ECLI:NL:RBDHA:2020:6148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
AWB - SGR 18/2901 en SGR 18/2902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na onderzoek naar onroerend vermogen in Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die bijstandsuitkeringen ontvingen, en het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eisers op basis van een onderzoek naar hun vermogen in Turkije. Verweerder had vastgesteld dat eisers onroerende zaken in Turkije bezaten, wat zij ontkenden. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende bewijs had verzameld, waaronder informatie van een Turkse advocaat en taxaties van onroerende zaken, die wezen op het bezit van onroerend goed door eisers. De rechtbank concludeerde dat eisers hun inlichtingenplicht hadden geschonden door verweerder niet op de hoogte te stellen van hun buitenlandse vermogen. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van verweerder om de bijstandsuitkering op te schorten en in te trekken rechtmatig waren. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/2901 en 18/2902

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2020 in de zaken tussen

[eiser](eiser)
en [eiseres](eiseres), te [woonplaats] , hierna samen ook aan te duiden als eisers,
(gemachtigde: mr. R.G. van den Heuvel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mrs. R. Raddahi en E. Braad).

Procesverloop

Bij besluiten van 13 september 2017 heeft verweerder het recht op uitkering van eisers ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van 7 april 2017 (eiser) respectievelijk
31 maart 2017 (eiseres) opgeschort. Daarbij is aan zowel eiser als eiseres een nieuwe termijn gegeven tot 13 oktober 2017 om de gevraagde gegevens te verstrekken.
Bij besluiten van 3 november 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers ingevolge de Pw met ingang van 7 april 2017 respectievelijk
31 maart 2017 ingetrokken.
Bij besluiten van 15 maart 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de door eisers ingediende bezwaren tegen de opschorting en de intrekking van het recht op bijstand ongegrond verklaard, zulks conform het advies van de Bezwaarschriftencommissie Gouda.
Namens eisers is tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Ook is van de kant van verweerder kort voor de zitting nog een nader stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Raddahi, [B] en
[C] .
Bij beslissing van 2 april 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend ten einde eisers in de gelegenheid te stellen om een vertaling te overleggen van enkele in de Turkse taal gestelde stukken die kort voor de zitting in het geding zijn gebracht, en om verweerder vervolgens op de inhoud van deze stukken te laten reageren. Nadat bedoelde vertaling was ontvangen en verweerder daarop schriftelijk had gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers ontvangen al geruime tijd een bijstandsuitkering. In het kader van een themacontrole "Grensoverschrijdend Vermogen" naar eventueel verzwegen vermogen en inkomsten in het buitenland van uitkeringsgerechtigden van de gemeente Gouda, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand. Daarbij is het bureau [expertisebureau] (hierna: [expertisebureau] ) ingeschakeld. De uitkomst van dit onderzoek was als volgt.
1.2
In het kadaster te Turkije staan negen stuks onroerende zaken geregistreerd op naam van eiser. Eiser is hierin voor 50% aandeelhouder. De waarde hiervan correspondeert met een bedrag van (omgerekend) tussen de € 526.650,- en € 559.492,-. Voorts ontvangt eiser huurinkomsten uit twee onroerende zaken. Op naam van de partner van eiseres staan in Turkije twaalf onroerende zaken geregistreerd; voor het aandeel van eiseres daarin geldt dat dit een totale getaxeerde waarde vertegenwoordigt van (omgerekend) € 570.929,- tot € 609.052,-. Voorts ontvangt eiseres huurinkomsten uit twee onroerende zaken.
2.
Eisers zijn door medewerkers van verweerder uitgenodigd voor een gesprek in verband met de uitkomsten van het ingestelde onderzoek. Naar aanleiding van dat gesprek is aan eisers een termijn gegund om de noodzakelijke gegevens met betrekking tot de (mede) op hun naam geregistreerde onroerende zaken te overleggen. Omdat eisers binnen de afgesproken termijn geen (nadere) gegevens hebben verstrekt, heeft verweerder uiteindelijk besloten om het recht op bijstandsuitkering van eisers in te trekken.
