ECLI:NL:CRVB:2018:1314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
17-7037 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discretionaire bevoegdheid bij functietoewijzing binnen de Koninklijke Landmacht en de rol van horizontale mobiliteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Defensie, dat hem niet de geambieerde functie van staf onderofficier toewijsde. De vacature voor deze functie was niet open gesteld voor zijn rang, wat leidde tot de conclusie dat er geen bevorderingsruimte was. De Raad oordeelde dat de Staatssecretaris discretionaire bevoegdheid heeft bij het toewijzen van functies en dat de rechterlijke toetsing van deze bevoegdheid terughoudend moet zijn. De Raad bevestigde dat de Staatssecretaris de voorkeur mocht geven aan kandidaten die de hogere rang al bekleedden, en dat er geen verplichting bestond om de hardheidsclausule toe te passen. De uitspraak benadrukt het beginsel van horizontale mobiliteit binnen de organisatie en de noodzaak om te voldoen aan de organisatiebelangen. De Raad verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

17.7037 MAW

Datum uitspraak: 26 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 september 2017, 17/2920 (aangevallen uitspraak), en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft mr. P.M. Groenhart hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groenhart. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Rentema.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam bij de Koninklijke Landmacht. Vanaf 3 september 2013 heeft hij de functie van [functie] vervuld bij het [onderdeel 1] in de rang van [rang 1] .
1.2.
De binnen het [onderdeel 1] bestaande functie van staf onderofficier [naam functie] (geambieerde functie), waaraan de rang van [rang 2] is verbonden, is per 1 juli 2014 vacant gesteld. Op 4 augustus 2015 heeft de
commandant [onderdeel 1] de Commandant [onderdeel 2] verzocht
om voor de geambieerde functie bevorderingsruimte toe te kennen omdat de invulling
van de vacature bijzonder lastig is gebleken. Bij besluit van 24 februari 2016 is appellant
voor de periode 1 januari 2016 tot 1 januari 2017 belast met de volledige waarneming van de geambieerde functie.
1.3.
Op 2 april 2016 heeft appellant (opnieuw) belangstelling getoond voor de geambieerde functie, die nog steeds vacant was. In de vacaturetekst was niet opgenomen dat ook [rang 1] in beschouwing zouden worden genomen. Bij besluit van
27 april 2016 is aan appellant meegedeeld dat de geambieerde functie niet aan hem is toegewezen. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 13 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat, gelet op de nota ‘Doorstroom- en bevorderingsruimte 2016 en verder’ nota van 19 augustus 2015, de bevorderingsruimte naar de rang van sergeant-majoor/[rang 2] beperkt is en dat bevordering slechts plaatsvindt op basis van organisatiebelang. Het oogmerk hierbij is dat wordt toegewerkt naar een personeelsbestand bestaande uit de juiste kwantitatieve en kwalitatieve verhoudingen. Bij hoge uitzondering is op grond van de hardheidsclausule maatwerk mogelijk. In dat verband kan een directe ondercommandant van de Commandant Landstrijdkrachten bij de Commandant [onderdeel 2] een verzoek indienen. De geambieerde functie is niet aan appellant toegewezen, omdat hij de rang van [rang 2] niet bezit. De geschiktheid van appellant, anders dan zijn rang, is niet in geding. Aan de geambieerde functie is door de Commandant [onderdeel 2] geen bevorderingsruimte toegekend, gelet op het in de nota vermelde oogmerk van de organisatie. Dat appellant mogelijk wel bevorderbaar is, doet daar niet aan af.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij het al dan niet toewijzen van een functie, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, komt de staatssecretaris een discretionaire bevoegdheid toe. Dit brengt met zich dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend moet zijn (uitspraak van 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3520). In het kader van functietoewijzing hanteert de staatssecretaris het beginsel van horizontale mobiliteit, waarbij meerwaarde wordt toegekend aan het reeds bekleden van een rang die aan de functie is verbonden. In de uitspraak van 24 januari 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE6146, heeft de Raad dit beleid niet onredelijk geacht.
4.2.
Het besluit dat heeft geleid tot het (hoger) beroep is het na bezwaar gehandhaafde besluit om de geambieerde functie niet aan appellant toe te wijzen. In geding is of dat besluit in rechte standhoudt. De vraag of de geambieerde functie terecht aan de betrokken [rang 2] is toegewezen, valt buiten de omvang van dit geding. De beroepsgronden die hierop zien, laat de Raad daarom buiten beschouwing. Vergelijk de uitspraak van
19 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3074.
4.3.
Bij de nu aan de orde zijnde publicatie van de vacature van de geambieerde functie was niet vermeld dat de vacature ook openstond voor [rang 1]. De Raad volgt de staatsecretaris in zijn standpunt dat hieruit kon worden afgeleid dat, gezien het geldende beleid en de wijze waarop vacatures worden opengesteld, het verzoek om bevorderingsruimte toe te kennen aan de geambieerde functie door de Commandant [onderdeel 2] niet was gehonoreerd. In het bestreden besluit, dat namens de staatsecretaris door de Commandant [onderdeel 2] is genomen, is vermeld waarom geen bevorderingsruimte is toegekend. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat nu in de vacaturetekst niet expliciet stond vermeld dat de vacature niet openstond voor [rang 1], ook kandidaten die die rang bekleedden zonder meer in beschouwing hadden moeten worden genomen.
4.4.
Gelet op 4.1 en de onder 1.3 vermelde nota mocht de staatssecretaris de voorkeur geven aan een kandidaat die de rang van [rang 2] reeds bekleedde. Niet kan worden geconcludeerd dat, zoals appellant heeft aangevoerd, de staatssecretaris verplicht was hem de geambieerde functie met toepassing van de in de nota genoemde hardheidsclausule toe te wijzen. In de nota is als oogmerk van de organisatie vermeld het toewerken naar een personeelsbestand bestaande uit de juiste kwantitatieve en kwalitatieve verhoudingen. Aan de staatssecretaris komt een grote vrijheid toe om, gelet op dit oogmerk, voorrang te geven aan het beginsel van horizontale mobiliteit. In dit verband wordt ook verwezen naar de uitspraak van 5 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1917. Dat appellant voldeed aan de gestelde opleidings- en ervaringseisen en de geambieerde functie naar tevredenheid van zijn leidinggevende waarnam, maakt dat niet anders. Het door appellant in dit verband gedane beroep op de uitspraak van 17 oktober 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE9122, slaagt niet. In die zaak was sprake van het in de loop van de selectieprocedure, ten nadele van de betrokken militaire ambtenaar, wijzigen van de rang die was vereist voor het kunnen meedoen aan de procedure. Dit is in die zaak in strijd geoordeeld met het beginsel van fair play. Een dergelijke situatie doet zich in het nu voorliggende geval niet voor.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A.M. Pasmans
ew