ECLI:NL:RBDHA:2020:3180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
SGR 20 / 2177 en SGR 20 / 2179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie militaire functie op basis van KMA-opleidingseisen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Defensie. De verzoeker, een militair ambtenaar, had gesolliciteerd naar een functie die uitsluitend was opengesteld voor KMA-opgeleide officieren. De verzoeker, die niet aan deze eis voldeed, werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris beleidsvrijheid heeft om de functie enkel open te stellen voor KMA-opgeleide officieren en dat de afwijzing van de verzoeker niet onterecht was. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 6 april 2020 werd besloten dat nader onderzoek niet nodig was, en de voorzieningenrechter deed uitspraak op basis van de ingediende stukken.

De verzoeker voerde aan dat de nota Loopbaanmogelijkheden een onrechtmatige beperking vormde op de bepalingen van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Hij betoogde dat de vacaturetekst niet expliciet vermeldde dat officieren uitloop niet in aanmerking kwamen voor de functie. De voorzieningenrechter verwierp deze argumenten en stelde vast dat de vacature niet openstond voor officieren uitloop, ongeacht hun ervaring. De voorzieningenrechter benadrukte dat de staatssecretaris een discretionaire bevoegdheid heeft bij functietoewijzing en dat de afwijzing van de verzoeker op redelijke gronden was gebaseerd. Uiteindelijk werd het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2177 en SGR 20/2179
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2020 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D. van Zoelen),
tegen

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: majoor mr. W.S. Badri).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de sollicitatie van verzoeker voor de geambieerde functie afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer SGR 20/2179). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer SGR 20/2177).
Verweerder heeft meegedeeld dat de plaatsingsbeschikking van een andere kandidaat voor de geambieerde functie zal worden opgeschort tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek op de zitting heeft, met toestemming van partijen, telefonisch plaatsgevonden op 6 april 2020. Verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verzoeker is aangesteld in militaire dienst op 12 augustus 1983, sedert 2000 als adjudant-onderofficier. Verzoeker heeft tot 1 maart 2019 een carrière als onderofficier doorlopen op het gebied van inlichtingen en veiligheid op bataljons- en brigadeniveau. Per 1 maart 2019 is verzoeker aangesteld als eerste-luitenant op de functie van Commandant BPV Grondoptreden. Hij heeft gesolliciteerd om per 1 april 2020 te worden geplaatst op de functie van STOFF CURRENT OPS SIE G2 BRIG 11 Luchtmobiele Brigade, een functie op het niveau van kapitein. Bij het primaire besluit is hij daarvoor afgewezen.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in aanmerking voor de functie. De functie is alleen opengesteld voor officieren die de Koninklijke Militaire Academie (KMA) hebben afgerond en verzoeker voldoet niet aan deze eis. Ook aan de eis voor officieren om kapitein te worden, voldoet verzoeker niet. Verzoeker is pas sinds kort luitenant en dient voor de functie van kapitein minimaal één functie te hebben vervuld als luitenant.
4. Verzoeker voert aan dat de nota Loopbaanmogelijkheden Officieren en onderofficieren KL 2006 (de nota Loopbaanmogelijkheden) deels een onrechtmatige beperking is op de bepalingen van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Nu het bestreden besluit steunt op de nota Loopbaanmogelijkheden heeft verweerder ten onrechte een beperkte lezing van het AMAR toegepast en te strikt vastgehouden aan de criteria dat de vereiste kennis en ervaring voorafgaand aan het vervullen van de geambieerde functie moet worden opgedaan. Ook betoogt verzoeker dat blijkens de vacaturetekst officieren uitloop niet expliciet zijn uitgesloten. Daarbij past het vooraf bepalen welke categorieën militairen in aanmerking komen niet bij de normstelling van artikel 19 en 20 van het AMAR, namelijk dat de functie moet worden toegewezen op basis van een match tussen functie-eisen en de individuele kwaliteiten van een kandidaat. Verzoeker betoogt dat hij voorafgaand aan zijn huidige functie ruime ervaring heeft opgedaan, waaronder ongeveer zes jaar het waarnemen van functies in de rang van luitenant, kapitein en majoor. Gelet hierop, betoogt verzoeker dat hij ten onrechte is afgewezen voor de geambieerde functie.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de nota Loopbaanmogelijkheden in strijd is met het AMAR. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat de nota Loopbaanmogelijkheden de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet overschrijden, onder meer in de uitspraak van 20 september 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2979). In het betoog van verzoeker ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om van deze vaste jurisprudentie af te wijken.