3.
Door eisers is bezwaar gemaakt tegen zowel de opschorting van het recht op bijstand ingaande 7 april 2017 respectievelijk 31 maart 2017, als de intrekking van het recht op bijstand met ingang van die data. In de bezwaarschriften is in de kern aangevoerd dat de gegevens die verweerder heeft verkregen niet mogen worden gehanteerd als bewijs, omdat dit indruist tegen hetgeen van een redelijk handelend bestuursorgaan verwacht mag worden. Eisers ontkennen dat zij onroerende zaken in eigendom hebben in Turkije en menen dat de verkregen onderzoeksgegevens onduidelijk zijn, en in elk geval onvolledig en onvoldoende betrouwbaar. Bij de uitvoering van het onderzoek door [expertisebureau] zijn ten onrechte kerntaken van de gemeente overgedragen. Voorts had [expertisebureau] commercieel belang bij haar onderzoeksresultaten.
4. Bij de nu bestreden besluiten heeft verweerder (voor zover van belang) de eerder genomen besluiten tot opschorting en tot intrekking van het recht op bijstandsuitkering gehandhaafd. Deze besluiten berusten (samengevat) op de overweging dat er geen sprake is geweest van discriminatie of een ander ongeoorloofd onderscheid bij het risicoprofiel, dat als uitgangspunt is gehanteerd bij het uitgevoerde onderzoek naar mogelijke onroerende bezittingen in het buitenland. Volgens verweerder is de uitvoering van het onderzoek weliswaar uitbesteed aan een private onderneming, [expertisebureau] , maar betreft het geen kerntaken met betrekking tot de uitvoering van de Participatiewet. Verder zijn de uitgangspunten voor het onderzoek en de gehanteerde criteria door verweerder zelf geformuleerd. Verweerder betwist dat het honorarium van [expertisebureau] afhankelijk is van de resultaten van het onderzoek, dan wel dat [expertisebureau] een commercieel belang heeft bij een bepaalde uitkomst van het onderzoek. Tenslotte heeft verweerder toegelicht waarom de verkregen resultaten van het uitgevoerde onderzoek wat hem betreft toereikend en betrouwbaar zijn. Nu eisers geen melding hebben gemaakt van het feit dat zij over (een aanzienlijk aandeel in) onroerende zaken in Turkije beschikken, en zij bovendien geen gebruik hebben gemaakt van de geboden gelegenheid om de hierover ter verduidelijking door verweerder gevraagde gegevens te verstrekken, is verweerder van mening dat eisers hun inlichtingenverplichting hebben geschonden, als gevolg waarvan het recht op uitkering van eisers moest worden ingetrokken.
5. Eisers voeren in beroep, kort samengevat, aan dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn. In de eerste plaats mag het gehanteerde bewijs niet worden gebruikt, omdat dit op ontoelaatbare wijze is verkregen. Zulks enerzijds omdat in het door verweerder verrichte onderzoek een ongeoorloofd onderscheid zou zijn gemaakt en anderzijds omdat verweerder bij dit onderzoek ongeoorloofd kerntaken zou hebben uitbesteed. Verder heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eisers over enig vermogen in de vorm van onroerende zaken in het buitenland beschikken, omdat het aan de besluitvorming ten grondslag gelegde onderzoek onbetrouwbaar is. Enerzijds had [expertisebureau] een commercieel belang bij de uitkomst van het onderzoek, anderzijds kloppen de uitkomsten niet.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Ingevolge artikel 53a van de Pw is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. Daarbij mag echter niet in strijd gehandeld worden met het discriminatieverbod, zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2702.
