ECLI:NL:CRVB:2016:3997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
15/4367 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot bevordering naar de rang van kapitein op basis van AMAR-regelgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, een beroepsmilitair bij de Koninklijke Landmacht, had verzocht om bevordering naar de rang van kapitein. Dit verzoek werd afgewezen op basis van de artikelen 22 en 24 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). De Raad oordeelde dat appellant geen recht kon ontlenen aan de waarneming van de functie van kapitein, aangezien deze waarneming niet langer dan twaalf maanden had geduurd en er geen toewijzing van de functie had plaatsgevonden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de regelgeving geen recht op bevordering biedt na een waarneming die langer dan twaalf maanden duurt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4367 MAW
Datum uitspraak: 20 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 mei 2015, 14/7733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.O. Hooning-Abbas hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hooning-Abbas. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.I. Bihari-Pronk en mr. C.J. Hogenelst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als beroepsmilitair bij de Koninklijke Landmacht, sinds
22 februari 2011 in de functie van [functie A] en in de rang van adjudant-onderofficier.
1.2.
Bij besluit van 28 februari 2013 is appellant met toepassing van artikel 22, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) voor de periode van 7 november 2012 tot 19 maart 2013 belast met de volledige waarneming van de functie van [functie B] ([functie B]). Aan de functie van [functie B] is de rang van kapitein verbonden. Daarom is aan appellant een waarnemingstoelage toegekend. Bij besluiten van
2 mei 2013 en 13 augustus 2013 is de waarneming verlengd tot onderscheidenlijk
1 augustus 2013 en 7 november 2013. Bij besluit van 11 oktober 2013 is de waarneming opnieuw verlengd tot 1 februari 2014. Appellant heeft tegen het besluit van 11 oktober 2013 bezwaar gemaakt op de grond dat de waarneming de maximaal toegestane periode van twaalf maanden overschrijdt. Bij besluit van 13 februari 2014 is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, op de grond dat de waarneming per
1 februari 2014 is beëindigd. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij rekest van 7 november 2013 heeft appellant verzocht om hem te bevorderen tot de rang van kapitein. Daarbij heeft hij vermeld dat hij sinds 6 november 2012 is belast met de volledige waarneming van de functie van [functie B] en heeft hij gewezen op de artikelen 22,
eerste lid, en 24, vierde lid, van het AMAR. Bij besluit van 7 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 juli 2014 (bestreden besluit), is zijn verzoek afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Zoals ook volgt uit de vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 22 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:AF3969), betekent het feit dat appellant meer dan twaalf maanden is belast met de volledige waarneming van de functie van [functie B] niet dat hij dient te worden bevorderd naar de rang van kapitein. De van toepassing zijnde regelgeving biedt daar evenmin aanleiding toe. Daaruit blijkt slechts dat waarneming van de functie waaraan een hogere rang is verbonden, kan leiden tot toekenning van een waarnemingstoelage.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad stelt vast dat gedurende de waarneming door appellant van de functie van [functie B] die functie is opengesteld voor sollicitatie. Appellant heeft, zoals hij ter zitting heeft verklaard, tevergeefs naar die functie gesolliciteerd. De functie is in augustus 2013 toegewezen aan een andere kandidaat die in verband met een uitzending pas per 1 februari 2014 de functie kon gaan vervullen. Hierop is de waarneming door appellant van de functie verlengd tot 1 februari 2014.
3.2.
Anders dan appellant wenst, kan hij aan artikel 22, eerste lid, van het AMAR geen recht ontlenen om te worden bevorderd naar de rang van kapitein. Ingevolge deze bepaling kan een militair eenmaal tijdens een functievervulling voor een periode van maximaal twaalf maanden worden belast met de volledige waarneming van een functie. Hieruit blijkt op geen enkele wijze dat een waarneming die langer duurt dan twaalf maanden een recht op bevordering naar de rang van kapitein geeft.
3.3.
Ingevolge artikel 24, vierde lid, van het AMAR wordt aan de militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die hij bekleedt, met ingang van de datum van ingang van functievervulling die hogere rang toegekend. Nu appellant tevergeefs naar de functie van [functie B] heeft gesolliciteerd en de verlenging van de waarneming van die functie per 7 november 2013 niet als een toewijzing van die functie kan worden aangemerkt, kan appellant aan artikel 24, vierde lid, van het AMAR evenmin een recht op bevordering naar de rang van kapitein ontlenen.
3.4.
Voor zover appellant zich niet kan vinden in de verlenging van de waarneming per
7 november 2013, de trage afhandeling van het bezwaarschrift tegen het besluit van
11 oktober 2013 en de toewijzing van de functie van CIBF aan de kandidaat die nog op uitzending was, had appellant beroep kunnen instellen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 11 oktober 2013 en bezwaar kunnen maken tegen de niet-inwilliging van zijn sollicitatie. Nu appellant dit niet heeft gedaan en dit hoger beroep slechts betrekking heeft op het verzoek om bevordering naar de rang van kapitein, blijven deze gronden verder buiten bespreking.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J.L. Meijer

HD