7. Bij de publicatie van de vacature was niet vermeld dat officieren uitloop zijn uitgesloten van de geambieerde functie. Verzoeker stelt dat nu niet expliciet stond vermeld dat de vacature niet openstond voor officieren uitloop, ook officieren uitloop in beschouwing hadden moeten worden genomen.
7.1.
De voorzieningenrechter volgt het betoog van verzoeker niet. Uit de vacature kan worden afgeleid dat de geambieerde functie niet is opengesteld voor officieren uitloop, ongeacht of zij aan de gestelde ervaringseisen voldoen. Het ontbreken van een vermelding dat de vacature is opengesteld voor officieren uitloop en de omstandigheid dat de functie op het niveau van kapitein is, maakt dat de vacature uitsluitend is opengesteld voor KMA-opgeleide officieren. Verweerder heeft uiteengezet dat het stelsel van officieren uitloop een gesloten stelsel is. Ook uit de nota Loopbaanmogelijkheden, onder 5.3.1., volgt dat er voor officieren uitloop slechts een zeer beperkt aantal functies beschikbaar is waaraan de rang van kapitein is verbonden. Om die reden wordt een vacature die is opengesteld voor officieren uitloop, enkel en expliciet voor hen opgesteld door middel van een vermelding hiervan in de vacaturetekst. Zij komen alleen in aanmerking voor de beperkte vacatures die voor hen zijn opgesteld. Zonder vermelding dat de vacature is opengesteld voor officieren uitloop, komen officieren uitloop zoals dan ook niet in aanmerking voor de geambieerde functie. De voorzieningenrechter verwijst voor dit oordeel naar de uitspraken van de CRvB van 2 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1024), 13 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2394) en 26 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1314).
7.2.
Wat betreft het selectiecriterium dat de vacature niet voor officieren uitloop is opengesteld, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op het gebied van functietoewijzing, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, een discretionaire bevoegdheid toekomt. Bij de gebruikmaking van deze bevoegdheid heeft verweerder een grote vrijheid. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een besluit slechts terughoudend kan toetsen.
7.3.
In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder dit selectiecriterium niet in redelijkheid mocht stellen. Verweerder hanteert specifieke eisen op het gebied van kennis, ervaring en vaardigheden voor de vacature en heeft – zoals verweerder heeft gemotiveerd in het bestreden besluit – de geambieerde functie om die reden enkel opengesteld voor KMA-opgeleide officieren.
7.4.
Aangezien verzoeker geen KMA-opgeleide officier is, heeft verweerder in redelijkheid de sollicitatie van verzoeker voor de geambieerde functie kunnen afwijzen. De omstandigheid dat verzoeker ruime ervaring heeft, in het verleden functies heeft waargenomen en hij zich heeft gemanifesteerd op de gevraagde specialistische kennis kan, gelet op de discretionaire bevoegdheid van verweerder, niet tot het oordeel leiden dat verweerder verplicht was de functie aan verzoeker toe te wijzen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder terecht heeft gesteld dat aan het waarnemen van een functie geen recht op functietoewijzing kan worden ontleend – zoals de CRvB overweegt in de uitspraak van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3997) – en de waarnemingen om die reden niet maken dat verzoeker voldoet aan de functie-eisen.
8. Met inachtneming van het bovenstaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de individuele omstandigheden van verzoeker – de aangevoerde kennis en ervaring – niet maken dat de door verweerder gemaakte belangenafweging kennelijk onredelijk is.
8.1.
Ook de omstandigheden dat verweerder de specialistische kennis van verzoeker op het gebied van de Russische Federatie niet heeft bestreden en dat de ervaring van verzoeker niet kenbaar zou zijn meegewogen in de belangenafweging, leiden niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitvoerig uiteengezet dat verzoeker niet voldoet aan de functievereisten en verzoeker om die reden afgewezen. Vervolgens heeft verweerder kenbaar gemotiveerd dat hij geen aanleiding ziet om van de functie-eisen of zijn beleid af te wijken nu er zwaarwegend belang is om verzoeker op zijn huidige functie te houden. Deze belangenafweging is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk.
9. Het beroep is dan ook ongegrond. Omdat in de hoofdzaak wordt beslist is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 8 april 2020.
griffier voorzieningenrechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.