7. De eerste beroepsgrond houdt in de kern in dat verweerder het discriminatieverbod heeft geschonden bij de uitvoering van het onderzoek. De stellingen van eisers over het verkregen bewijs richten zich met name op het gehanteerde risicoprofiel, en op hun vermoeden dat uitsluitend naar personen afkomstig uit Turkije onderzoek is verricht. Het gegeven dat verweerder geen openheid van zaken heeft gegeven over de praktische uitvoering van het onderzoek, sterkt eisers in dat vermoeden.
8. De rechtbank stelt voorop, zie de uitspraak van de CRvB van 14 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1229), dat de in artikel 53a, zesde lid, van de Pw bedoelde algemene onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan kan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en dat daartoe dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is.
9.1
Uit vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1542) volgt dat bij de inzet van de algemene onderzoeksbevoegdheid het toepassen van risicoprofielen geoorloofd is. Met de uitvoering van de bijstandswetgeving zijn aanzienlijke publieke middelen gemoeid. Om te bereiken dat die middelen op de juiste wijze worden besteed, en dat misbruik wordt voorkomen, en aldus te bewerkstelligen dat het maatschappelijk draagvlak voor de uitvoering in stand blijft, is controle, en nadien indien nodig handhaving, van zeer groot belang. De kosten van controle kunnen, uitgedrukt in menskracht en geld, zeer hoog zijn, niet alleen voor het bestuursorgaan, bijvoorbeeld in gevallen als deze met onderzoeken in het buitenland, maar ook voor degenen, die met de controle worden geconfronteerd. Het bijstandverlenend orgaan kan daarom in de uitoefening van de algemene onderzoeksbevoegdheid in beginsel niet de ruimte worden ontzegd om wegens redenen van efficiëntie en effectiviteit gerichte vormen van onderzoek te focussen op of zelfs te beperken tot bepaalde groepen bijstandsgerechtigden waarbinnen, gelet op de kenmerken van die groep en vorm van onderzoek, een grotere kans wordt verwacht dat het onderzoek bijdraagt aan de juiste uitvoering van de bijstandswetgeving.
9.2
Verweerder heeft bij het onderzoek gebruik gemaakt van een risicoprofiel. Gehanteerde indicatoren waren een andere herkomst dan Nederland, een leeftijd van tussen de 41 tot 64 jaar oud, reisgedrag en fraudesignalen.
9.3
Na een eerste selectie op herkomst en leeftijd, zijn de overgebleven dossiers handmatig onderzocht op reisgedrag en fraudesignalen. Bij dit onderzoek is om pragmatische redenen [expertisebureau] betrokken. Dit heeft 15 dossiers opgeleverd van bijstandsgerechtigden van Turkse herkomst en tussen de 30 en 40 van Marokkaanse herkomst, welke dossiers nader zijn onderzocht. Voorts zijn er ongeveer 10 dossiers van personen van personen afkomstig uit vooral midden en oost Europa onderzocht, bij welk onderzoek het IBF is betrokken. De desbetreffende bijstandsgerechtigden zijn via het plaatselijke Kadaster gecontroleerd op het bezit van onroerende zaken.
9.4
Uit deze gegevens kan niet worden afgeleid dat verweerder bij de selectie van de bijstandsgerechtigden voor onderzoek naar vermogen in het land van herkomst, enig rechtens relevant onderscheid heeft gemaakt tussen verschillende groepen bijstandsgerechtigden. Evenmin kan hieruit worden afgeleid dat verweerder de intentie heeft gehad - en deze intentie ook ten uitvoer heeft gelegd - om uitsluitend onderzoek te doen naar vermogen van bijstandsgerechtigden die afkomstig zijn uit Turkije.
9.5
Uit 9.1 tot en met 9.4 volgt dat de beroepsgrond, dat het door verweerder verrichte onderzoek discriminatoir is, niet slaagt.
10.1
Een volgende beroepsgrond is dat verweerder [expertisebureau] heeft ingeschakeld voor het verrichten van een kerntaak, te weten het verrichten van onderzoek. Eisers wijzen erop dat dit niet is toegestaan. Volgens hen kunnen de uitkomsten van dit onderzoek daarom niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd.
