde dat de procedure voldoende waarborgen bood en dat de belangen van de nationale veiligheid zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser.