In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een gewezen militair, en de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie. De eiser had verzocht om herziening van de einddatum van zijn uitkering op basis van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM). Het primaire besluit van 29 augustus 2017, waarin het verzoek werd afgewezen, werd door de eiser bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de einddatum van de UGM-uitkering op 65 jaar blijft staan, ondanks de verhoging van de AOW-leeftijd. De rechtbank oordeelde dat de regeling die is getroffen voor de compensatie van het AOW-gat, voldoende is en dat de situatie van eiser niet afwijkt van die van andere gewezen militairen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden en heeft zij de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 250,- aan eiser. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 23,16 veroordeeld.