10.2
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak, zie de uitspraken van de CRvB van 16 september 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2947) en van 12 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3121), uit de tekst en de wetsgeschiedenis van artikel 7, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (Wwb) valt af te leiden dat de wetgever de kerntaken van de uitvoering van de Wwb als uitdrukkelijke opdracht aan het college heeft geformuleerd en dat die niet kunnen worden uitbesteed aan private bedrijven. Tot de kerntaken worden onder andere gerekend de opsporing, verificatie en validatie van voor de bijstand relevante gegevens. De uitoefening van de in artikel 53a van de Wwb neergelegde onderzoeksbevoegdheid en van de in artikel 17 van de Wwb opgenomen bevoegdheid om inlichtingen en medewerking van de bijstandsgerechtigde te verlangen, zijn bij wet opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. De uitoefening van deze bevoegdheden kan ertoe leiden dat diep wordt doorgedrongen in de persoonlijke levenssfeer van de bijstandsgerechtigde. Deze rechtspraak heeft zijn gelding behouden onder de Pw. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat artikel 7, vierde lid, van de Wwb gelijkluidend is aan artikel 7, vierde lid, van de Pw.
10.3
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de screening op reisgedrag en fraudesignalen heeft plaatsgevonden door een bij de dienst gedetacheerde werknemer van [expertisebureau] , die heeft gewerkt onder verantwoordelijkheid en toezicht van verweerder. Vervolgens is [expertisebureau] gevraagd om onderzoek te doen bij het Turkse kadaster naar eventueel op naam van de betrokkene staande onroerende zaken en taxatie van de waarde van die zaken. De resultaten zijn vervolgens aan een medewerker van verweerder voorgelegd voor besluitvorming. Deze werkwijze spoort met de in het dossier aanwezige brochure “Vermogensonderzoek buitenland” van [expertisebureau] en met de “Offerte adviestraject grensoverschrijdend vermogen” van 17 juni 2016 van [expertisebureau] aan verweerder. Blijkens het onderzoeksrapport van november 2016 heeft SozaXpert een lokale advocaat opdracht gegeven om onderzoek in te stellen in de kadastrale registers in Turkije naar onroerende bezittingen van eisers en deze vervolgens te laten taxeren door een plaatselijke makelaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op deze wijze voldoende de regie gehouden over het onderzoek en geen kerntaken ongeoorloofd uitbesteed.
11.1
Eisers voeren tevens aan dat de resultaten van het onderzoek onvoldoende betrouwbaar zijn, omdat [expertisebureau] een commercieel belang had bij de uitkomsten van het onderzoek. Alleen als vermogen werd vastgesteld, werd [expertisebureau] immers uitbetaald (“no cure, no pay”).
11.2
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is met [expertisebureau] een vast honorarium overeengekomen. De Turkse advocaat verricht onderzoek in het Turkse kadaster naar het totaalaantal te onderzoeken dossiers. Als (van iemand) geen vermogen wordt aangetroffen, wordt dat teruggekoppeld naar [expertisebureau] . Overige werkzaamheden (taxaties, vertalingen) zijn in dat geval niet vereist. [expertisebureau] brengt slechts kosten in rekening indien vermogen is aangetroffen, en vervolgens naar aanleiding van die bevinding vervolgonderzoek moet worden verricht. De omvang en de taxatiewaarde van het gevonden vermogen zijn niet van invloed op de hoogte van de vergoeding die de gemeente Gouda aan [expertisebureau] betaalt. Het honorarium is niet afhankelijk van de resultaten van het onderzoek, maar van de uitgevoerde werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee deze grond van eisers genoegzaam weerlegd. De beroepsgrond faalt.
12.1
Eisers voeren verder aan dat de resultaten van het door [expertisebureau] uitgevoerde onderzoek ook overigens onvoldoende betrouwbaar zijn. Zij betwisten over onroerende zaken in Turkije te beschikken.
