Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 januari 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De rechtbank vindt wel steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2011, waarin de Afdeling het volgende overweegt:
Verder stelt de rechtbank vast dat alle verblijfsrechten die zijn verbonden aan het burgerschap van de Europese Unie rechtstreeks uit het Unierecht voortvloeien en declaratoir van aard zijn. Een vaststelling van verweerder in het bestreden besluit dat eiseres op grond van het Unierecht rechtmatig verblijf heeft, heeft daarom geen verdere reikwijdte dan de motivering van het bestreden besluit. Deze vaststelling krijgt geen gezag van gewijsde, in die zin dat deze later tussen partijen vast staat en aan eiseres kan worden tegengeworpen. Als de periode(n) van rechtmatig verblijf van eiseres op grond van het Unierecht in de toekomst van belang wordt, zal dat op dat moment moeten worden beoordeeld. Aan de vaststelling in het bestreden besluit van dit recht komt bij dat toekomstig oordeel geen betekenis toe [5] . Europeesrechtelijk heeft het met terugwerkende kracht vaststellen van het op artikel 20 van het VWEU gestoelde verblijfsrecht dus geen belang voor eiseres.
Omdat eiseres geen rechten ontleent aan artikel 6 of 7 van het Besluit 1/80 valt zij ook niet onder het toepassingsbereik van de in artikel 13 van het Besluit 1/80 neergelegde standstill‑bepaling, aldus verweerder.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat eiseres onder de personele reikwijdte van artikel 13 van het Besluit 1/80 valt, heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of het middelenvereiste een nadere beperking is als bedoeld in dat artikel.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 oktober 2017;
- draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1050;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 168 aan haar vergoedt.