Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2020 in de zaken tussen
en [eiseres](eiseres), te [woonplaats] , hierna samen ook aan te duiden als eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder
Procesverloop
31 maart 2017 (eiseres) opgeschort. Daarbij is aan zowel eiser als eiseres een nieuwe termijn gegeven tot 13 oktober 2017 om de gevraagde gegevens te verstrekken.
31 maart 2017 ingetrokken.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Raddahi, [B] en
[C] .
Overwegingen
Eisers zijn door medewerkers van verweerder uitgenodigd voor een gesprek in verband met de uitkomsten van het ingestelde onderzoek. Naar aanleiding van dat gesprek is aan eisers een termijn gegund om de noodzakelijke gegevens met betrekking tot de (mede) op hun naam geregistreerde onroerende zaken te overleggen. Omdat eisers binnen de afgesproken termijn geen (nadere) gegevens hebben verstrekt, heeft verweerder uiteindelijk besloten om het recht op bijstandsuitkering van eisers in te trekken.
Door eisers is bezwaar gemaakt tegen zowel de opschorting van het recht op bijstand ingaande 7 april 2017 respectievelijk 31 maart 2017, als de intrekking van het recht op bijstand met ingang van die data. In de bezwaarschriften is in de kern aangevoerd dat de gegevens die verweerder heeft verkregen niet mogen worden gehanteerd als bewijs, omdat dit indruist tegen hetgeen van een redelijk handelend bestuursorgaan verwacht mag worden. Eisers ontkennen dat zij onroerende zaken in eigendom hebben in Turkije en menen dat de verkregen onderzoeksgegevens onduidelijk zijn, en in elk geval onvolledig en onvoldoende betrouwbaar. Bij de uitvoering van het onderzoek door [expertisebureau] zijn ten onrechte kerntaken van de gemeente overgedragen. Voorts had [expertisebureau] commercieel belang bij haar onderzoeksresultaten.
€ 1.053.300,- bij gedwongen verkoop en € 1.118.984,- bij vrije verkoop. Het 50% aandeel van eiser hierin vertegenwoordigt een waarde die beduidend hoger is dan het vrij te laten vermogen. Uit het rapport is verder gebleken dat de met A1 en A2 aangeduide onroerende zaken worden verhuurd, en dat 50% van de totale maandelijkse huuropbrengst van
€ 3.636,- aan eiser kan worden toegerekend. Tevens heeft verweerder aan de sociaal attaché te Ankara de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar eventueel vermogen van eiser in Turkije. Uit dit onderzoek is gebleken dat de naam van eiser onder het nummer 238282 voorkomt bij registraties van de afdeling onroerend goedbelasting van de deelgemeente Ümraniye van de agglomeratie Istanbul. Dat houdt in dat eiser bij deze instantie bekend is vanwege het feit dat er een aangifte is ingediend vanwege het in bezit hebben (gehad) van onroerende zaken. Dit laatste onderzoek bevestigt volgens verweerder de juistheid van de door de Turkse advocaat gevonden informatie. Voor eiseres geldt het volgende. De Turkse advocaat heeft in opdracht van [expertisebureau] het kadastraal register van de districten Köse en Ümraniye geraadpleegd en aldaar informatie opgevraagd bij de Dienst Onroerend Goed. Het digitale afschrift van de bevindingen is door de advocaat van een stempel voorzien. Uit het onderzoek in het kadastraal register is gebleken dat in totaal twaalf onroerende zaken (mede) op naam van eiseres staan geregistreerd. Deze onroerende zaken zijn door evengenoemde Turkse makelaar getaxeerd. Het aandeel van eiseres in de totale waarde van deze onroerende zaken vertegenwoordigt een bedrag van naar schatting tussen de
€ 570.929,- en € 609.052,-. Dit is in elk geval beduidend meer dan het vrij te laten vermogen. Tevens is uit het onderzoek gebleken dat een tweetal objecten wordt verhuurd, en dat 50% van de huuropbrengst aan eiseres kan worden toegerekend.
In de op 20 november 2018 gedateerde verklaring van de “Dienst beheer inkomsten”, presidium Belastingdienst Istanbul, directie Belastingdienst Ümraniye, wordt gesteld dat eiser huurpenningen ontving ter zake van de verhuur van onroerend goed. Dit vormt juist een bevestiging van de onderzoeksgegevens van verweerder. Voor zover hierin tevens staat dat eiser zijn aandeel in “de onroerende zaak” (overigens is niet nader omschreven welke onroerende zaak het betreft) op 27 oktober 2017 heeft verkocht aan ene [E] , werpt dit evenmin een ander licht op de zaak, omdat de verkoopdatum na de datum in geding ligt.
Uit het “bewijs van domicilie en andere adressen” van 23 november 2018 ten name van eiser, die staat ingeschreven op een adres in het district Ümraniye in de provincie Istanbul, kan niet worden afgeleid of eiser over onroerende bezittingen in Turkije beschikt. Datzelfde geldt voor het uittreksel uit het bevolkingsregister van dezelfde datum (provincie Gümüşhane, district Köse, dorp Kabaktepe) en het rapport adresgegevens van
22 november 2018 van het ministerie van Binnenlandse Zaken van de republiek Turkije. Deze documenten kunnen niet dienen als bewijs met betrekking tot het al dan niet bezitten van onroerende zaken in Turkije. Op basis hiervan kan dan ook niet worden geoordeeld dat de onderzoeksresultaten waarop verweerder zich heeft gebaseerd onjuist althans onbetrouwbaar zijn.
7 april 2017, respectievelijk 31 maart 2017 opgeschort en vervolgens ingetrokken.
Beslissing
mr. D.A.J. Overdijk en mr. O.M. Harms, rechters, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier.
www.rechtspraak.nl