12.2
Verweerder heeft zijn stelling dat eisers over onroerende bezittingen in Turkije beschikken, gebaseerd op de volgende gegevens. In de eerste plaats is er een brief van een lokale Turkse advocaat, [advocaat] , die in opdracht van [expertisebureau] onderzoek heeft verricht in het Turkse kadaster. Uit dat onderzoek is, blijkens de brief van voornoemde advocaat, naar voren gekomen dat in totaal negen onroerende zaken (mede) op naam van eiser staan geregistreerd, en dat eiser voor 50% daarvan eigenaar is. Een digitaal afschrift van deze bevindingen is door de advocaat van een stempel voorzien. De geconstateerde onroerende goederen zijn door de Turkse makelaar [makelaar] getaxeerd. Daarbij is gebleken dat deze onroerende zaken een waarde hebben van (omgerekend in euro’s)
€ 1.053.300,- bij gedwongen verkoop en € 1.118.984,- bij vrije verkoop. Het 50% aandeel van eiser hierin vertegenwoordigt een waarde die beduidend hoger is dan het vrij te laten vermogen. Uit het rapport is verder gebleken dat de met A1 en A2 aangeduide onroerende zaken worden verhuurd, en dat 50% van de totale maandelijkse huuropbrengst van
€ 3.636,- aan eiser kan worden toegerekend. Tevens heeft verweerder aan de sociaal attaché te Ankara de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar eventueel vermogen van eiser in Turkije. Uit dit onderzoek is gebleken dat de naam van eiser onder het nummer 238282 voorkomt bij registraties van de afdeling onroerend goedbelasting van de deelgemeente Ümraniye van de agglomeratie Istanbul. Dat houdt in dat eiser bij deze instantie bekend is vanwege het feit dat er een aangifte is ingediend vanwege het in bezit hebben (gehad) van onroerende zaken. Dit laatste onderzoek bevestigt volgens verweerder de juistheid van de door de Turkse advocaat gevonden informatie. Voor eiseres geldt het volgende. De Turkse advocaat heeft in opdracht van [expertisebureau] het kadastraal register van de districten Köse en Ümraniye geraadpleegd en aldaar informatie opgevraagd bij de Dienst Onroerend Goed. Het digitale afschrift van de bevindingen is door de advocaat van een stempel voorzien. Uit het onderzoek in het kadastraal register is gebleken dat in totaal twaalf onroerende zaken (mede) op naam van eiseres staan geregistreerd. Deze onroerende zaken zijn door evengenoemde Turkse makelaar getaxeerd. Het aandeel van eiseres in de totale waarde van deze onroerende zaken vertegenwoordigt een bedrag van naar schatting tussen de
€ 570.929,- en € 609.052,-. Dit is in elk geval beduidend meer dan het vrij te laten vermogen. Tevens is uit het onderzoek gebleken dat een tweetal objecten wordt verhuurd, en dat 50% van de huuropbrengst aan eiseres kan worden toegerekend.
12.3
Indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan geregistreerd, mag het bestuursorgaan (zoals in dit geval verweerder) er in beginsel van uitgaan dat de desbetreffende gegevens juist zijn, en is de veronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover de betrokkene(n) kan (kunnen) beschikken. Het is dan vervolgens aan de betrokkenen, eisers in dit geval, om aannemelijk te maken dat verweerder zich niet op die gegevens heeft mogen baseren. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB, zoals de uitspraken ECLI:NL:CRVB:2017:3136 en ECLI:NL:CRVB:2018:2149.
12.4
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door eisers ter zitting ingebrachte documenten als volgt. Met een op 13 november 2018 gedateerde verklaring hebben eisers willen aantonen dat de onroerende zaken onderdeel uitmaken van een onverdeelde nalatenschap van wijlen hun vader, die zijn volledige vermogen in 1993 heeft nagelaten aan zijn echtgenote [D] , de moeder van eisers, die het vermogen op haar beurt na haar overlijden zal verdelen onder een viertal personen, waaronder eisers. Volgens eisers is derhalve geen sprake van vermogen maar alleen van een toekomstig erfrecht.
12.5
De ingebrachte verklaring heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijskracht. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het hier geen officieel Turks document betreft, maar een in Nederland (te Gouda) op 13 november 2018, in de Nederlandse taal opgestelde verklaring, die vervolgens in het Turks is vertaald. Bovendien zijn de ‘onroerende zaken’ die onderdeel zouden uitmaken van de nalatenschap, niet nader omschreven, zodat niet vaststaat dat het hier (onder meer) gaat om de onroerende bezittingen die blijkens het uitgevoerde onderzoek (mede) op naam van eisers staan.
12.6
Ook de overige documenten werpen naar het oordeel van de rechtbank geen ander licht op de betrouwbaarheid van de gegevens waarop verweerder zich heeft gebaseerd.
In de op 20 november 2018 gedateerde verklaring van de “Dienst beheer inkomsten”, presidium Belastingdienst Istanbul, directie Belastingdienst Ümraniye, wordt gesteld dat eiser huurpenningen ontving ter zake van de verhuur van onroerend goed. Dit vormt juist een bevestiging van de onderzoeksgegevens van verweerder. Voor zover hierin tevens staat dat eiser zijn aandeel in “de onroerende zaak” (overigens is niet nader omschreven welke onroerende zaak het betreft) op 27 oktober 2017 heeft verkocht aan ene [E] , werpt dit evenmin een ander licht op de zaak, omdat de verkoopdatum na de datum in geding ligt.
Uit het “bewijs van domicilie en andere adressen” van 23 november 2018 ten name van eiser, die staat ingeschreven op een adres in het district Ümraniye in de provincie Istanbul, kan niet worden afgeleid of eiser over onroerende bezittingen in Turkije beschikt. Datzelfde geldt voor het uittreksel uit het bevolkingsregister van dezelfde datum (provincie Gümüşhane, district Köse, dorp Kabaktepe) en het rapport adresgegevens van
22 november 2018 van het ministerie van Binnenlandse Zaken van de republiek Turkije. Deze documenten kunnen niet dienen als bewijs met betrekking tot het al dan niet bezitten van onroerende zaken in Turkije. Op basis hiervan kan dan ook niet worden geoordeeld dat de onderzoeksresultaten waarop verweerder zich heeft gebaseerd onjuist althans onbetrouwbaar zijn.
13. Vast staat dat eisers verweerder niet op de hoogte hebben gesteld van de onroerende zaken die in het buitenland op hun naam staan. Dat betekent dat eisers de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw hebben geschonden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Bij schending van de inlichtingenverplichting ten aanzien van het bezit van onroerende zaken is het aan de betrokkene(n) om met gegevens te komen aan de hand waarvan de ontwikkeling van de waarde van de onroerende zaak had kunnen worden bepaald en vervolgens het recht op (aanvullende) bijstand had kunnen worden vastgesteld. Eisers hebben geen gebruik gemaakt van de door verweerder geboden gelegenheid om alsnog de gevraagde informatie over hun vermogen aan verweerder te doen toekomen. Nu deze informatie van essentieel belang is om het recht op bijstand vast te stellen, heeft verweerder terecht het recht van eisers op bijstand met ingang van
7 april 2017, respectievelijk 31 maart 2017 opgeschort en vervolgens ingetrokken.
14. De beroepen zijn ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is op 25 juni 2020 gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en
mr. D.A.J. Overdijk en mr. O.M. Harms, rechters, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier.
In verband met de maatregelen rond het coronavirus is deze beslissing op de uitspraakdatum niet uitgesproken tijdens een openbare uitsprakenzitting. Dit zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo spoedig mogelijk (geanonimiseerd) gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.